Geschiedenis van Israël/2000 v.C.-70 n.C. (bekijk bron)
Versie van 24 apr 2024 13:31
, 1 maand geleden→15e eeuw v.C.
k (→9e eeuw v. C.) |
k (→15e eeuw v.C.) |
||
(28 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 4:
== 19e eeuw v Chr - 5e eeuw v Chr ==
De tijd van de roeping van [[Abraham]], de eerste stamvader van het vol Israël, tot de tijd van [[Nehemia (persoon)|Nehemia]] beslaat 14 tot 15 eeuwen. Deze periode wordt geschetst door de Levieten tijdens een verootmoedigingsbijeenkomst in de dagen van Nehemia; zie [https://herzienestatenvertaling.nl/teksten/nehemia/1 Nehemia 1:1-38] in de Herziene Statenvertaling.
== 17e eeuw v.C. ==
Ca. 1650. Een ontploffende ruimtesteen verwoest de grote stad Tall el-Hammam. De stad lag in de Jordaanvallei, ten noorden van de Dode Zee.
== 15e eeuw v.C. ==
'''1486-'47'''<ref name=":2" />'''.'''
God geeft nadere bijzonderheden van op Sinaï gegeven wetten, Num. 15: 1-31.
* Vereniging van spijs- en drankoffers met de brand- en slachtoffers, vs. 1—16.
* heffing van het brood, dat in Kanaän gegeten zal worden, vs. 17—22.
* vergiffenis bij overtreding uit onwetendheid, vs. 22—29.
* het zondigen uit moedwil, vs. 30—31.
Een moedwillige zondaar (sabbatschender) moet door steniging de doodstraf ontvangen, Num. 13: 32-36
God verordent gedenkkwasten aan kleren, Num. 15: 37-41
Oproer van de Levieten [[Korach]], [[Dathan]] en Abiram. Het volk mort tegen Mozes en Aäron en wordt gestraft én met God verzoend door Aäron. Num. 16.
Aärons bloeiende staf: het priesterschap van zijn huis voor de ogen van Israël bevestigd, Num. 17.
De plichten en rechten van priesters en Levieten bekendgemaakt, Num. 18.
'''1447.''' Israëls tocht van Kades tot de vlakke velden van Moab
'''1447'''<ref name=":2" />'''.''' Dood van Mirjam. Water uit de rotssteen te Meriba. Mozes' en Aärons zonde. Num. 20: 1-13.
De Edomieten weigeren Israël de doortocht, Nummer 20:14-21.
Aäron sterft, Num. 20:22-29.
Israël verslaat de aanvallende koning van Harad en slaat diens gebied met de ban; Num.21:1-3.
Israël mort tegen Mozes en God, waarop God vergiftige slangen zendt. Mozes maakt op Gods aanwijzing een koperen slang op een staak. Wie gebeten is en dan op de slang ziet, blijft in leven. Num. 21:4-9.
Israëls laatste legerplaatsen tot in de velden van Moab worden genoemd in Num. 21: 10-10.
De Israëlieten vragen Sihon, de Amoritische koning van Hesbon, om vrije doortocht, met belofte generlei overlast te zullen veroorzaken; als hij hun bede afslaat en tegen hen te velde trekt, wordt hij door hen overwonnen en zijn land in bezit genomen. Num. 21:21-26.
Na zich in Sihons land gevestigd te hebben, nemen de Israëlieten Jaëzer in en trekken op naar Basan. Og, de koning van Bazan, rukt hen tegemoet, maar God geeft hem, zijn volk en zijn land over aan Israël. Num. 21:31-35.
Balak, koning van de Moabieten, nodigt Bileam uit, Israël te vloeken. Bileam komt, maar God gelast hem de woorden te spreken die Hij in zijn mond zal leggen. In plaats van Israël te vloeken, zegent Bileam het volk meermalen, en spreekt tenslotte van een Heerser die uit Israël zal voortkomen. [[Numeri 22|Num. 22]], [[Numeri 23|23]], [[Numeri 24|24]].
Israëlische mannen plegen ontucht met Moabitische vrouwen, nemen deel aan hun offermaaltijden en eren hun goden. Israël koppelt zich aan de afgod Baäl-Peor en wordt erom gestraft. Daarop straft God het volk. Aärons kleinzoon Pinehas doodt een Israëlitisch familiehoofd die een Midianitische vrouw in zijn tent bracht, waarna de plaag ophoudt. God sluit met Pinehas een eeuwig verbond van vrede en priesterschap. [[Numeri 25|Num. 25]].
Tweede volkstelling. Voorschrift aangaande de verdeling van het beloofde land. Levietentelling. Num. 26.
De dochters van [[Zelafead]]. Regeling van grondbezit van erfdochters en kinderloos overledenen. Num. 27:1-11. Zie ook Num. 36.
Aankondiging van Mozes' dood. Jozua aangewezen als opvolger. Num. 21:12-23.
Nadere aankondiging van wetten, Num. 28-29.
* het dagelijks brand-, spijs- en drankoffer, Num. 28 : 1—8;
* Sabbats- en nieuwe-maanoffers, Num. 28:9—15;
* de paasoffers, Num. 28:16—23;
* de pinksteroffers, Num. 28:26—31;
* offers op het feest der bazuinen, Num. 29 : 1—6.
* offers op de grote Verzoendag, Num. 29:7—11.
* offers op het Loofhuttenfeest, Num. 29:12—39.
Inzetting inzake de geloften van vrouwen, Num. 30.
Israël neemt wraak op de Midianieten, doodt hen allen, behalve de jonge maagden. Ook Bileam wordt gedood. Afzondering en ontzondiging van strijders en voorwerpen. Num. 31.
== 9e eeuw v. C. ==
Regel 55 ⟶ 77:
701 v.C. De Assyriërs nemen Lachis in.
[[Bestand:Lachishsiege1.PNG|geen|miniatuur|611x611px|Judese gevangenen worden weggevoerd door de Assyriërs na de inneming van Lachis in 701 v.C. ]]
== 7e eeuw v.C. ==
ca. '''605''' v.C. 3e jaar van Juda's koning Jojakim. Juda wordt schatplichtig aan Babel. Een aantal Israëlieten (onder wie Daniël) en heilige tempelvaten worden meegevoerd naar Babel (Kron. 36:5-8; Dan. 1:1-2.) Dit heet 'de eerste ballingschap' of 'de eerste deportatie' van Juda<ref name=":0">Jaartal ontleend aan de tentoonstelling in 2021 te Nijkerk door Christenen voor Israël.</ref>. Deze wegvoering vond plaats in 606<ref name=":1">Volgens Roger Liebi, ''Das Buch Daniël'', [https://rogerliebi.ch/wp-content/uploads/material/RL-R000.01-2013-06-01-Dan_-Skript-Auslegung-Einfuehrung-Daniel-Folge-1-K1-3-.pdf hoofdstukken 1 t/m 3] (juni 2013). Transcript van een toespraak.</ref> of 605 v.C.
ca. '''603''' v.C.. Juda komt in opstand en Nebukadnezar belegert Jeruzalem. — In zijn tweede regeringsjaar (603 v.C.) heeft Nebukadnezar een merkwaardige droom van het Grote Beeld.
== 6e eeuw v. C. ==
{{Tijdbalk Israël 600-550 v.C.}}
'''598/597''' v.C. [[Jechonia]] (Jojachin) bestijgt de troon van Juda en regeert slechts drie maanden.
'''597''' v.C<ref name=":0" /><ref>W.H. Gispen e.a. (red.), ''Beknopt commentaar op de Bijbel in de nieuwe vertaling'' (Kampen: J.H. Kok, 1985), commentaar op Ezech. 24:1. </ref>. Jeruzalem wordt ingenomen door [[Nebukadnezar]]. De tweede wegvoering van Juda, 8 jaren na de eerste; ook genoemd 'de grote ballingschap.' (2 Kron. 36: 9-16; Ezech. 1:2). Koning Jojachin, zijn (koningin-)moeder Nehusta, al de edelen van Juda en Jeruzalem en de profeet [[Ezechiël (Bijbelboek)|Ezechiël]] werden gedeporteerd naar Babylon (Jer. 24:1; Est. 2:6; Jer. 27:6; 27:20; 29:2). Ook schatten van de tempel worden meegenomen naar Babylon. <blockquote>''2Kon 24:12 Toen ging Jojachin, de koning van Juda, [de stad] uit naar de koning van Babel, hij, zijn moeder, zijn dienaren, zijn vorsten en zijn hovelingen. De koning van Babel nam hem [gevangen] in het achtste jaar van zijn regering. (HSV)''</blockquote><blockquote>''Jer 24:1 …, nadat Nebukadrezar, de koning van Babel, Jechonia, de zoon van Jojakim, de koning van Juda en de vorsten van Juda, de ambachtslieden en de smeden uit Jeruzalem in ballingschap gevoerd had, en hen naar Babel gebracht had.'' (HSV)</blockquote>Nebukadrezar maakte Zedekia, een oom van Jojachin, koning van Juda.<blockquote>''Jer 37:1 Koning Zedekia, de zoon van Josia, werd koning in plaats van Chonia, de zoon van Jojakim, omdat Nebukadrezar, de koning van Babel, hem koning had gemaakt in het land Juda. (HSV)''</blockquote>'''593''' (?<ref name=":2">Jaartal voor deze gebeurtenis genoemd in ''Bijbelsch Handboek en Concordantie'' (Rotterdam: J.M. Bredée, derde druk, 1935), in hoofdstuk VII: Volgorde der feiten van het Oude Testament.</ref>). Profetische weeklacht van Ezechiël over de ondergang van het rijk van Juda en zijn vorsten (gelijkenissen van de leeuwin en haar welpen, en van de wijnstok), Ezech. 19.
'''591/590.''' Oudsten van Israël komen bij Ezechiël om God door hem te raadplegen. God wijst hen op de gruwelen van Israël in Egypte en sedert de uittocht uit dat land. Ezech. 20:1-44.
Ca. '''588''' v.C. Koning Zedekia van Juda weigert de Babylonische koning Nebukadnezar gehoorzaamheid en erkent farao Hofra van Egypte als zijn beschermheer. 2 Kon. 24: 20, Ez. 17:15-21, 2 Kron. 36:13.
De laatste belegering tegen Jeruzalem door Nebukadnezar neemt een aanvang. Begin: 10e dag, 10e maand, 9e regeringsjaar van Zedekia. 2 Kon. 25:1; 2 Kron. 36: 16b; Jer. 39: 1. Einde van de belegering: 9e dag, 4e maand, 11e jaar van Zedekia; Jer. 52:4-6. Duur van het beleg derhalve: 1 jaar en 6 maanden.
Op de dag waarop het beleg begint moet de profeet Ezechiël Israël de beslist komende verwoesting van de bloedstad Jeruzalem aankondigen door de gelijkenis van een roestige pot op het vuur (Ezech. 24).
'''586''' v. Chr.: Verwoesting van Jeruzalem en de tempel door de legers van Babel op de 10e dag van de 5e maand van het 11e regeringsjaar van Zedekia; Jer. 52:12. Einde van de 11-jarige regering van Zedekia, de laatste regerende koning uit het koningshuis van Juda. De profeet Jeremia wordt bevrijd uit het kamp bij Rama.[[Bestand:Juda tijdens de wegvoering-Access Foundation.jpg|miniatuur|1024x1024px|''Juda tijdens de wegvoering naar Babel''|alt=|geen]]
De meeste inwoners van [[Jeruzalem]] worden weggevoerd. Dit is de derde wegvoering<ref name=":0" /> (2 Kron. 36: 17-21), 11 jaren na de tweede. De profeet Jeremia vertolkt de klacht van Israël over de boosheid van Babel aan de stad Jeruzalem en het volk van Israël gedaan:<blockquote>''Jeremia 51:34 Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd, hij heeft mij gesteld [als] een ledig vat, hij heeft mij verslonden als een draak, hij heeft zijn balg gevuld van mijn lekkernijen; hij heeft mij verdreven.'' (SV)</blockquote>[[Bestand:Wegvoering naar Babel-Access Foundation.jpg|miniatuur|800x800px|''Wegvoering van de Joden naar Babylonië''|alt=|geen]]
[[Bestand:Harold Copping - The captives of Babylon illustration from Pictures That Teach The Crown Series - (MeisterDrucke-389863).jpg|geen|miniatuur|581x581px|De gevangenen van Babylon. Illustratie door Harold Copping.]]
'''581''' v.C. Of 582 v.C.<ref name=":1" /> Vierde deportatie van Juda<ref name=":0" /> naar Babel (Jer. 52:30), 4 jaren na de derde wegvoering.
Na de ondergang van het koninkrijk van Juda breken de 'tijden der heidenen" aan. Ze duren voort tot de verschijning van Jezus Christus, de Koning der koningen, in heerlijkheid.
== Onder Perzische heerschappij ==
Regel 108 ⟶ 149:
Terwijl de vijfde door de beulen gefolterterd werd, sprak hij aldus: u misbruikt, o koning, uw macht: u meent zeker, dat wij van God geheel verlaten, en van al zijn hulp ontbloot zijn, en daarom verdrukt u ons onder ontelbare folteringen, maar weldra zult u zelf de kracht van de goddelijke macht ondervinden.
Met gelijke standvastigheid stond de zesde zoon de gesels en folteringen door; en toen hij onder deze mishandeling al bijna bezweken was, sprak hij de koning aldus aan: dwaal niet, en roem niet op onze ongelukken: wij lijden deze dingen om onze zonden, maar weldra zullen wij met God weer verzoend zijn, doch u zult de zwaarste straffen lijden voor uw trotsheid en wreedheid.
Er was van de zeven broers slechts nog één over en wel de jongste. Antiochus nodigde hem uit, van de wet afstand te doen, terwijl hij hem verzekerde, dat hij rijk en gelukkig zou zijn; maar de jongeman werd noch door zijn bedreigingen noch door zijn beloften bewogen. Antiochus vermaande daarom de moeder, dat zij haar zoon zou raden, zijn bevelen te volbrengen. Doch zij, de wrede tiran bespottend, sprak haar zoon aldus aan: Ontferm je, mijn zoon, ontferm je over je moeder, die jou in haar schoot gedragen, die jou met haar melk gevoed heeft, verbaster niet van de deugd van uw broers, vrees God alleen, zie Hem aan, van Wie je je beloning zult ontvangen.
De jongeman, door deze woorden gesterkt, riep uit: ik gehoorzaam niet de koning maar de Wet. En na zich tot de koning gewend te hebben, zei hij: u, booswicht, zult geenszins aan de toorn van de almachtige God ontkomen: er zal een tijd komen waarin u, door hem geslagen en door de smart vermurwd, belijden zult een mens te zijn. Als ons volk tegen God niet gezondigd had, waren wij nooit tot deze ellenden vervallen, maar God zal weldra, door het bloed van mij en van mijn broers bevredigd, met ons volk verzoend worden, en zal ons, nadat wij de dood geduldig ondergaan hebben, het eeuwige leven schenken. De koning, die het zeer kwalijk opnam dat hij zo bespot was, oefende zijn woede tegen deze jongeman nog wreder uit, dan hij jegens diens broers gedaan had, en liet hem op een buitengewoon verschrikkelijke wijze ombrengen.
Tenslotte voegde hij nog bij de moord van de zeven zonen, die van de moeder. Deze zo geheel uitstekende, en een eeuwige gedachtenis waardige vrouw, onderging zelf, nadat zij haar lijdende zonen èn door haar tegenwoordigheid èn door haar woorden bijgestaan en hen, die met standvastigheid stierven, aanschouwd had, - onderging zij zelf een wrede dood en mengde haar bloed met dat van haar zonen.[[Bestand:Judea Simon Makk.PNG|miniatuur|Het Hasmonese rijk onder Simon Makkabeüs.<BR>{{Legenda|lime|situatie in 143 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|372x372px|geen]]'''141 v.C'''. Simon Makkabeüs 141-134 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. {{Legenda|lime|situatie in 143 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}[[Bestand:Judea Simon Makk.PNG|miniatuur|Het Hasmonese rijk onder Simon Makkabeüs.<BR>{{Legenda|lime|situatie in 143 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|372x372px|geen]]'''141 v.C'''. Simon Makkabeüs 141-134 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat.
'''134 v.C.''' Johannes Hyrkanus, van de dynastie der Maccabeeën, is 134 - 104 v.C. koning en hogepriester over de Joodse Hasmonese staat. Hij vergroot het gebied door veroveringen in Samaria en Idumea.[[Bestand:Judea Johannes Hyrcanus.PNG|thumb|Het Hasmonese rijk onder Johannes Hyrkanus<br />{{Legenda|lime|situatie in 134 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|472x472px|geen]]'''104 v.C'''. Aristobulus I volgt zijn vader Johannes Hyrcanus op als koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. Hij bekleedt de waardigheid tot 103 v.C.[[Bestand:Judea Aristobulus I.PNG|thumb|Het Hasmonese rijk onder Aristobulus I<br />{{Legenda|lime|situatie in 104 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|536x536px|geen]]'''103 v.C.''' Alexander Janneüs 103 - 76 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. {{Legenda|lime|situatie in 134 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}[[Bestand:Judea Johannes Hyrcanus.PNG|thumb|Het Hasmonese rijk onder Johannes Hyrkanus<br />{{Legenda|lime|situatie in 134 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|472x472px|geen]]'''104 v.C'''. Aristobulus I volgt zijn vader Johannes Hyrcanus op als koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat. Hij bekleedt de waardigheid tot 103 v.C.[[Bestand:Judea Aristobulus I.PNG|thumb|Het Hasmonese rijk onder Aristobulus I<br />{{Legenda|lime|situatie in 104 v.Chr.}}{{Legenda|fuchsia|veroveringen}}|536x536px|geen]]'''103 v.C.''' Alexander Janneüs 103 - 76 v.C. koning en hogepriester van de Joodse Hasmonese staat.
== 1e eeuw v.C. ==
[[Bestand:Judea Alexander Janneüs.PNG|
'''76 v.C'''. Hyrcanus II is hogepriester van 76 - 40 v.C. En Salome Alexandra is van 76 - 67 v.Chr. koningin van de Joodse Hasmonese staat.
[[Bestand:Hasmoneese rijk.PNG
'''67 v.C.''' Aristobulus II maakt van 67 - 63 v.C. aanspraak op de Joodse Hasmonese troon, en is daarbij in burgeroorlog verwikkeld met zijn broer Hyrcanus II.
Regel 163 ⟶ 202:
== 1e eeuw n.C. ==
{{Tijdbalk
'''6 na Chr.''' Toen na Herodes' dood zijn zonen de heerschappij wilden verkrijgen en zij voor korte tijd gedeelten van het land bestuurd hadden, werd ten slotte bijna het hele Joodse land bij het Romeinse rijk ingelijfd in het jaar 6 na Christus.
Regel 174 ⟶ 214:
Een van de kleinzonen van Herodes, [[Herodes Agrippa I|Agrippa I]], kreeg door zijn persoonlijke vriendschap met keizer Caligula, het koningschap over Judea (37—44 n.C.); hij was een goede regeerder. De Zelotenpartij groeide. Van de ellendige toestanden maakte het schuim der bevolking gebruik voor moordenaars praktijken; naar de sica (korte dolk) werden de moordenaars „sicariërs" genoemd. Elk misdrijf wreekten de landvoogden op de hele bevolking; terwijl voor de heidenen in het land van Israël elke plundering en elk misdrijf geoorloofd was.
{{Tijdbalk Israël en Gemeente 50-99}}
'''64-66.''' De laatste landvoogd (procurator) Gessius Florus (64—66) hield openlijk vriendschap met de Sicariërs, moordde er op los, verwoestte hele dorpen. Klachten over de stadhouders werkten weinig of niets uit. Ten gevolge van het wreed en onrechtvaardig optreden van Gessius Florus liep de maat over. Het reeds lang onderdrukte en vertrapte volk kwam in opstand. Tegenover de Zeloten stond een vredespartij, die van de oorlog geen goeds verwachtte. De Joodse oorlog ontbrandde, die een eind zou maken aan het politiek bestaan van het Joodse volk.
De volgende video (Engels gesproken) vertelt de vóórgeschiedenis en aanleiding tot de opstand.
Regel 180 ⟶ 222:
<youtube width="768" height="432">Cg3HHJ8ZY2c</youtube><BR>''Under the Roman Boot -The rule of Roman procurators in Judea''. Youtube.com: Megalim Institute, 19 mei 2020. Duur: 6 min. 24 sec.
'''66-73:'''
Toen de Romeinen in 66 Jeruzalem wilden innemen, werden ze totaal verslagen. Het aanvankelijk succes, dat de partij van de opstand te Jeruzalem behaalde, bracht de stem dergenen, die tegen verzet waarschuwden, tot zwijgen. De opstand breidde zich snel uit over Judea en Galilea, werd georganiseerd, om de aanval van de Romeinen te kunnen weerstaan. Daar spoedig nieuwe Romeinse legioenen zouden komen, werd een verdedigingsplan voor het hele land opgesteld.
Tot bevelhebber van Galilea werd Jozef ben Mattishahoe ([[Flavius Josephus]]) benoemd; daar werd hij met de leiding van het verzet belast, waar hij sterke tegenkanting ondervond van de leider der fanatieke volkspartij, Johannes van
Na de aanvankelijke tegenslagen der Romeinen zond keizer Nero Vespasianus af, om de opstand te onderdrukken. Deze had, met de hulp van zijn zoon Titus, spoedig een groot deel van Galilea in zijn bezit, en wist in de zomer van 67 ook de vesting Jotapata te veroveren. De Romeinse troepen, onder Vespasianus, veroverden in één jaar heel Galilea. Langzamerhand werd het hele land ingenomen. Alleen Jeruzalem hield stand.
Regel 196 ⟶ 238:
En ware niet onder de belegerden zelf, tussen Zeloten en de gematigden een bloedige burgeroorlog uitgebroken, die de beste krachten en de beste strijders wegrukte en de levensmiddelen deed verbranden, dan zou Jeruzalem wellicht nooit ingenomen zijn.
'''70''': De christenen van Jeruzalem wijken uit naar Pella, in het Overjordaanse. Stad en tempel worden verwoest; de Joden worden gedood of in ballingschap weggevoerd. Einde van de Joodse burgerstaat. Begin van de verspreiding der Joden over de hele aardbodem.
Jeruzalem werd verwoest, verbrand, ook de tempel, ondanks Titus' bevel dit bouwwerk te sparen. Een deel van de muur rond van het tempelterrein bleef staan.
De bloeddorst en wreedheid der Romeinen kenden geen grenzen. Verslagen strijders werd naar Rome gevoerd om getoond te worden in een overwinningsmars.
De volgende documentaire vertelt de Joodse opstand, bijzonder de verovering van Jeruzalem.
Regel 216 ⟶ 260:
== Bronnen ==
''Bijbelsch Handboek en Concordantie'' (Rotterdam: J.M. Bredée, derde druk, 1935), blz. 64v. Hiervan is tekst onder wijziging verwerkt.
J.H. van Dale, ''Beknopte aardrijkskunde van Palestina, gevolgd door eene tijdtafel der bijbelsche geschiedenis: ingericht voor scholen en catechisatiën.'' Oostburg: A.J. Bronswijk, 1868. Enige tekst van blz. 45 is verwerkt op 26 okt. 2023.
L.G. Visscher, ''Geschiedenis der Israëlieten in Nederland''. Utrecht: W.F. Dannenfelser, 1850. Hieruit is op 5 juli 2012 tekst genomen en verwerkt.
|