Onderwerpenregister bij de Bijbel/A: verschil tussen versies

k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(9 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
{{Onderwerpenregister}}
 
{| class="wikitable"
<i>3,5</i>: jaren: hemel gesloten ten tijde van Elia, Luk. 4:25<BR>
|Hand.
<i>40</i>: dagen de ongerechtigheid van Juda dragen, Ez. 4:6<BR>
|10
<i>40</i>: dagen sprak Jezus met hen, Hand. 1:3<BR>
|:
<i>40</i>: samenzweerders, Hand. 23:13<BR>
|31
<i>390</i>: jaren, dagen, Ez. 4:5<BR>
|
<i>666</i>: getal der kinderen van Adonikam, Ezra 1:13<BR>
|
<i>666</i>: talenten gouds, 1 Kon. 10:14<BR>
|aalmoes
<i>666</i>: talenten gouds per jaar inkomst voor Salomo, 2 Kron. 9:13<BR>
|aalmoezen van Cornelius waren voor God in gedachtenis gekomen
<i>1260</i>: dagen, Opb. 12:6<BR>
|-
<i>2000</i>: zoveel el tussen ark en volk op de weg, Joz. 3:4<BR>
|Luk.
<i>144000</i>: type van -?, 1 Kron. 12:39<BR>
|12
<i>144000</i>: verzegelden uit Israël, Opb. 7:4v<BR>
|:
<i>1 Kon.</i>: mede geschreven door Jehu?, 2 Kron. 20:34<BR>
|33
<i>1 Petr.</i>: doel van de brief, 1 Pe 5:12<BR>
|
<i>1 Samuel</i>: ontstaanstijd van het boek, 1 Sam. 6:18<BR>
|
<i>1 Samuel</i>: ontstaanstijd van het boek, 1 Sam. 9:9<BR>
|aalmoes
<i>1 Samuel</i>: ontstaanstijd van het boek, 1 Sam. 10:12<BR>
|geeft -zen
<i>2 Kon.</i>: dateringsgegeven, 2 Kon. 8:22<BR>
|-
<i>2 Kon.</i>: mede geschreven door Jehu?, 2 Kron. 20:34<BR>
|Hand.
<i>2 Kon.</i>: ouderdom van het boek, 2 Kon. 17:41<BR>
|10
<i>2 Kon.</i>: tijd van ontstaan, 2 Kon. 17:23<BR>
|:
<i>2 Koningen</i>: tijdsaanduiding, 2 Kon. 13:23<BR>
|2
<i>2 Koningen</i>: tijdsaanduiding, 2 Kon. 14:7<BR>
|
<i>2 Kron.</i>: bron, 2 Kron. 12:15<BR>
|
<i>2 Kron.</i>: bron, 2 Kron. 13:22<BR>
|aalmoes
<i>2 Kron.</i>: bronnen, 2 Kron. 9:29<BR>
|vele -zen geven
<i>2 Kron.</i>: tijd van ontstaan, 2 Kron. 35:25<BR>
|-
<i>2 Kron.</i>: tijd van ontstaan, 2 Kron. 36:20<BR>
|Hand.
<i>2 Petrus</i>: 2e brief, 2 Pe 3:1<BR>
|3
<i>2 Petrus</i>: doel, 2 Pe 3:1<BR>
|:
<i>2 Thess.</i>: probleem: vervolging, 2 Thess. 1:4v<BR>
|2
<i>2 Tim.</i>: in de gevangenis geschreven, 2 Tim. 1:8<BR>
|
<i>aalmoes</i>: aalmoezen van Cornelius waren voor God in gedachtenis gekomen, Hand. 10:31<BR>
|
<i>aalmoes</i>: geeft -zen, Luk. 12:33<BR>
|aalmoes
<i>aalmoes</i>: Paulus kwam -zen brengen aan zijn volk in Jeruzalem, Hand. 24:17<BR>
|vragen
<i>aalmoes</i>: vele -zen geven, Hand. 10:2<BR>
|-
<i>aalmoes</i>: vragen, Hand. 3:2<BR>
|Luk.
<i>aalmoes</i>, Luk. 11:41<BR>
|11
<i>aambei</i>: als straf, 1 Sam. 5:7<BR>
|:
<i>aanbevelen</i>: behoren aanbevolen te worden, 2 Cor. 12:11<BR>
|41
<i>aanbevelen</i>: door Paulus: Febe, Rom. 16:1<BR>
|
<i>aanbevelen</i>: in alles onszelf - als dienaars van God, 2 Cor. 6:4<BR>
|
<i>aanbevelen</i>: Paulus, 2 Cor. 10:11<BR>
|aalmoes
<i>aanbevelen</i>: zichzelf -, 2 Cor. 3:1<BR>
|
<i>aanbevelen</i>: zichzelf - bij mensen, 2 Cor. 5:12<BR>
|-
<i>aanbeveling</i>: betreffende Titus en anderen, 2 Cor. 8:23v<BR>
|1 Sam.
<i>aanbeveling</i>: doel: iemand doen ontvangen in de Heer, Rom. 16:2<BR>
|5
<i>aanbeveling</i>: geval, 2 Cor. 8:18v<BR>
|:
<i>aanbeveling</i>: van Timotheus door Paulus, Filip. 2:19<BR>
|7
<i>aanbevelingsbrief</i>: gelovigen te Corinthe de - van Paulus, 2 Cor. 3:2<BR>
|
<i>aanbevelingsbrief</i>: nodig hebben, 2 Cor. 3:1<BR>
|
<i>aanbevelingsbrief</i>: ontvangst wordt aanbevolen, Hand. 18:27<BR>
|aambei
<i>aanbidden</i>: aanbid God, Opb. 19:10<BR>
|als straf
<i>aanbidden</i>: aanbid God, Opb. 22:9<BR>
|-
<i>aanbidden</i>: aanbid God!, Opb. 22:8<BR>
|2 Cor.
<i>aanbidden</i>: aanbidt de HEERE in de heerlijkheid van het heiligdom, Ps. 96:9<BR>
|12
<i>aanbidden</i>: aanbidt den HERE in de heerlijkheid des heiligdoms, 1 Kron. 16:29<BR>
|:
<i>aanbidden</i>: aanbidt Jahweh in de heerlijkheid van het heiligdom, 1 Kron. 16:29<BR>
|11
<i>aanbidden</i>: beeld van het Beest –, Opb. 19:20<BR>
|
<i>aanbidden</i>: beest en zijn beeld, Opb. 14:9<BR>
|
<i>aanbidden</i>: beest uit de zee zal worden aangebeden, Opb. 13:12<BR>
|aanbevelen
<i>aanbidden</i>: begrip, 1 Sam. 15:25-31<BR>
|behoren aanbevolen te worden
<i>aanbidden</i>: begrip: erkennen en buigen voor, 2 Sam. 12:20<BR>
|-
<i>aanbidden</i>: betekenis getoond door geval, Matth. 28:17<BR>
|Rom.
<i>aanbidden</i>: de Vader -, Joh. 4:21<BR>
|16
<i>aanbidden</i>: demonen en afgoden -, Opb. 9:20<BR>
|:
<i>aanbidden</i>: door Abrahams knecht, Gen. 24:52<BR>
|1
<i>aanbidden</i>: door David: bij de troonsopvolging, in zijn ouderdom, 1 Kon. 1:47<BR>
|
<i>aanbidden</i>: Door de poorten van Gods huis ingaan om Jahweh te –, Jer. 7:2<BR>
|
<i>aanbidden</i>: door Gideon: naar aanleiding van wonderlijke leiding en voorzegging , Richt. 7:15<BR>
|aanbevelen
<i>aanbidden</i>: door Jakob, bij zijn sterven, Hebr. 11:21<BR>
|door Paulus: Febe
<i>aanbidden</i>: door jodengenoten, Joh. 12:20<BR>
|-
<i>aanbidden</i>: door Saul, 1 Sam. 15:31<BR>
|2 Cor.
<i>aanbidden</i>: duivel wenst aangebeden te worden, Matth. 4:9<BR>
|6
<i>aanbidden</i>: een beeld gedwongen aanbidden, Dan. 3:5<BR>
|:
<i>aanbidden</i>: en bidden, Richt. 13:8<BR>
|4
<i>aanbidden</i>: en dienen, Matth. 4:10<BR>
|
<i>aanbidden</i>: en hoofd neigen, Gen. 24:48<BR>
|
<i>aanbidden</i>: en loven, Gen. 24:48<BR>
|aanbevelen
<i>aanbidden</i>: en offer brengen, 1 Kron. 16:29<BR>
|in alles onszelf - als dienaars van God
<i>aanbidden</i>: engel willen aanbidden, Opb. 19:10<BR>
|-
<i>aanbidden</i>: gekomen tot Jeruzalem om te -, Hand. 8:27<BR>
|2 Cor.
<i>aanbidden</i>: geval, 1 Sam. 1:19<BR>
|10
<i>aanbidden</i>: geval, Matth. 28:17<BR>
|:
<i>aanbidden</i>: geval: Eli, 1 Sam. 1:28<BR>
|11
<i>aanbidden</i>: geval: Jezus aangebeden door de blindgeborene, Joh. 9:38<BR>
|
<i>aanbidden</i>: geval: Jozua aanbod de Vorst van het heir des HEEREN, Joz. 5:14<BR>
|
<i>aanbidden</i>: God - : geval: Eliezer, Gen. 24:26<BR>
|aanbevelen
<i>aanbidden</i>: God - en loven, Gen. 24:48<BR>
|Paulus
<i>aanbidden</i>: God - na de dood van zijn zoon: David, 2 Sam. 12:20<BR>
|-
<i>aanbidden</i>: God -: aanbid God (zegt de engel), Opb. 19:10<BR>
|2 Cor.
<i>aanbidden</i>: God -: aanbidt Hem in de heerlijkheid van het heiligdom, Ps. 96:8<BR>
|3
<i>aanbidden</i>: God -: door de 24 oudsten en de 4 levende wezens, Opb. 19:4<BR>
|:
<i>aanbidden</i>: God -: door het heir der hemelen, Neh. 9:6<BR>
|1
<i>aanbidden</i>: God -: door Manasse, 2 Kron. 33:12<BR>
|
<i>aanbidden</i>: God -: en danken, Opb. 11:16<BR>
|
<i>aanbidden</i>: God -: geval, Neh. 9:6v<BR>
|aanbevelen
<i>aanbidden</i>: God -: op een deel van de dag, Neh. 9:3<BR>
|zichzelf -
<i>aanbidden</i>: God -: oproep tot, Opb. 14:7<BR>
|-
<i>aanbidden</i>: God -: vuriglijk: Manoah, Richt. 13:8<BR>
|2 Cor.
<i>aanbidden</i>: god – die niet verlossen kan, Jes. 45:20<BR>
|5
<i>aanbidden</i>: God – na neervallen, 1 Cor. 14:25<BR>
|:
<i>aanbidden</i>: God – na overtuigd te zijn, 1 Cor. 14:25<BR>
|12
<i>aanbidden</i>: God alleen te –, Matth. 4:10<BR>
|
<i>aanbidden</i>: God: de ganse aarde aanbidde U, Ps. 66:4<BR>
|
<i>aanbidden</i>: het beest –, Opb. 13:8<BR>
|aanbevelen
<i>aanbidden</i>: het beest uit de zee -, Opb. 13:4<BR>
|zichzelf - bij mensen
<i>aanbidden</i>: het beest uit de zee -, Opb. 13:7<BR>
|-
<i>aanbidden</i>: houding: op de knieën, met de aangezichten ter aarde, Neh. 8:7<BR>
|2 Cor.
<i>aanbidden</i>: in de tempel van God, Opb. 11:1<BR>
|8
<i>aanbidden</i>: in druk en tegenspoed, 2 Sam. 15:32<BR>
|:
<i>aanbidden</i>: in geest en waarheid, Joh. 4:22<BR>
|23
<i>aanbidden</i>: in geest en waarheid, Joh. 4:23<BR>
|v
<i>aanbidden</i>: in geest en waarheid, Joh. 4:24<BR>
|
<i>aanbidden</i>: in onwetenheid aangaande de aangebedene, Joh. 4:22<BR>
|aanbeveling
<i>aanbidden</i>: Jahweh - in de heerlijkheid van het heiligdom, Ps. 29:2<BR>
|betreffende Titus en anderen
<i>aanbidden</i>: Jezus -, Luk. 2452<BR>
|-
<i>aanbidden</i>: Jezus -: door de genezen blind geborene, Joh. 9:37<BR>
|Rom.
<i>aanbidden</i>: komen om aan te bidden in het huis van Jahweh, Jer. 26:2<BR>
|16
<i>aanbidden</i>: komt, laat ons -, Ps. 95:6<BR>
|:
<i>aanbidden</i>: mens: een mens (Daniel) wordt aangebeden, Dan. 2:46<BR>
|2
<i>aanbidden</i>: met een offer, Gen. 22:5<BR>
|
<i>aanbidden</i>: neervallen om te -, Opb. 22:8<BR>
|
<i>aanbidden</i>: persoon of ding: Beest of beeld, Opb. 20:4<BR>
|aanbeveling
<i>aanbidden</i>: satan -, Opb. 13:4<BR>
|doel: iemand doen ontvangen in de Heer
<i>aanbidden</i>: toekomst, Jes. 66:23<BR>
|-
<i>aanbidden</i>: van het beeld van het Beest, Opb. 16:2<BR>
|2 Cor.
<i>aanbidden</i>, Zach. 14:16<BR>
|8
<i>aanbidder</i>: ware -s, Joh. 4:23<BR>
|:
<i>aanbidding</i>: door het volk, Neh. 8:7<BR>
|18
<i>aanbidding</i>: en muziek, 2 Kron. 29:28<BR>
|v
<i>aanbidding</i>: geval, 1 Sam. 8:6<BR>
|
<i>aanbidding</i>: geval, 2 Kron. 20:18<BR>
|aanbeveling
<i>aanbidding</i>: geval: door de Israëlieten, Ex. 4:31<BR>
|geval
<i>aanbidding</i>: geval: Gideon, Richt. 7:13<BR>
|-
<i>aanbidding</i>: houding: gebogen hoofden, Ex. 4:31<BR>
|Filip.
<i>aanbidding</i>: na lofzegging, 2 Kron. 29:30<BR>
|2
<i>aanbidding</i>: plaats van -, Hand. 8:27<BR>
|:
<i>aanbidding</i>: plaats van -: het heiligdom, 1 Kron. 16:29<BR>
|19
<i>aanbidding</i>, Opb. 4:10<BR>
|
<i>aanbieden</i>: zich gewillig –: door het volk, Richt. 5:2<BR>
|
<i>aanbod</i>: afslaan: door Hobab, Num. 10:30<BR>
|aanbeveling
<i>aanbrengen</i>: door God: volken: tegen Israël, Ez. 23:22<BR>
|van Timotheus door Paulus
<i>aandacht</i>: bijzondere - voor Petrus, Mark. 16:7<BR>
|-
<i>aandacht</i>: door anderen liefhebben, Luk. 11:43<BR>
|2 Cor.
<i>aandacht</i>: komt van God, ctr. vs 1,5, Matth. 6:7<BR>
|3
<i>aandacht</i>: krijgen door woord en tekenen, Hand. 8:6<BR>
|:
<i>aandacht</i>: verdient de Schrift, de leer daarvan, Hebr. 2:1<BR>
|2
<i>aandacht</i>: zoeken, Mark. 12:38<BR>
|
<i>aandachtig</i>: aanzien: door Paulus: een kreupele man, Hand. 14:9<BR>
|
<i>aandachtig</i>, Ps. 105:2<BR>
|aanbevelingsbrief
<i>aandeel</i>: Gods – en ‘s mensen –, Klg. 3:37<BR>
|gelovigen te Corinthe de - van Paulus
<i>aandeel</i>: Gods – en menselijk –, Matth. 19:11-12<BR>
|-
<i>aandoen</i>: Christus aangedaan, Gal. 3:27<BR>
|2 Cor.
<i>aandoen</i>: deugden, Col. 3:12<BR>
|3
<i>aandoen</i>: fig. de Heer Jezus Christus aandoen, Rom. 13:14<BR>
|:
<i>aandoen</i>: kleed -, fig., Jer. 43:12<BR>
|1
<i>aandrang</i>: met - smeken, 2 Cor. 8:4<BR>
|
<i>aandrijver</i>: aandrijvers onder het volk Israël, Ex. 5:6<BR>
|
<i>aandrijver</i>: van het volk, Ex. 5:10<BR>
|aanbevelingsbrief
<i>aandringen</i>: bij Jezus – om te blijven, Luk. 24:29<BR>
|nodig hebben
<i>aandringen</i>: bij Paulus, Hand. 19:31<BR>
|-
<i>aandringen</i>: door Lydia, Hand. 16:15<BR>
|Hand.
<i>aandringen</i>: Titus moet op bepaalde dingen –, Tit. 3:8<BR>
|18
<i>aanfluiting</i>: Israël een voorwerp van -, Jer. 18:16<BR>
|:
<i>aanfluiting</i>: oorzaak: zonde, 2 Kron. 29:8<BR>
|27
<i>aanfluiting</i>: overgeven tot een –: rest van Juda, Jer. 29:18<BR>
|
<i>aanfluiting</i>: steden van Juda zullen tot een – gesteld worden, Jer. 25:18<BR>
|
<i>aanfluiting</i>: stellen tot een –, Jer. 25:9<BR>
|aanbevelingsbrief
<i>aangeboren</i>: geslachtsgebrek of mogelijkheid tot seksuele onthouding, Matth. 19:12<BR>
|ontvangst wordt aanbevolen
<i>aangenaam</i>: bij God en mensen, 1 Sam. 2:26<BR>
|-
<i>aangenaam</i>: dankoffer, op de 3e dag gegeten, is niet meer aangenaam, Lev. 19:7<BR>
|Opb.
<i>aangenaam</i>: David - in de ogen van het hele volk, 1 Sam. 18:5<BR>
|19
<i>aangenaam</i>: in iemands ogen, 1 Sam. 29:9<BR>
|:
<i>aangenaam</i>: maken: iem. - voor God, Ex. 28:38<BR>
|10
<i>aangenaam</i>: niet - in iemands ogen, 1 Sam. 29:6<BR>
|
<i>aangenaam</i>: tegenover God, 1 Tim. 5:4<BR>
|
<i>aangenaam</i>: voor God, 1 Tim. 2:3<BR>
|aanbidden
<i>aangenaam</i>: voor God is hij die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hand. 10:35<BR>
|aanbid God
<i>aangenaam</i>: zijn voor des konings aangezicht, Neh. 2:5<BR>
|-
<i>aangezicht</i>: 'voor uw - ', 1 Sam. 9:12<BR>
|Opb.
<i>aangezicht</i>: aannemen, Gen. 32:20<BR>
|22
<i>aangezicht</i>: als verbergende: voor Jezus, Jes. 53:3<BR>
|:
<i>aangezicht</i>: bedekken: door Tamar, Gen. 38:15<BR>
|8
<i>aangezicht</i>: en emotie, Gen. 4:5<BR>
|
<i>aangezicht</i>: Gods -: de rechtvaardigen zullen voor Uw aangezicht blijven, Ps. 140:14<BR>
|
<i>aangezicht</i>: Gods -: meegaan met Mozes, Ex. 33:14<BR>
|aanbidden
<i>aangezicht</i>: Gods -: Mozes sprak met God aangezicht aan aangezicht, Ex. 33:11<BR>
|aanbid God!
<i>aangezicht</i>: Gods -: Mozes zag Gods - niet, Ex. 33:18<BR>
|-
<i>aangezicht</i>: Gods –: zet Hij tegen een ongehoorzaam Israël , Lev. 26:17<BR>
|Ps.
<i>aangezicht</i>: Gods: niet te zien, vs 23, Ex. 33:18<BR>
|96
<i>aangezicht</i>: Gods: zal niet gezien worden!, Ex. 33:23<BR>
|:
<i>aangezicht</i>: harder maken dan een steenrots, Jer. 5:3<BR>
|9
<i>aangezicht</i>: iemands - zoeken: iemand willen ontmoeten, Spr. 7:15<BR>
|
<i>aangezicht</i>: in Christus - iem. Vergeven, 2 Cor. 2:10<BR>
|
<i>aangezicht</i>: omwenden, Ez. 7:22<BR>
|aanbidden
<i>aangezicht</i>: op zijn - vallen voor de koning, 2 Sam. 9:6<BR>
|aanbidt de HEERE in de heerlijkheid van het heiligdom
<i>aangezicht</i>: op zijn – vallen voor een mens: door Nebukadnezer, voor Daniël, Dan. 2:46<BR>
|-
<i>aangezicht</i>: opnemen in een zaak, Gen. 19:21<BR>
|1 Kron.
<i>aangezicht</i>: staan voor Gods aangezicht (tot zijn dienst): profeet Elisa, 2 Kon. 5:16<BR>
|16
<i>aangezicht</i>: staan voor Gods aangezicht: profeet Elisa, 2 Kon. 3:14<BR>
|:
<i>aangezicht</i>: staan voor iemands -: voor dat van Salomo, 1 Kon. 10:8<BR>
|29
<i>aangezicht</i>: stijf maken: Ezechiëls –: door God, Ez. 3:8<BR>
|
<i>aangezicht</i>: stijf van -: begrip: onmeedogend, hard, Deut. 28:49<BR>
|
<i>aangezicht</i>: stijf van –: een koning, Dan. 8:23<BR>
|aanbidden
<i>aangezicht</i>: uitdrukkend grimmigheid, Dan. 3:19<BR>
|aanbidt den HERE in de heerlijkheid des heiligdoms
<i>aangezicht</i>: vallen op hun aangezichten: Mozes en Aäron, Num. 14:5<BR>
|-
<i>aangezicht</i>: van Mozes: uitgaan van voor het – van Mozes, Ex. 35:20<BR>
|1 Kron.
<i>aangezicht</i>: verbergen: door God, Ps. 44:25<BR>
|16
<i>aangezicht</i>: versus nek, Jer. 18:17<BR>
|:
<i>aangezicht</i>: versus nek, Jer. 32:33<BR>
|29
<i>aangezicht</i>: vier aangezichten had elk van de levende wezens die Ezechiël zag, Ez. 1:6<BR>
|
<i>aangezicht</i>: voor het - van de Syriërs, 1 Kron. 19:14<BR>
|
<i>aangezicht</i>: voor het - van een mens iets doen, 1 Sam. 3:1<BR>
|aanbidden
<i>aangezicht</i>: voor iem. - iets doen: Samuel voor Eli, 1 Sam. 2:11<BR>
|aanbidt Jahweh in de heerlijkheid van het heiligdom
<i>aangezicht</i>: voor iemands - staan: David voor Saul, 1 Sam. 16:22<BR>
|-
<i>aangezicht</i>: voor iemands - staan: voor iemand staan, 1 Kon. 3:16<BR>
|Opb.
<i>aangezicht</i>: zijn - van iemand keren, 2 Kron. 35:22<BR>
|19
<i>aangorden</i>: zakken, Jer. 4:8<BR>
|:
<i>aangrijpen</i>: God –: niemand die dat doet, Jes. 64:7<BR>
|20
<i>aanhalen</i>: een Schriftwoord -, Hebr. 2:6<BR>
|
<i>aanhang</i>: verkrijgen: Absalom, 2 Sam. 15:6<BR>
|
<i>aanhangen</i>: Christus -:(toepassing), Ruth 1:14v<BR>
|aanbidden
<i>aanhangen</i>: door een kwaal, Deut. 28:60<BR>
|beeld -
<i>aanhangen</i>: God -, Deut. 10:20<BR>
|-
<i>aanhangen</i>: God -, Deut. 11:22<BR>
|Opb.
<i>aanhangen</i>: God -, Deut. 13:4<BR>
|14
<i>aanhangen</i>: God -, Deut. 30:20<BR>
|:
<i>aanhangen</i>: God -, Joz. 22:5<BR>
|9
<i>aanhangen</i>: God -, zie ook Aankleven, 2 Kon. 17:6<BR>
|
<i>aanhangen</i>: God -: geboden, Joz. 23:8<BR>
|
<i>aanhangen</i>: zie ook Aankleven, <BR>
|aanbidden
<i>aanhangen</i>: zijn vrouw -, Ef. 5:31<BR>
|beest en zijn beeld
<i>aanhangen</i>: zonde -, 2 Kon. 3:3<BR>
|-
<i>aankijken</i>: De Heer keek Petrus aan, Luk. 2261<BR>
|Opb.
<i>aankijken</i>: door Jezus, Mark. 10:27<BR>
|13
<i>aankijken</i>: door Jezus: en liefhebben, Mark. 10:21<BR>
|:
<i>aankijken</i>: elkaar –: door de leerlingen, Joh. 13:22<BR>
|12
<i>aanklacht</i>: aanklachten tegen Paulus, Hand. 25:27<BR>
|
<i>aanklacht</i>: tegen Jeremia, Jer. 26:11<BR>
|
<i>aanklacht</i>: tegen Paulus, Hand. 18:13<BR>
|aanbidden
<i>aanklacht</i>: tegen Paulus, Hand. 24:1<BR>
|beest uit de zee zal worden aangebeden
<i>aanklacht</i>, Ezra 4:5<BR>
|-
<i>aanklacht</i>, Hand. 17:6<BR>
|1 Sam.
<i>aanklacht</i>, Hand. 25:2<BR>
|15
<i>aanklagen</i>: door Mozes, Joh. 5:45<BR>
|:
<i>aanklagen</i>: iemand willen -, Mark. 3:2<BR>
|25
<i>aanklagen</i>: Israël bij God –: door Elia, Rom. 11:2<BR>
| -
<i>aanklagen</i>: Jezus –: iets zoeken om Jezus aan te klagen, Joh. 8:6<BR>
|31
<i>aanklagen</i>: onze ongerechtigheden getuigen tegen ons, Jer. 14:7<BR>
|aanbidden
<i>aanklagen</i>, Richt. 21:22<BR>
|begrip
<i>aanklagen</i>, Dan. 3:8<BR>
|-
<i>aanklagen</i>, Luk. 16:1<BR>
|2 Sam.
<i>aanklagen</i>, Hand. 19:38<BR>
|12
<i>aanklager</i>: tegen Israël opstaand, Jes. 54:17<BR>
|:
<i>aanklager</i>: van onze broeders, Opb. 12:10<BR>
|20
<i>aankleden</i>: Jezus werd zijn klederen weer aangedaan door de Romeinse soldaten, Matth. 27:31<BR>
|
<i>aankleven</i>: de mannen van Juda kleefden hun koning aan, 2 Sam. 20:2<BR>
|
<i>aankleven</i>: geval: Ruth bij Naomi, Ruth 1:14v<BR>
|aanbidden
<i>aankleven</i>: God -, 2 Kon. 17:6<BR>
|begrip: erkennen en buigen voor
<i>aankleven</i>: God -: door Hizkia, 2 Kon. 18:6<BR>
|-
<i>aankleven</i>: zijn vrouw -, Gen. 2:24<BR>
|Matth.
<i>aankloppen</i>: door Christus (toepassing), Hgl 5:2<BR>
|28
<i>aankondigen</i>: door de apostelen, 1 Pe 1:12<BR>
|:
<i>aankondigen</i>: door de Heer Jezus, Matth. 24:24<BR>
|17
<i>aanlanden</i>, Joh. 6:21<BR>
|
<i>aanleiding</i>: nemen: door God, Dan. 4:31<BR>
|
<i>aanleiding</i>: tot evangelisatie: wachten en dan nemen, Hand. 8:29v<BR>
|aanbidden
<i>aanleiding</i>: tot lasteren geven, 1 Tim. 5:14<BR>
|betekenis getoond door geval
<i>aanleiding</i>: tot vallen, 1 Cor. 8:13<BR>
|-
<i>aanleiding</i>: tot vallen vinden, 2 Cor. 11:29<BR>
|Joh.
<i>aanleiding</i>: willen om iemand aan te klagen, 2 Cor. 11:12<BR>
|4
<i>aanliggen</i>: aan de maaltijd, Luk. 5:29<BR>
|:
<i>aanliggen</i>: aan een maaltijd, Luk. 7:36<BR>
|21
<i>aanliggen</i>: die met Jezus aanlagen, Luk. 7:49<BR>
|
<i>aanliggen</i>: door Jezus in het huis van Levi, Mark. 2:15<BR>
|
<i>aanliggen</i>: door Jezus met de twee Emmaüsgangers, Luk. 24:30<BR>
|aanbidden
<i>aanliggen</i>: door Jezus: met vele tollenaars en zondaars, Matth. 9:10<BR>
|de Vader -
<i>aanliggen</i>: door Lazarus, Joh. 12:2<BR>
|-
<i>aanliggen</i>: gezelschap, Mark. 2:15<BR>
|Opb.
<i>aanliggen</i>: in de schoot van Jezus, Joh. 13:23<BR>
|9
<i>aanliggen</i>: in het koninkrijk van God, Luk. 13:29<BR>
|:
<i>aanliggen</i>: Jezus, met de twaalf, Matth. 26:20<BR>
|20
<i>aanliggen</i>, Mark. 6:21<BR>
|
<i>aanliggen</i>, Mark. 16:14<BR>
|
<i>aanliggen</i>, Luk. 14:10<BR>
|aanbidden
<i>aanliggen</i>, Joh. 13:12<BR>
|demonen en afgoden -
<i>aanlokken</i>, Spr. 1:10<BR>
|-
<i>aanlopen</i>: God –: verboden aan Jeremia, Jer. 7:16<BR>
|Gen.
<i>aanmatigen</i>: niet -d moet de opziener zijn, Tit. 1:7<BR>
|24
<i>aanmatigend</i>, 2 Pe 2:10<BR>
|:
<i>aanmerken</i>, Job 37:14<BR>
|52
<i>aanmerking</i>: geval, Matth. 12:2<BR>
|
<i>aanmoedigen</i>: tot het doen van meer onrecht en onreinheid, Opb. 22:11<BR>
|
<i>aanmoedigen</i>, Hand. 18:27<BR>
|aanbidden
<i>aannemen</i>: aangezicht aannemen, Gen. 32:20<BR>
|door Abrahams knecht
<i>aannemen</i>: beloften –: door Abraham, Hebr. 11:17<BR>
|-
<i>aannemen</i>: Christus -, Joh. 1:12<BR>
|1 Kon.
<i>aannemen</i>: Christus niet aangenomen, Joh. 1:11<BR>
|1
<i>aannemen</i>: door Christus: ons, Rom. 15:7<BR>
|:
<i>aannemen</i>: door God, Rom. 14:3<BR>
|47
<i>aannemen</i>: door God: de gelovige, als een zoon, Hebr. 12:6<BR>
|
<i>aannemen</i>: door God: de kinderen Israëls, Jer. 3:14<BR>
|
<i>aannemen</i>: door God: door beproevingen, Deut. 4:34<BR>
|aanbidden
<i>aannemen</i>: door God: door strijd, Deut. 4:34<BR>
|door David: bij de troonsopvolging, in zijn ouderdom
<i>aannemen</i>: door God: door tekenen en wonderen, Deut. 4:34<BR>
|-
<i>aannemen</i>: door God: Israël, Deut. 4:20<BR>
|Hebr.
<i>aannemen</i>: door Jezus: het nageslacht van Abraham, Hebr. 2:16<BR>
|11
<i>aannemen</i>: een getuigenis niet –, Joh. 3:11<BR>
|:
<i>aannemen</i>: een taak – uit de hemel, Joh. 3:27<BR>
|21
<i>aannemen</i>: elkaar, Rom. 15:7<BR>
|
<i>aannemen</i>: evangeliseren zonder iets aan te nemen, 3Jo :7<BR>
|
<i>aannemen</i>: geloven, voor waar houden: als u het wilt -, Matth. 11:14<BR>
|aanbidden
<i>aannemen</i>: getuigenis -, 1Jo 5:9<BR>
|door Jakob , bij zijn sterven
<i>aannemen</i>: getuigenis wel/niet -, Joh. 3:32<BR>
|-
<i>aannemen</i>: Gods woorden: neem ze aan, Spr. 4:10<BR>
|Joh.
<i>aannemen</i>: het woord van God -, Hand. 8:14<BR>
|12
<i>aannemen</i>: iem. - als Christus (toepassing), Flm. :17<BR>
|:
<i>aannemen</i>: iem. -: niet aannemen: ten onrechte, 3Jo :9<BR>
|20
<i>aannemen</i>: iem. -: wel of niet, Joh. 5:43<BR>
|
<i>aannemen</i>: iemand - na periode van uitsluiting, Num. 12:15<BR>
|
<i>aannemen</i>: iemands woord -, Hand. 2:41<BR>
|aanbidden
<i>aannemen</i>: lering -, Jes. 29:24<BR>
|door jodengenoten
<i>aannemen</i>: mensen onterecht niet -, 3Jo :10<BR>
|-
<i>aannemen</i>: neemt de zwakke in het geloof aan, Rom. 14:1<BR>
|1 Sam.
<i>aannemen</i>: niet -: beschuldiging tegen een oudste, tenzij onder twee of drie getuigen, 1 Tim. 5:19<BR>
|15
<i>aannemen</i>: niet -: de liefde tot de waarheid, 2 Thess. 2:10<BR>
|:
<i>aannemen</i>: niet -: door God, Gen. 4:5<BR>
|31
<i>aannemen</i>: niet -: getuigenis, Joh. 3:34<BR>
|
<i>aannemen</i>: niet -: getuigenis aangaande Christus, Hand. 22:18<BR>
|
<i>aannemen</i>: niet -: getuigenis van mensen: door Christus, Joh. 5:34<BR>
|aanbidden
<i>aannemen</i>: niet -: Gods profeten, Luk. 2012<BR>
|door Saul
<i>aannemen</i>: niet -: Jezus' woorden, Joh. 12:48<BR>
|-
<i>aannemen</i>: onderwijs van goed verstand, Spr. 1:3<BR>
|Dan.
<i>aannemen</i>: onderwijs, gerechtigheid, recht, Spr. 1:2<BR>
|3
<i>aannemen</i>: opnemen in de groep: door David, 1 Kron. 12:18<BR>
|:
<i>aannemen</i>: Paulus is aangenomen als een engel van God, als Christus Jezus, Gal. 4:14<BR>
|5
<i>aannemen</i>: tucht niet –, Jer. 17:23<BR>
|
<i>aannemen</i>: versus uitsluiten, Num. 12:14<BR>
|
<i>aannemen</i>: voortrekken, Lev. 19:15<BR>
|aanbidden
<i>aannemen</i>: vs. verachten, Spr. 1:7<BR>
|een beeld gedwongen aanbidden
<i>aannemen</i>: weigeren aan te nemen: verlossing (juiste handeling hier), Hebr. 11:35<BR>
|-
<i>aannemen</i>: willen - (propositie), Matth. 11:14<BR>
|Richt.
<i>aannemen</i>: woord -, 1 Thess. 1:6<BR>
|13
<i>aannemen</i>: woord -: als een woord van God of als een woord van mensen, 1 Thess. 2:13<BR>
|:
<i>aannemen</i>: woord -: waard aangenomen te worden, 1 Tim. 1:15<BR>
|8
<i>aannemen</i>: woord –, Mark. 4:16<BR>
|
<i>aannemen</i>: woord van God, Hand. 11:1<BR>
|
<i>aannemen</i>: woorden van de Vader -, Joh. 17:8<BR>
|aanbidden
<i>aanneming</i>: des persoons: niet bij God, Gal. 2:6<BR>
|en bidden
<i>aanneming</i>: Israëls –, Rom. 11:15<BR>
|-
<i>aanneming</i>: van personen, 2 Kron. 19:7<BR>
|Matth.
<i>aanneming</i>: waard: een woord, 1 Tim. 1:15<BR>
|4
<i>aanpakken</i>: hard -, 1 Tim. 5:1<BR>
|:
<i>aanpakken</i>: oudere -: niet hard, 1 Tim. 5:1<BR>
|10
<i>aanpassen</i>: door verdraaien, Gal. 1:7<BR>
|
<i>aanpassen</i>: zich - aan wettische godsdienst: door Paulus, Hand. 21:26<BR>
|
<i>aanpassen</i>: zich moeten – na tuchtiging, Hebr. 12:12v<BR>
|aanbidden
<i>aanporren</i>: tot afgoderij, Deut. 13:6<BR>
|en dienen
<i>aanraken</i>: dood aas van onrein dier niet aanraken, Lev. 11:8<BR>
|-
<i>aanraken</i>: door Jezus: beschadigd oor van een slaaf, Luk. 2251<BR>
|Gen.
<i>aanraken</i>: door Jezus: de neergevallen leerlingen, Matth. 17:7<BR>
|24
<i>aanraken</i>: door Jezus: kleine kinderen, Luk. 1815<BR>
|:
<i>aanraken</i>: door Jezus: melaatse, Mark. 1:41<BR>
|48
<i>aanraken</i>: door Jezus: ogen van de twee blinden, Matth. 9:28<BR>
|
<i>aanraken</i>: door Jezus: van de kinderen, Mark. 10:13<BR>
|
<i>aanraken</i>: door Jezus: van iem. hand: Petrus' schoonmoeder, Matth. 8:15<BR>
|aanbidden
<i>aanraken</i>: en eten, Deut. 14:9<BR>
|en hoofd neigen
<i>aanraken</i>: Jezus -: de hele menigte trachtte Hem aan te raken, Luk. 6:19<BR>
|-
<i>aanraken</i>: Jezus -: om genezen te worden, Mark. 6:56<BR>
|Gen.
<i>aanraken</i>: Jezus – om te worden genezen, Mark. 3:10<BR>
|24
<i>aanraken</i>: Jezus gesmeekt de blinde aan te raken, Mark. 8:22<BR>
|:
<i>aanraken</i>: niet –: door de verderver, Hebr. 11:28<BR>
|48
<i>aanraken</i>: zoom van Jezus' kleed -, Luk. 8:44<BR>
|
<i>aanraking</i>: van onreine maakt onrein, Lev. 15:19<BR>
|
<i>aanraking</i>: van onreine zitplaats maakt onrein, Lev. 15:19<BR>
|aanbidden
<i>aanranding</i>, Zach. 14:2<BR>
|en loven
<i>aanroepen</i>: de naam van Jahweh aanroepen, Gen. 13:8<BR>
|-
<i>aanroepen</i>: de naam van Jahweh aanroepen, Ps. 116:4<BR>
|1 Kron.
<i>aanroepen</i>: de naam van Jahweh aanroepen, Ps. 116:13<BR>
|16
<i>aanroepen</i>: de naam van Jahweh aanroepen, Ps. 116:17<BR>
|:
<i>aanroepen</i>: God -, Ps. 91:15<BR>
|29
<i>aanroepen</i>: God - als getuige, 2 Cor. 1:23<BR>
|
<i>aanroepen</i>: God - in der waarheid, Ps. 145:18<BR>
|
<i>aanroepen</i>: God -: Hij is dan nabij, Ps. 145:18<BR>
|aanbidden
<i>aanroepen</i>: God -: roept Zijn naam aan, Ps. 105:1<BR>
|en offer brengen
<i>aanroepen</i>: God –, Jer. 29:12<BR>
|-
<i>aanroepen</i>: God –: niemand die dat doet, Jes. 64:7<BR>
|Opb.
<i>aanroepen</i>: God aanroepen: waarom: verhoring, Ps. 17:6<BR>
|19
<i>aanroepen</i>: God als – aanroepen, 1 Pe 1:17<BR>
|:
<i>aanroepen</i>: God niet – : door Israël, Jes. 43:22<BR>
|10
<i>aanroepen</i>: Gods naam -, Jes. 12:4<BR>
|
<i>aanroepen</i>: Jahweh - : door Jesaja, 2 Kon. 20:11<BR>
|
<i>aanroepen</i>: Jezus - : uit geloof, Rom. 10:14<BR>
|aanbidden
<i>aanroepen</i>: Jezus - uit een rein hart, 2 Tim. 2:22<BR>
|engel willen aanbidden
<i>aanroepen</i>: Jezus -: door Stefanus, Hand. 7:59<BR>
|-
<i>aanroepen</i>: Jezus –, Rom. 10:12-13<BR>
|Hand.
<i>aanroepen</i>: Jezus’ naam –, Hand. 9:14<BR>
|8
<i>aanroepen</i>: naam van Jahweh aanroepen, Hand. 2:21<BR>
|:
<i>aanroepen</i>: roept de HEER aan terwijl Hij nabij is, Jes. 55:6<BR>
|27
<i>aanschijn</i>: God doe Zijn - aan ons lichten, Ps. 67:2<BR>
|
<i>aanschijn</i>: voor het - van de priester Eli: in diens tegenwoordigheid, 1 Sam. 2:11<BR>
|
<i>aanschijn</i>: zweet uws aanschijns, Gen. 3:19<BR>
|aanbidden
<i>aanschouwen</i>: aanschouw het, Jahweh!, Klg. 5:1<BR>
|gekomen tot Jeruzalem om te -
<i>aanschouwen</i>: aanschouwt Abraham en Sarah, Jes. 51:1v<BR>
|-
<i>aanschouwen</i>: Christus -: u Mij niet meer aanschouwt, Joh. 16:10<BR>
|1 Sam.
<i>aanschouwen</i>: Christus niet meer aanschouwen, Joh. 16:10<BR>
|1
<i>aanschouwen</i>: de liefelijkheid van God -, Ps. 27:4<BR>
|:
<i>aanschouwen</i>: de Zoon -, Joh. 6:40<BR>
|19
<i>aanschouwen</i>: door de wereld: van Jezus, Joh. 14:19<BR>
|
<i>aanschouwen</i>: en geloven, Joh. 6:40<BR>
|
<i>aanschouwen</i>: en getuigen, 1Jo 4:14<BR>
|aanbidden
<i>aanschouwen</i>: en zien: de Heer Jezus, Joh. 16:16<BR>
|geval
<i>aanschouwen</i>: Geest van God –, Joh. 14:17<BR>
|-
<i>aanschouwen</i>: heerlijkheid van het Woord, Joh. 1:14<BR>
|Matth.
<i>aanschouwen</i>: Jezus - is God -, Joh. 12:45<BR>
|28
<i>aanschouwen</i>: Jezus -: bron van geluk, Luk. 10:23<BR>
|:
<i>aanschouwen</i>: Jezus' - aanschouwen: door ons, Joh. 17:24<BR>
|17
<i>aanschouwen</i>: tegenover geloof, 2 Cor. 5:7<BR>
|
<i>aanschouwen</i>: van Christus: een korte tijd en u aanschouwt mij niet meer, Joh. 16:16<BR>
|
<i>aanschouwen</i>: van Jezus: door de wereld, Joh. 14:19<BR>
|aanbidden
<i>aanschouwen</i>: van Jezus: door ons, Joh. 14:19<BR>
|geval
<i>aanschouwen</i>: wandelen, niet door -, 2 Cor. 5:7<BR>
|-
<i>aanslag</i>: bekend worden van de beraamde aanslag op Saulus, Hand. 9:24<BR>
|1 Sam.
<i>aanslag</i>: beraadslagen en besluiten tot een – op Saulus, Hand. 9:23<BR>
|1
<i>aanslag</i>: beramen, Richt. 16:2<BR>
|:
<i>aanslag</i>: beramen, Hand. 9:24<BR>
|28
<i>aanslag</i>: beramen, Hand. 23:12v<BR>
|
<i>aanslag</i>: listige -en, Ps. 37:7<BR>
|
<i>aanslag</i>: listige -en bedenken tegen de rechtvaardige , Ps. 37:12<BR>
|aanbidden
<i>aanslag</i>: tegen Paulus gesmeed, Hand. 20:3<BR>
|geval: Eli
<i>aanslag</i>: tegen Paulus gesmeed door de Joden, Hand. 20:3<BR>
|-
<i>aanslag</i>: tegen Paulus: aanslagen van de Joden tegen hem, Hand. 20:19<BR>
|Joz
<i>aansporen</i>: door de liefde van de Geest, Rom. 15:30<BR>
|5
<i>aansporen</i>: door de vader: de oudste zoon, Luk. 15:28<BR>
|:
<i>aansporen</i>: door onze Heer Jezus Christus, Rom. 15:30<BR>
|14
<i>aansporen</i>: Timotheüs door Paulus, 1 Tim. 1:3<BR>
|
<i>aansporen</i>: Titus aangespoord, 2 Cor. 12:18<BR>
|
<i>aansporing</i>: Titus heeft de - ontvangen, 2 Cor. 8:17<BR>
|aanbidden
<i>aanspraak</i>: maken: Christus maakt slechts indirect - op gezag, Joh. 13:13<BR>
|geval: Jozua aanbod de Vorst van het heir des HEEREN
<i>aanspraakplaats</i>: Gods – boven het verzoendeksel, Ex. 25:22<BR>
|-
<i>aanspraakplaats</i>, 1 Kon. 6:23<BR>
|Gen.
<i>aansprakelijk</i>: God – geacht voor de ellende , Klg. 2:20<BR>
|24
<i>aanstaande</i>: ontslapen van Petrus, 2 Pe 1:14<BR>
|:
<i>aanstellen</i>: apostel: door Jezus, Luk. 6:13<BR>
|26
<i>aanstellen</i>: apostelen: door Jezus, Mark. 3:14<BR>
|
<i>aanstellen</i>: dat God een man stelle over deze vergadering, Num. 27:16<BR>
|
<i>aanstellen</i>: door David: tot de dienst der ark, 1 Kron. 16:4<BR>
|aanbidden
<i>aanstellen</i>: door de Heer Jezus, Luk. 10:1<BR>
|God - : geval: Eliezer
<i>aanstellen</i>: door de Heer Jezus: in de bediening, 1 Tim. 1:12<BR>
|-
<i>aanstellen</i>: door God: David tot voorganger, 2 Sam. 6:21<BR>
|Gen.
<i>aanstellen</i>: door God: Jezus, Hebr. 3:2<BR>
|24
<i>aanstellen</i>: door God: Jezus: tot Rechter van levenden en doden, Hand. 10:42<BR>
|:
<i>aanstellen</i>: door God: koning Salomo, 2 Kron. 9:8<BR>
|48
<i>aanstellen</i>: door God: Paulus als prediker, apostel, leraar, 2 Tim. 1:11<BR>
|
<i>aanstellen</i>: door God: tot koning: Salomo, 1 Kon. 10:9<BR>
|
<i>aanstellen</i>: door God: van de profeet Jeremia, Jer. 1:5<BR>
|aanbidden
<i>aanstellen</i>: hogepriester, Hebr. 5:1<BR>
|God - en loven
<i>aanstellen</i>: hogepriester, Hebr. 8:3<BR>
|-
<i>aanstellen</i>: hogepriesters, Hebr. 7:28<BR>
|2 Sam.
<i>aanstellen</i>: hoofd -: om weder te keren naar Egypte, Neh. 9:17<BR>
|12
<i>aanstellen</i>: Jezus tot – willen maken, Joh. 6:15<BR>
|:
<i>aanstellen</i>: koing, 1 Sam. 8:22<BR>
|20
<i>aanstellen</i>: Mozes aangesteld door God, Hand. 7:35<BR>
|
<i>aanstellen</i>: overste, Jes. 3:7<BR>
|
<i>aanstellen</i>: rechters, Ezra 7:25<BR>
|aanbidden
<i>aanstellen</i>: regeerders, Ezra 7:25<BR>
|God - na de dood van zijn zoon: David
<i>aanstellen</i>: tot hoofden, 1 Kron. 12:18<BR>
|-
<i>aanstellen</i>: tot rechter of deler, Luk. 12:14<BR>
|Opb.
<i>aanstellen</i>: van discipelen, om een nood te lenigen, Hand. 6:3<BR>
|19
<i>aanstellen</i>: voor mensen: hogepriester, Hebr. 5:1<BR>
|:
<i>aanstellen</i>, 1 Kron. 11:25<BR>
|10
<i>aanstelling</i>: door God: erkenning door het volk, 1 Sam. 3:20<BR>
|
<i>aanstelling</i>: en roeping, Mark. 3:14<BR>
|
<i>aanstelling</i>: geval: richters: door Samuel: zijn zonen, 1 Sam. 8:1<BR>
|aanbidden
<i>aanstelling</i>: huisbediende: door de Heer, Matth. 24:45<BR>
|God -: aanbid God (zegt de engel)
<i>aanstelling</i>: met handoplegging, Hand. 6:6<BR>
|-
<i>aanstelling</i>: Paulus gesteld tot prediker, 1 Tim. 2:7<BR>
|Ps.
<i>aanstelling</i>: stamhoofden door God aangesteld, Num. 2:3v<BR>
|96
<i>aanstoot</i>: begrip, Lev. 19:14<BR>
|:
<i>aanstoot</i>: begrip: struikelblok, Jes. 57:14<BR>
|8
<i>aanstoot</i>: geen - hebben: dankzij Gods woord, Ps. 119:165<BR>
|
<i>aanstoot</i>: gered van -, Ps. 56:14<BR>
|
<i>aanstoot</i>: gesteld door God: allerlei –, Jer. 6:21<BR>
|aanbidden
<i>aanstoot</i>: geven van – nalaten, vermijden, Matth. 17:27<BR>
|God -: aanbidt Hem in de heerlijkheid van het heiligdom
<i>aanstoot</i>: nemen aan Jezus, Mark. 6:3<BR>
|-
<i>aanstoot</i>: nemen aan Jezus: zijn dorpsgenoten, Mark. 6:3<BR>
|Opb.
<i>aanstoot</i>: nemen: aan Jezus: door zijn plaatsgenoten, Matth. 13:57<BR>
|19
<i>aanstoot</i>: nemen: aan Jezus' woord: door de farizeeën, Matth. 15:12<BR>
|:
<i>aanstoot</i>: ongerechtigheid wordt tot een –, Ez. 18:30<BR>
|4
<i>aanstoot</i>: redden, mijn voet, van -: door God, Ps. 116:8<BR>
|
<i>aanstoot</i>: Satan een - voor Christus, Matth. 16:23<BR>
|
<i>aanstoot</i>: steen des -s, 1 Pe 2:7<BR>
|aanbidden
<i>aanstoot</i>: steen des -s: God tot een steen des -s, Jes. 8:14<BR>
|God -: door de 24 oudsten en de 4 levende wezens
<i>aanstoot</i>: steen des aanstoots, Rom. 9:32-33<BR>
|-
<i>aanstoot</i>: van hun ongerechtigheid, Ez. 14:3v<BR>
|Neh.
<i>aanstoot</i>: van ongerechtigheid: goud, zilver, Ez. 7:19<BR>
|9
<i>aanstoten</i>: struikelen, Ps. 27:2<BR>
|:
<i>aantijging</i>: beoordelen, 1 Tim. 5:19<BR>
|6
<i>aantijging</i>: tegen Mozes en Aäron, Num. 16:41<BR>
|
<i>aantijging</i>: valse – tegen Paulus, Hand. 21:28<BR>
|
<i>aantonen</i>: uit de Schriften: drie sabbatten lang, Hand. 17:3<BR>
|aanbidden
<i>aantrekkelijk</i>: jongelingen – bij Oholiba, Ez. 23:23<BR>
|God -: door het heir der hemelen
<i>aantrekkelijk</i>: jongemannen van Assur, Ez. 23:6<BR>
|-
<i>aantrekken</i>: sterkte –, Jes. 51:9<BR>
|2 Kron.
<i>aantrekken</i>: zich de zwakken –, Hand. 20:35<BR>
|33
<i>aanvaarden</i>: koningschap –, Opb. 19:6<BR>
|:
<i>aanval</i>: bevolen door God, tegen Askelon, Jer. 47:7<BR>
|12
<i>aanvallen</i>: Gad –, Gen. 49:19<BR>
|
<i>aanvallen</i>: Jezus aangevallen door de schriftgeleerden en de farizeeën, Luk. 11:54<BR>
|
<i>aanvallen</i>, Richt. 15:12<BR>
|aanbidden
<i>aanvallen </i>: door God, Jes. 47:3<BR>
|God -: door Manasse
<i>aanvoerder</i>: aanvoerders van Juda, Jer. 26:10<BR>
|-
<i>aanvuring</i>: van liefde en goede werken, Hebr. 10:24<BR>
|Opb.
<i>aanwezig</i>: in de geest, Col. 2:5<BR>
|11
<i>aanwezig</i>: naar de geest –, 1 Cor. 5:3<BR>
|:
<i>aanwijzen</i>: door God: geval: Saul aan Samuel, 1 Sam. 9:17<BR>
|16
<i>aanwijzing</i>: door Jezus, Joh. 21:6<BR>
|
<i>aanwijzing</i>: goddelijke -, Hand. 10:22<BR>
|
<i>aanwijzing</i>: Goddelijke - in een droom, Matth. 2:22<BR>
|aanbidden
<i>aanwijzing</i>: Goddelijke - ontvangen, Luk. 2:26<BR>
|God -: en danken
<i>aanwijzing</i>: Goddelijke -en , Hebr. 12:25<BR>
|-
<i>aanwijzing</i>: Goddelijke – aan Noach, Hebr. 11:7<BR>
|Neh.
<i>aanzetten</i>: tot zondig verzoek, Matth. 14:8<BR>
|9
<i>aanzien</i>: des persoons, Jak. 2:1<BR>
|:
<i>aanzien</i>: des persoons is er bij de Heer in de hemel niet, Ef. 6:9<BR>
|6
<i>aanzien</i>: des persoons: bij God geen – des persoons, Rom. 2:11<BR>
|v
<i>aanzien</i>: des persoons: niet bij God, Hand. 10:34<BR>
|
<i>aanzien</i>: door God: niet meer, Klg. 4:16<BR>
|aanbidden
<i>aanzien</i>: door Jezus: allen rondom, Luk. 6:10<BR>
|God -: geval
<i>aanzien</i>: geen - des persoons bij Jezus, Mark. 12:14<BR>
|-
<i>aanzien</i>: in - zijn, Gal. 2:2<BR>
|Neh.
<i>aanzien</i>: in - zijn, Gal. 2:6<BR>
|9
<i>aanzien</i>: van hoog -: Naaman, 2 Kon. 5:1<BR>
|:
<i>aanzien</i>: zie mij aan naar de grootheid van uw barmhartigheden, Ps. 69:17<BR>
|3
<i>aanzien</i>: zonder aanzien des persoons oordelen, Joh. 7:24<BR>
|
<i>aanzienlijk</i>: aanzienlijke godsdienstige vrouwen, Hand. 13:50<BR>
|
<i>aanzienlijk</i>: aanzienlijke Griekse mannen en vrouwen kwamen tot geloof, Hand. 17:12<BR>
|aanbidden
<i>aanzienlijk</i>: aanzienlijke man: vernederd, Jes. 5:15<BR>
|God -: op een deel van de dag
<i>aanzienlijk</i>: man, de -ste mannen van de stad, Hand. 25:23<BR>
|-
<i>aanzienlijke</i>: niet vele -n onder de bekeerden, 1 Cor. 1:26<BR>
|Opb.
<i>aanzienlijke</i>: wordt weggenomen, Jes. 3:3<BR>
|14
<i>aanzienlijke</i>, Ps. 49:3<BR>
|:
<i>aard</i>: naar haar -, Deut. 14:13v<BR>
|7
<i>aard</i>: naar zijn -: vijgeboom, wijnstok, Jak. 3:12<BR>
|
<i>aardbeving</i>: door God bewerkt, 1 Kon. 19:11<BR>
|
<i>aardbeving</i>: door God bewerkt, Hand. 16:26<BR>
|aanbidden
<i>aardbeving</i>: door God gezonden, Jes. 29:6<BR>
|God -: oproep tot
<i>aardbeving</i>: door God veroorzaakt, 1 Sam. 14:15<BR>
|-
<i>aardbeving</i>: door God verwekt, Opb. 11:13<BR>
|Richt.
<i>aardbeving</i>: door het gedreun van de val van Edom, Jer. 49:21<BR>
|13
<i>aardbeving</i>: eindtijd: na Gods inval, Ez. 38:20<BR>
|:
<i>aardbeving</i>: eindtijdse -, Jes. 24:18<BR>
|8
<i>aardbeving</i>: geval, Hand. 4:31<BR>
|
<i>aardbeving</i>: grote -, Matth. 28:2<BR>
|
<i>aardbeving</i>: grote -, Opb. 6:12<BR>
|aanbidden
<i>aardbeving</i>: grote -en in de toekomst, Luk. 2111<BR>
|God -: vuriglijk: Manoah
<i>aardbeving</i>: grote – : uitzonderlijk groot, Opb. 16:18<BR>
|-
<i>aardbeving</i>: in begin van de weeën eindtijd meerdere -en, Matth 24:7<BR>
|1 Cor.
<i>aardbeving</i>: meerdere -en in de eindtijd, Mark. 13:8<BR>
|14
<i>aardbeving</i>: neemt een volk weg (associatie), Job 34:20<BR>
|:
<i>aardbeving</i>: splijting mogelijk door -, Ps. 60:3<BR>
|25
<i>aardbeving</i>: teken Gods, Matth. 27:51<BR>
|
<i>aardbeving</i>: uiting van Gods toorn, Ps. 18:8<BR>
|
<i>aardbeving</i>: van Gods verbolgenheid beeft de aarde, Jer. 10:10<BR>
|aanbidden
<i>aardbeving</i>: wereldwijd bewegen van de aarde, Ps. 96:10<BR>
|God – na neervallen
<i>aardbeving</i>: wereldwijde -: niet weer, 1 Kron. 16:30<BR>
|-
<i>aardbeving</i>, Job 9:6<BR>
|1 Cor.
<i>aardbeving</i>, Ps. 114:7<BR>
|14
<i>aardbeving</i>, Spr. 30:21<BR>
|:
<i>aardbeving</i>, Opb. 8:5<BR>
|25
<i>aardbeving</i>, Opb. 11:19<BR>
|
<i>aardbodem</i>: bouwen, Gen. 3:23<BR>
|
<i>aardbodem</i>: bouwen, Gen. 4:11<BR>
|aanbidden
<i>aardbodem</i>: ganse –, Dan. 4:1<BR>
|God – na overtuigd te zijn
<i>aardbodem</i>: niet meer vervloekt, Gen. 8:21<BR>
|-
<i>aardbodem</i>: scheurde open, Num. 16:31<BR>
|Matth.
<i>aardbodem</i>: vermogen des -s, Gen. 4:11<BR>
|4
<i>aardbreuk</i>, Ps. 60:3<BR>
|:
<i>aarde</i>: aanschouwt de – beneden, Jes. 51:6<BR>
|10
<i>aarde</i>: afgronden der -, Ps. 71:20<BR>
|
<i>aarde</i>: al de dagen der -: wisseling van dag en nacht enz., Gen. 8:22<BR>
|
<i>aarde</i>: als koper maken: door God, Lev. 26:19<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: altaarvuur op de aarde geworpen, Opb. 8:5<BR>
|God alleen te –
<i>aarde</i>: bedekt met water, Ps. 104:6<BR>
|-
<i>aarde</i>: beërven: door de zachtmoedigen, Matth. 5:5<BR>
|Ps.
<i>aarde</i>: beërven: door het zaad van de Godvrezende, Ps. 25:13<BR>
|66
<i>aarde</i>: benedenste delen der -: juicht!, Jes. 44:23<BR>
|:
<i>aarde</i>: bergen verdwijnen, Opb. 16:20<BR>
|4
<i>aarde</i>: bestaande uit water en door water, 2 Pe 3:5<BR>
|
<i>aarde</i>: bestemd voor de vromen, rechtvaadigen, Spr. 2:21v<BR>
|
<i>aarde</i>: betekenis: wereld der mensen, 1 Kon. 10:24<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: beweging, Ps. 99:1<BR>
|God: de ganse aarde aanbidde U
<i>aarde</i>: bewogen, bevestigd, Ps. 96:10<BR>
|-
<i>aarde</i>: bewoners van de –: over hen wordt het zwaard geroepen, Jer. 25:29<BR>
|Opb.
<i>aarde</i>: bewoners: zij die op de aarde wonen, Opb. 11:10<BR>
|13
<i>aarde</i>: bezit van God, Gen. 14:22<BR>
|:
<i>aarde</i>: bezitten: erfelijk: door de gezegenden, Ps. 37:22<BR>
|4
<i>aarde</i>: bezitten: erfelijk: door de zachtmoedigen, Ps. 37:11<BR>
|
<i>aarde</i>: bezitten: erfelijk: door wie Jhwh verwachten, Ps. 37:9<BR>
|
<i>aarde</i>: blijft staan dankzij God, Ps. 119:90<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: boven de -: de wateren droogden van boven de -, Gen. 8:13<BR>
|het beest uit de zee -
<i>aarde</i>: boven de -: de wateren van boven de -: gelicht, Gen. 8:11<BR>
|-
<i>aarde</i>: boven de -: de wateren van boven de -: verdroogden, Gen. 8:7v<BR>
|Opb.
<i>aarde</i>: boze werken op -, Pred. 4:3<BR>
|13
<i>aarde</i>: bracht levende zielen voort, Gen. 1:24<BR>
|:
<i>aarde</i>: breedte van de -, Opb. 20:9<BR>
|7
<i>aarde</i>: brengt spruit voort, Jes. 61:11<BR>
|
<i>aarde</i>: brengt vrucht voort, Jak. 5:18<BR>
|
<i>aarde</i>: daverend toen God uittrok, Ps. 68:9<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: derde deel van de - verbrandde, Opb. 8:7<BR>
|het beest uit de zee -
<i>aarde</i>: die op de - wonen, Opb. 3:10<BR>
|-
<i>aarde</i>: die op de - wonen, Opb. 8:13<BR>
|Neh.
<i>aarde</i>: diepe – ontbrekend, Mark. 4:5<BR>
|8
<i>aarde</i>: diepste plaatsen, Ps. 95:4<BR>
|:
<i>aarde</i>: dodenrijk: onder de aarde, schijnt, vgl. 'neergestoten', Matth. 11:23<BR>
|7
<i>aarde</i>: door God bevestigd, Jes. 45:18<BR>
|
<i>aarde</i>: door God geformeerd, Jes. 45:18<BR>
|
<i>aarde</i>: door God gegrond door wijsheid, Spr. 3:19<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: door God gemaakt, Spr. 8:26<BR>
|houding: op de knieën, met de aangezichten ter aarde
<i>aarde</i>: door God gemaakt, Hand. 7:50<BR>
|-
<i>aarde</i>: door God gemaakt, Opb. 14:7<BR>
|Opb.
<i>aarde</i>: door God gemaakt tot een woonplaats voor de mens, Jes. 45:18<BR>
|11
<i>aarde</i>: eerste -, Opb. 21:1<BR>
|:
<i>aarde</i>: einde der -: begrip, Jes. 43:6<BR>
|1
<i>aarde</i>: einde der -: van het einde der -, Jes. 5:26<BR>
|
<i>aarde</i>: einde der –, Jes. 49:6<BR>
|
<i>aarde</i>: einde der –: van het einde der – doet God de dampen opklimmen, Jer. 10:13<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: einde der –: van het einde der – doet God de dampen opklimmen, Jer. 51:16<BR>
|in de tempel van God
<i>aarde</i>: einde van de -, Mark. 13:27<BR>
|-
<i>aarde</i>: einde van de -, Hand. 1:8<BR>
|2 Sam.
<i>aarde</i>: einde van de –, Hand. 13:47<BR>
|15
<i>aarde</i>: einden der -, 1 Sam. 2:10<BR>
|:
<i>aarde</i>: einden der -, Job 28:24<BR>
|32
<i>aarde</i>: einden der -, Jes. 41:9<BR>
|
<i>aarde</i>: einden der -, Luk. 11:31<BR>
|
<i>aarde</i>: einden der - stellen, Spr. 30:4<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: einden der -: de koningin van het Zuiden kwam vandaar, Matth. 12:42<BR>
|in druk en tegenspoed
<i>aarde</i>: einden der -: door God geschapen, Jes. 40:28<BR>
|-
<i>aarde</i>: einden der –, Jes. 52:10<BR>
|Joh.
<i>aarde</i>: einden der –: vandaar zullen de heidenen tot God komen, Jer. 16:19<BR>
|4
<i>aarde</i>: en de werken daarop zullen gevonden worden, 2 Pe 3:10<BR>
|:
<i>aarde</i>: en haar volheid is Godes, Job 41:2<BR>
|22
<i>aarde</i>: en hemel, Mark. 13:27<BR>
|
<i>aarde</i>: en wereld, Ps. 33:8<BR>
|
<i>aarde</i>: en wereld, Jes. 34:1<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: en zij die erop wonen, Opb. 13:12<BR>
|in geest en waarheid
<i>aarde</i>: erfelijk -: in eeuwigheid, Jes. 60:21<BR>
|-
<i>aarde</i>: fundamenten: ondoorgrondelijk voor de mens, Jer. 31:37<BR>
|Joh.
<i>aarde</i>: gaat voorbij, Matth. 24:35<BR>
|4
<i>aarde</i>: gaat voorbij, Mark. 13:31<BR>
|:
<i>aarde</i>: gaat voorbij, Luk. 2133<BR>
|24
<i>aarde</i>: geen - hebben, Matth. 13:4<BR>
|
<i>aarde</i>: geen diepe –, Matth. 13:5<BR>
|
<i>aarde</i>: geestelijk: ontworteld, Jud :12<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: gegeven door God aan de mensen, Ps. 115:16<BR>
|in geest en waarheid
<i>aarde</i>: gegrond door God, Jes. 51:13<BR>
|-
<i>aarde</i>: gegrond: door God, Jes. 48:13<BR>
|Joh.
<i>aarde</i>: gehangen aan een niet, Job 26:7<BR>
|4
<i>aarde</i>: gemaakt door God, 2 Kron. 2:12<BR>
|:
<i>aarde</i>: gemaakt door God, Ps. 115:15<BR>
|23
<i>aarde</i>: gemaakt door God, Ps. 146:6<BR>
|
<i>aarde</i>: gemaakt door God, Jes. 37:16<BR>
|
<i>aarde</i>: gemaakt door God, Jes. 45:12<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: gemaakt door God, Jer. 32:17<BR>
|in geest en warheid
<i>aarde</i>: gemaakt door God door Zijn kracht, Jer. 51:15<BR>
|-
<i>aarde</i>: gemaakt door Gods kracht, Jer. 10:12<BR>
|Ps.
<i>aarde</i>: geroepen door God, Jes. 48:13<BR>
|29
<i>aarde</i>: geschapen door God, Jes. 40:28<BR>
|:
<i>aarde</i>: gewas: de - geeft haar gewas, Ps. 67:7<BR>
|2
<i>aarde</i>: God der ganse -, Ps. 97:5<BR>
|
<i>aarde</i>: God is de heer van de hele aarde, Zach. 6:2<BR>
|
<i>aarde</i>: God van de aarde, Ps. 148:7<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: God van de hemelen en van de aarde, Gen. 24:3<BR>
|Jahweh - in de heerlijkheid van het heiligdom
<i>aarde</i>: God vervult de –, Jer. 23:24<BR>
|-
<i>aarde</i>: God zit boven het rond der aarde, Jes. 40:22<BR>
|Luk.
<i>aarde</i>: God: de HEERE der ganse -, Joz. 3:11<BR>
|24
<i>aarde</i>: God: vol van Zijn heerlijkheid, Jes. 6:3<BR>
|
<i>aarde</i>: goede -, Luk. 8:8<BR>
|52
<i>aarde</i>: goede -, Luk. 8:15<BR>
|
<i>aarde</i>: goede - voor het gestrooide zaad van het evangelie, Mark. 4:8<BR>
|
<i>aarde</i>: goede -: diepere laag, wortel, ruimte, Matth. 13:7<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: goede -: diepere laag, wortel, ruimte, Matth. 13:23<BR>
|Jezus -
<i>aarde</i>: goede –, Matth. 13:8<BR>
|-
<i>aarde</i>: grimmigheid Gods uitgegoten op de aarde, Opb. 16:2<BR>
|Joh.
<i>aarde</i>: gronden: door God, Job 38:4<BR>
|9
<i>aarde</i>: gronden: door God, Jes. 51:16<BR>
|:
<i>aarde</i>: gronden: door God voormaals gegrond, Ps. 102:26<BR>
|37
<i>aarde</i>: grondvesten, Ps. 104:6<BR>
|
<i>aarde</i>: grondvesten der -: daarop letten, Jes. 40:21<BR>
|
<i>aarde</i>: grondvesten der -: stellen door God, Spr. 8:29<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: grondvesting: door Christus, Hebr. 1:10<BR>
|Jezus -: door de genezen blind geborene
<i>aarde</i>: gruwelen van de aarde: de moeder hiervan, Opb. 17:5<BR>
|-
<i>aarde</i>: hart van de –, Matth. 12:40<BR>
|Ps.
<i>aarde</i>: Heer van de -: God Vader, Matth. 11:25<BR>
|95
<i>aarde</i>: Heer van de aarde: God, Hand. 17:24<BR>
|:
<i>aarde</i>: hele -, Dan. 2:39<BR>
|6
<i>aarde</i>: hele –, Dan. 2:39<BR>
|
<i>aarde</i>: hemel en aarde in zes dagen gemaakt, Ex. 20:11<BR>
|
<i>aarde</i>: hemel hoog boven de aarde, Ps. 103:11<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: het einde van de -, Jes. 42:10<BR>
|komt, laat ons -
<i>aarde</i>: hier: mensenwereld, Gen. 19:31<BR>
|-
<i>aarde</i>: hoeken van de -: vier hoeken, Opb. 7:1<BR>
|Dan.
<i>aarde</i>: hoeken: de vier hoeken van de –, Opb. 20:8<BR>
|2
<i>aarde</i>: holen van de –, Hebr. 11:38<BR>
|:
<i>aarde</i>: hoogten der –: God doet ons rijden op de hoogten der –, Jes. 58:14<BR>
|46
<i>aarde</i>: hore mijn woorden, Deut. 32:1<BR>
|
<i>aarde</i>: huis bouwen op de aarde, zonder fundament, Luk. 6:49<BR>
|
<i>aarde</i>: ijzer: - zal ijzer zijn als gevolg van vloek, Deut. 28:23<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: in de betekenis van aardbewoners, mensheid, Opb. 13:3<BR>
|mens: een mens (Daniel) wordt aangebeden
<i>aarde</i>: is van God, Ex. 9:29<BR>
|-
<i>aarde</i>: Jezus verheerlijkte God op de aarde, Joh. 17:4<BR>
|Gen.
<i>aarde</i>: Jezus' beeld van de -, Matth. 5:34<BR>
|22
<i>aarde</i>: koningen der –, Opb. 1:5<BR>
|:
<i>aarde</i>: levenssferen, Ex. 20:4<BR>
|5
<i>aarde</i>: linkervoet van de engel op de –, Opb. 10:2<BR>
|
<i>aarde</i>: maken: door God, Ps. 134:3<BR>
|
<i>aarde</i>: maten gezet door God, Job 38:4<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: mens is op -, Pred. 5:1<BR>
|met een offer
<i>aarde</i>: nieuwe -, Jes. 65:17<BR>
|-
<i>aarde</i>: nieuwe -, Opb. 21:1<BR>
|Opb.
<i>aarde</i>: nieuwe -: door God te maken, Jes. 66:22<BR>
|22
<i>aarde</i>: nieuwe aarde, 2 Pe 3:13<BR>
|:
<i>aarde</i>: onder de aarde zijn, Filip. 2:10<BR>
|8
<i>aarde</i>: onder de aarde: het water, Deut. 5:8<BR>
|
<i>aarde</i>: onderste plaatsen der -, Ps. 63:10<BR>
|
<i>aarde</i>: onderste plaatsen der –: dodenrijk, Ez. 26:20<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: ontstaan, Gen. 1:9<BR>
|neervallen om te -
<i>aarde</i>: oorspronkelijke toestand, Gen. 1:2<BR>
|-
<i>aarde</i>: ordeningen van de -, Jer. 33:25<BR>
|Opb.
<i>aarde</i>: pilaren, Job 9:6<BR>
|20
<i>aarde</i>: putten stoppen met -, Gen. 26:15<BR>
|:
<i>aarde</i>: recht en gerechtigheid op – doen: door de Spruit der gerechtigheid, Jer. 33:15<BR>
|4
<i>aarde</i>: recht op - bestellen: door Christus, Jes. 42:4<BR>
|
<i>aarde</i>: schepping: gepaard met vreugde bij de engelen, Job 38:7<BR>
|
<i>aarde</i>: schrijven in de –: namen van die van mij afwijken, Jer. 17:13<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde!, 1 Kron. 16:30<BR>
|persoon of ding: beest of beeld
<i>aarde</i>: staat in eeuwigheid, Pred. 1:4<BR>
|-
<i>aarde</i>: tegenwoordige – opgespaard voor het vuur, 2 Pe 3:7<BR>
|Opb.
<i>aarde</i>: tekenen op de aarde, Hand. 2:19<BR>
|13
<i>aarde</i>: terrein van de satan, Job 2:2<BR>
|:
<i>aarde</i>: toekomst: beven, Hebr. 12:26<BR>
|4
<i>aarde</i>: toekomst: beweging, Jes. 13:13<BR>
|
<i>aarde</i>: toekomst: de goddelozen zullen de - niet bewonen, Spr. 10:30<BR>
|
<i>aarde</i>: toekomst: geregeerd door de heiligen, Opb. 5:10<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: toekomst: inwoners zullen sterven, Jes. 51:6<BR>
|satan -
<i>aarde</i>: toekomst: oordeel, Jes. 24:18<BR>
|-
<i>aarde</i>: toekomst: rust, Jes. 14:7<BR>
|Opb.
<i>aarde</i>: toekomst: vergaan en verandering, Ps. 102:27<BR>
|16
<i>aarde</i>: toekomst: zal als een kleed verouden, Jes. 51:6<BR>
|:
<i>aarde</i>: treuren der -, Jer. 4:28<BR>
|2
<i>aarde</i>: uit de - staan vier koningen op, Dan. 7:17<BR>
|
<i>aarde</i>: uitgespannen door God, Jes. 42:5<BR>
|
<i>aarde</i>: uitgespannen door God, Jes. 44:24<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: uitgespannen op de aarde, Ps. 136:6<BR>
|van een beeld
<i>aarde</i>: uw –: de grond waarop u woont, Lev. 26:19<BR>
|-
<i>aarde</i>: van God is de hele –, Ex. 19:5<BR>
|Zach.
<i>aarde</i>: van God is zij, Ps. 89:12<BR>
|14
<i>aarde</i>: vastgemaakt door God, Ps. 119:90<BR>
|:
<i>aarde</i>: verdeeld: continenten onstaan?, Gen. 10:25<BR>
|16
<i>aarde</i>: verderven: met godsdienstige hoererij, Opb. 19:2<BR>
|
<i>aarde</i>: verdorven, Gen. 6:11<BR>
|
<i>aarde</i>: vergaat, 2 Pe 3:11<BR>
|aanbidden
<i>aarde</i>: vergankelijk, Hebr. 1:11<BR>
|
<i>aarde</i>: versus hemel, Matth. 6:10<BR>
|-
<i>aarde</i>: versus hemel (luchtruim), Jer. 16:4<BR>
|Joh.
<i>aarde</i>: versus zee, Opb. 10:2<BR>
|4
<i>aarde</i>: vervuld met wrevel, Gen. 6:11<BR>
|:
<i>aarde</i>: vervult de aarde (met nakomelingen), Gen. 9:1<BR>
|23
<i>aarde</i>: vierde deel van de –, Opb. 6:8<BR>
|
<i>aarde</i>: vlucht weg voor God, Opb. 20:11<BR>
|
<i>aarde</i>: voetbank van Gods voeten, Jes. 66:1<BR>
|aanbidder
<i>aarde</i>: voetbank voor God, Matth. 5:34<BR>
|ware -s
<i>aarde</i>: voetbank voor Gods voeten, Hand. 7:49<BR>
|-
<i>aarde</i>: vol van de goedertierenheid van de HEERE is de -, Ps. 33:5<BR>
|Neh.
<i>aarde</i>: vol van Gods goedertierenheid, Ps. 119:64<BR>
|8
<i>aarde</i>: voorbijgaan, Matth. 5:18<BR>
|:
<i>aarde</i>: voorbijgaan, Luk. 16:17<BR>
|7
<i>aarde</i>: vorm: kloot, Jes. 40:22<BR>
|
<i>aarde</i>: vrucht: draagt vanzelf vrucht, Mark. 4:28<BR>
|
<i>aarde</i>: wankelen: door Gods stem, Hebr. 12:26<BR>
|aanbidding
<i>aarde</i>: wankelen: nimmermeer, Ps. 104:6<BR>
|door het volk
<i>aarde</i>: wat daarop is, Opb. 10:6<BR>
|-
<i>aarde</i>: wateren onder de –, Ex. 20:4<BR>
|2 Kron.
<i>aarde</i>: wondertekenen op de -, Joel 2:30<BR>
|29
<i>aarde</i>: wonen op de -: hen die op de aarde wonen, Opb. 6:10<BR>
|:
<i>aarde</i>: woonplaats voor de mens, Jes. 45:18<BR>
|28
<i>aarde</i>: woonplaats voor de mensen, Jes. 40:22<BR>
|
<i>aarde</i>: wordt doorwandeld door de satan, Job 1:7<BR>
|
<i>aarde</i>: wordt van water niet verzadigd, Spr. 30:16<BR>
|aanbidding
<i>aarde</i>: zie ook Grond, <BR>
|en muziek
<i>aarde</i>: zij die de - bewonen, Opb. 17:2<BR>
|-
<i>aarde</i>: zij die op de – wonen, Opb. 17:8<BR>
|Ex.
<i>aarde</i>: zijden der –, Jer. 25:32<BR>
|4
<i>aarde</i>: zijden der –: een grote natie opgewekt uit de zijden der –, Jer. 6:22<BR>
|:
<i>aarde</i>: zogenoemd het droge, Gen. 1:10<BR>
|31
<i>aarde</i>: zout van de –, Matth. 5:13<BR>
|
<i>aarde </i>: op de aarde zijn, Col. 3:5<BR>
|
<i>aarde </i>: versus boven, Col. 3:2<BR>
|aanbidding
<i>aardrijk</i>: beeft bij Gods bliksemen, Ps. 97:4<BR>
|geval
<i>aardrijk</i>: betekenis: wereld, 1 Sam. 2:8<BR>
|-
<i>aardrijk</i>: Christus zal - oprichten, Jes. 49:8<BR>
|1 Sam.
<i>aardrijk</i>: einde van het –, Dan. 4:22<BR>
|8
<i>aardrijk</i>: erven: wie: die op God vertrouwt, Jes. 57:13<BR>
|:
<i>aardrijk</i>: grondvesten: zijn des HEEREN, 1 Sam. 2:8<BR>
|6
<i>aardrijk</i>: hele – wordt misleid door de satan, Opb. 12:9<BR>
|
<i>aardrijk</i>: hele –: grote hongersnood over het hele –, Hand. 11:28<BR>
|
<i>aardrijk</i>: hele –: Romeinse Rijk hier, Hand. 24:5<BR>
|aanbidding
<i>aardrijk</i>: hier: wereld van het Romeinse rijk, Hand. 11:28<BR>
|geval
<i>aardrijk</i>: over het ganse – gezien werd de boom, Dan. 4:20<BR>
|-
<i>aardrijk</i>: toekomstige, Hebr. 2:5<BR>
|2 Kron.
<i>aardrijk</i>: verdeeld: in dagen van Peleg, 1 Kron. 1:19<BR>
|20
<i>aardrijk</i>: vervloekt, Gen. 5:29<BR>
|:
<i>aardrijk</i>: verwoesting, Jes. 49:8<BR>
|18
<i>aardrijk</i>: vol van Gods lof, Hab. 3:3<BR>
|
<i>aardrijk</i>: voordeel van het - is voor allen, Pred. 5:8<BR>
|
<i>aardrijk</i>: zal geoordeeld worden, Hand. 17:31<BR>
|aanbidding
<i>aards</i>: -e dingen hadden voorrang, Matth. 22:5<BR>
|geval
<i>aards</i>: aardse dingen, Luk. 14:18<BR>
|-
<i>aards</i>: aardse dingen bedenken, Filip. 3:19<BR>
|Richt.
<i>aards</i>: aardse goederen hebben, 1Jo 3:17<BR>
|7
<i>aards</i>: aardse wijsheid, Jak. 3:15<BR>
|:
<i>aardse dingen</i>: omgekeerd, verdreven, Mark. 11:15v<BR>
|13
<i>aardsgezind</i>, Filip. 3:19<BR>
|
<i>Aaron</i>: afstamming, 1 Kron. 6:3<BR>
|
<i>Aaron</i>: dood, Num. 33:38v<BR>
|aanbidding
<i>Aaron</i>: Mozes: Aaron noemde hem 'heer', Ex. 32:22<BR>
|geval: Gideon
<i>Aaron</i>: nageslacht, Num. 3:1v<BR>
|-
<i>Aäron</i>: 83 jaren oud, Ex. 7:7<BR>
|2 Kron.
<i>Aäron</i>: de heilige van Jahweh, Ps. 106:16<BR>
|29
<i>Aäron</i>: dood van –, Num. 20:24<BR>
|:
<i>Aäron</i>: door God geroepen tot hogepriesterschap, Hebr. 5:4<BR>
|30
<i>Aäron</i>: God sprak tot –, Ex. 4:27<BR>
|
<i>Aäron</i>: heiligen van –: door God, Ex. 29:44<BR>
|
<i>Aäron</i>: murmurering tegen –, door Korach c.s., Num. 16:11<BR>
|aanbidding
<i>Aäron</i>: priester, Num. 3:6<BR>
|na lofzegging
<i>Aäron</i>: sprak en deed de tekenen, Ex. 4:30<BR>
|-
<i>Aäron</i>: spreekt goed, Ex. 4:14<BR>
|Hand.
<i>Aäron</i>: toegang tot beloofde land ontzegd aan –, Num. 20:24<BR>
|8
<i>Aäron</i>: verkoren door God, Ps. 105:26<BR>
|:
<i>Aäron</i>: verving Mozes als rechter, Ex. 24:14<BR>
|27
<i>Aäron</i>: weerspanning geweest bij de wateren van Meriba, Num. 20:24<BR>
|
<i>Aäron</i>: zonen van –, Ex. 6:22<BR>
|
<i>Aäron</i>: zonen van –, Ex. 28:1<BR>
|aanbidding
<i>Aäron</i>: zonen van – te heiligen door God, Ex. 29:44<BR>
|plaats van -
<i>aartsengel</i>: Michaël, Jud :9<BR>
|-
<i>aartsvader</i>: David, Hand. 2:29<BR>
|1 Kron.
<i>aas</i>: arend vliegt naar het aas toe, Job 9:26<BR>
|16
<i>aas</i>: dode lichamen tot spijze der dieren, Jer. 34:20<BR>
|:
<i>aas</i>: dood - eten, Lev. 17:15<BR>
|29
<i>aas</i>: dood -: niet eten, Lev. 22:8<BR>
|
<i>aas</i>: dood – van onrein dier aanraken maakt onrein en schuldig, Lev. 5:2<BR>
|
<i>aas</i>: dood – van onreine landdieren niet aanraken, Lev. 11:8v<BR>
|aanbidding
<i>aas</i>: wild gevogelte kwam neer op het aas, Gen. 15:9<BR>
|plaats van -: het heiligdom
<i>Abaddon</i>: verderf, Opb. 9:11<BR>
|-
<i>Abana</i>, 2 Kon. 5:12<BR>
|Opb.
<i>Abarim</i>: berg -, Deut. 32:49<BR>
|4
<i>Abarim</i>, Num. 21:11<BR>
|:
<i>Abba</i>: God – noemen door de geest van zoonschap, Rom. 8:15<BR>
|10
<i>Abel</i>: geboorte , Gen. 4:2<BR>
|
<i>Abel</i>: historische persoon, Luk. 11:50<BR>
|
<i>Abel</i>: offerde door het geloof, Hebr. 11:4<BR>
|aanbidding
<i>Abel</i>: profeet, Luk. 11:50<BR>
|
<i>Abel</i>: rechtvaardig, Matth. 23:35<BR>
|-
<i>Abel</i>: rechtvaardig, Hebr. 11:4<BR>
|Marcus
<i>Abel</i>: rechtvaardige werken deed –, 1Jo 3:12<BR>
|16
<i>Abel</i>: type van Christus, Hebr. 12:24<BR>
|:
<i>Abel-mehola</i>, Richt. 7:22<BR>
|7
<i>Abel-Mizraïm</i>, Gen. 50:11<BR>
|
<i>Abi-ezer</i>: wijnoogst van –, Richt. 8:2<BR>
|
<i>Abib</i>: eerste maand, 2 Kron. 35:1<BR>
|aandacht
<i>Abib</i>: maand van Israëls vertrek uit Egypte, Ex. 34:18<BR>
|bijzondere - voor Petrus
<i>Abib</i>: maand van uittocht en pascha, Deut. 16:1<BR>
|-
<i>Abib</i>: tiende –: lam nemen, Ex. 12:4<BR>
|Luk.
<i>Abib</i>: veertiende –: slacht van het paaslam, Ex. 12:6<BR>
|11
<i>Abib</i>, Ex. 23:15<BR>
|:
<i>Abidan</i>, Num. 10:24<BR>
|43
<i>Abiëzrieten</i>, Richt. 6:34<BR>
|
<i>Abigail</i>: een zus van David, 1 Kron. 2:16<BR>
|
<i>Abihu</i>: dood, Num. 3:4<BR>
|aandacht
<i>Abihu</i>, Ex. 24:1<BR>
|door anderen liefhebben
<i>Abihu</i>, Ex. 24:9<BR>
|-
<i>Abihu</i>, Lev. 10:1<BR>
|Matth.
<i>Abilene</i>, Luk. 3:1<BR>
|6
<i>Abimelech</i>: betekenis naam: 'koningsvader', Gen. 20:2<BR>
|:
<i>Abimelech</i>: dood, Richt. 9:53v<BR>
|7
<i>Abimelech</i>: Filistijnse vorst, Gen. 21:32<BR>
|
<i>Abimelech</i>: zoon van een dienstmaagd van Gideon, Richt. 9:18<BR>
|
<i>Abimelech</i>, 1 Kron. 18:15<BR>
|aandacht
<i>Abimélech</i>, Richt. 8:30<BR>
|komt van God, ctr. vs 1,5
<i>Abiram</i>, Num. 16:1<BR>
|-
<i>abortus</i>: "een mens geboren", geen niet-mens, Joh. 16:21<BR>
|Hand.
<i>abortus</i>: (toepassing), Ex. 1:16<BR>
|8
<i>abortus</i>: afzien van - (toepassing), 1 Sam. 26:23<BR>
|:
<i>abortus</i>: doet denken aan, Ps. 106:37v<BR>
|6
<i>abortus</i>: geaborteerde leeft (?), Pred. 6:5<BR>
|
<i>abortus</i>: leed van de vader (toepassing), Ez. 23:37<BR>
|
<i>abortus</i>: ongeborenen kinderen zijn kinderen, Rom. 9:11<BR>
|aandacht
<i>abortus</i>: slachting van een kind, Ez. 16:21<BR>
|krijgen door woord en tekenen
<i>abortus</i>: verworpen kind (toepassing), Ez. 16:5<BR>
|-
<i>Abraham</i>: afgoderij bij -s vader, Joz. 24:2<BR>
|Hebr.
<i>Abraham</i>: afstamming van - als grond , Luk. 3:8<BR>
|2
<i>Abraham</i>: belofte aan -, Hebr. 6:14<BR>
|:
<i>Abraham</i>: belofte aan -: alle volken der aarde in hem gezegend, Gen. 18:18<BR>
|1
<i>Abraham</i>: belofte aan -: groot en machtig volk, Gen. 18:18<BR>
|
<i>Abraham</i>: belofte aan -: land, talrijk nageslacht, Gen. 13:15v<BR>
|
<i>Abraham</i>: belofte van het land aan Abram, Gen. 12:7<BR>
|aandacht
<i>Abraham</i>: beproeving van –, Hebr. 11:17<BR>
|verdient de Schrift, de leer daarvan
<i>Abraham</i>: dochter van -, Luk. 13:16<BR>
|-
<i>Abraham</i>: door God gekend: doel, Gen. 18:19<BR>
|Marcus
<i>Abraham</i>: erfbegrafenis, Gen. 50:13<BR>
|12
<i>Abraham</i>: erfgenaam van de wereld, Rom. 4:13<BR>
|:
<i>Abraham</i>: geestelijke vader van de onbesneden gelovigen, Rom. 4:11<BR>
|38
<i>Abraham</i>: gehoorzaamheid, Gen. 26:5<BR>
|
<i>Abraham</i>: geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, Rom. 4:3<BR>
|
<i>Abraham</i>: geroepen door God, Jes. 51:2<BR>
|aandacht
<i>Abraham</i>: gezegend door God, Jes. 51:2<BR>
|zoeken
<i>Abraham</i>: God deed hem volgens Abrahams zeggen dwalen uit zijns vaders huis, Gen. 20:13<BR>
|-
<i>Abraham</i>: God van -: het volk van de God van -, Ps. 47:10<BR>
|Ps.
<i>Abraham</i>: God verscheen aan -, Hand. 7:2<BR>
|105
<i>Abraham</i>: Gods barmhartigheid jegens - en zijn nageslacht, Luk. 1:54<BR>
|:
<i>Abraham</i>: Gods knecht, Ps. 105:6<BR>
|2
<i>Abraham</i>: grote zegen voor -, Gen. 22:17<BR>
|
<i>Abraham</i>: hart: getrouw bevonden door God, Neh. 9:8<BR>
|
<i>Abraham</i>: herkomst: Mesopotamië, Hand. 7:2<BR>
|aandachtig
<i>Abraham</i>: in alles gezegend door God, Gen. 24:1<BR>
|
<i>Abraham</i>: in het paradijs, Luk. 16:23<BR>
|-
<i>Abraham</i>: kind van – zijn: zijn werken doen, Joh. 8:39<BR>
|Gal.
<i>Abraham</i>: knecht van God, Gen. 26:24<BR>
|3
<i>Abraham</i>: knecht van God, Ps. 105:42<BR>
|:
<i>Abraham</i>: land: 'mijn land' = Haran, Gen. 24:4<BR>
|27
<i>Abraham</i>: leeftijd bereikt: 175 jaren, Gen. 25:7<BR>
|
<i>Abraham</i>: leeftijd: hoge leeftijd: ongeveer 100 jaar oud, Rom. 4:19<BR>
|
<i>Abraham</i>: leven: daaruit bleek dat God met hem was, Gen. 21:22<BR>
|aandoen
<i>Abraham</i>: naam: betekenis, Gen. 17:5<BR>
|Christus aangedaan
<i>Abraham</i>: nageslacht van -, Hebr. 2:16<BR>
|-
<i>Abraham</i>: nageslacht: de Joden, Joh. 8:33<BR>
|Col.
<i>Abraham</i>: nageslacht: in menigte gelijk de sterren van de hemel, Hebr. 11:12<BR>
|3
<i>Abraham</i>: nageslacht: naar het vlees en naar het geloof, Rom. 4:16<BR>
|:
<i>Abraham</i>: nageslacht: overwint zijn vijanden, Gen. 22:17<BR>
|12
<i>Abraham</i>: nageslacht: talrijk, Gen. 22:17<BR>
|
<i>Abraham</i>: nageslacht: zijn zij die van Christus zijn , Gal. 3:29<BR>
|
<i>Abraham</i>: offerde Izaak, Jak. 2:21<BR>
|aandoen
<i>Abraham</i>: onze vader -, Jak. 2:21<BR>
|deugden
<i>Abraham</i>: onze vader naar het vlees, Rom. 4:1<BR>
|-
<i>Abraham</i>: overleggen: geval, Gen. 24:7<BR>
|Rom.
<i>Abraham</i>: overwegen: geval, Gen. 24:7<BR>
|13
<i>Abraham</i>: profeet, Gen. 20:7<BR>
|:
<i>Abraham</i>: redeneren: geval, Gen. 24:7<BR>
|14
<i>Abraham</i>: roeping, Jes. 41:9<BR>
|
<i>Abraham</i>: vader van vele volken, Rom. 4:16v<BR>
|
<i>Abraham</i>: vader van vele volken, Rom. 4:17<BR>
|aandoen
<i>Abraham</i>: vader van vele volken, Rom. 4:18<BR>
|fig. de Heer Jezus Christus aandoen
<i>Abraham</i>: verbond van God met -, Neh. 9:8<BR>
|-
<i>Abraham</i>: verheugde zich erop de dag van Jezus te zien en heeft die gezien, Joh. 8:56<BR>
|Jer
<i>Abraham</i>: verkiezing, Jes. 41:9<BR>
|43
<i>Abraham</i>: verlost door God, Jes. 29:22<BR>
|:
<i>Abraham</i>: vermenigvuldigd door God, Jes. 51:2<BR>
|12
<i>Abraham</i>: vorst Gods, Gen. 23:6<BR>
|
<i>Abraham</i>: vreemdeling, Gen. 21:34<BR>
|
<i>Abraham</i>: vriend van God, Jak. 2:23<BR>
|aandoen
<i>Abraham</i>: vrouw: Ketura, Gen. 25:1<BR>
|kleed -, fig.
<i>Abraham</i>: wandelde voor Gods aangezicht, Gen. 24:40<BR>
|-
<i>Abraham</i>: zaad -s door God vermeerderd, Joz. 24:3<BR>
|2 Cor.
<i>Abraham</i>: zaad van -, Ps. 105:6<BR>
|8
<i>Abraham</i>: zaad van -: daarin gezegend alle volken der aarde, Gen. 22:18<BR>
|:
<i>Abraham</i>: zaad van -: landbelofte voor hetzelve, Gen. 12:7<BR>
|4
<i>Abraham</i>: zeer gezegend door God, Gen. 24:35<BR>
|
<i>Abraham</i>: zelfbeeld: stof en as zijnde, Gen. 18:27<BR>
|
<i>Abraham</i>: zonen van - : de gelovigen, Gal. 3:7<BR>
|aandrang
<i>Abraham</i>: zonen van Ketura, Gen. 25:2<BR>
|met - smeken
<i>Abraham</i>: zoon van - zijn: Zacheüs, Luk. 199<BR>
|-
<i>Abram</i>: afstamming, Gen. 11:26<BR>
|Hand.
<i>Abram</i>: belofte aan -: groot volk, zegen, grote naam, Gen. 12:2<BR>
|16
<i>Abram</i>: belofte aan -: land Kanaän, Gen. 15:7<BR>
|:
<i>Abram</i>: belofte aan -: talrijk nageslacht, Gen. 15:5<BR>
|15
<i>Abram</i>: huis: bezorger: Eliëzer, Gen. 15:2<BR>
|
<i>Abram</i>: naamsverandering van Godswege, Neh. 9:7<BR>
|
<i>Abram</i>: rijkdom van -, Gen. 13:2<BR>
|aandringen
<i>Abram</i>: roeping, Gen. 12:1v<BR>
|door Lydia
<i>Abram</i>: uitgevoerd door God, Neh. 9:7<BR>
|-
<i>Abram</i>: verkoren door God, Neh. 9:7<BR>
|Tit.
<i>Acco</i>, Richt. 1:31<BR>
|3
<i>Achab</i>: goddeloze, 2 Kron. 19:2<BR>
|:
<i>Achab</i>: valse profeet in Babel, Jer. 29:21<BR>
|8
<i>Achaïcus</i>, 1 Cor. 16:17<BR>
|
<i>Achaje</i>: alle heiligen die in heel - zijn, 2 Cor. 1:1<BR>
|
<i>Achaje</i>: gelovigen in -, 1 Thess. 1:7<BR>
|aandringen
<i>Achaje</i>, Hand. 18:12<BR>
|
<i>Achaje</i>, Hand. 18:27<BR>
|-
<i>Achaje</i>, Rom. 15:26<BR>
|Jer
<i>Achaje</i>, 2 Cor. 9:2<BR>
|18
<i>Achan</i>: overtreding: gevolg, Joz. 22:20<BR>
|:
<i>Achan</i>: sterven: met gezinsleden, Joz. 22:20<BR>
|16
<i>Achan</i>, 1 Kron. 2:7<BR>
|
<i>Achis</i>, 1 Kon. 2:39<BR>
|
<i>Achlab</i>, Richt. 1:31<BR>
|aanfluiting
<i>Achor</i>: dal -, Joz. 7:24<BR>
|Israël een voorwerp van -
<i>Achsa</i>, Joz. 15:16<BR>
|-
<i>Achsa</i>, Richt. 1:12<BR>
|2 Kron.
<i>Achsaf</i>, Joz. 11:1<BR>
|29
<i>Achsib</i>, Richt. 1:31<BR>
|:
<i>acht</i>: achtste dag: offer van de gereinigde nazireeër, Num. 6:10<BR>
|8
<i>acht</i>: op achtste dag eerstgeborene aan God geven, Ex. 22:30<BR>
|
<i>acht</i>: zich in - nemen voor iets, Hand. 15:29<BR>
|
<i>acht geven</i>: laten wij op elkaar -, Hebr. 10:23<BR>
|aanfluiting
<i>achten</i>: Davids naam was zeer geacht, 1 Sam. 18:30<BR>
|oorzaak: zonde
<i>achten</i>: geen mens -, Jes. 33:8<BR>
|-
<i>achten</i>: gering achten: tuchtiging van de Heer, Hebr. 12:5<BR>
|Matth.
<i>achten</i>: hoog -: zeer hoog -: in liefde: om hun werk, 1 Thess. 5:13<BR>
|19
<i>achten</i>: iets voor enkel vreugde houden, Jak. 1:2<BR>
|:
<i>achten</i>: Jezus niet geacht, Jes. 53:3<BR>
|12
<i>achten</i>: Jezus werd als niets geacht, Mark. 9:12<BR>
|
<i>achten</i>: licht -, 1 Sam. 2:30<BR>
|
<i>achten</i>: waard -, 1 Tim. 5:17<BR>
|aangeboren
<i>achten</i>: waard -: straf, Hebr. 10:29<BR>
|geslachtsgebrek of mogelijkheid tot seksuele onthouding
<i>achter</i>: Jezus: komen, Mark. 1:17<BR>
|-
<i>achterblijven</i>, Hebr. 4:1<BR>
|1 Sam.
<i>achterdocht</i>, 1 Sam. 28:9<BR>
|2
<i>achterklap</i>: het heimelijke openbaren, Spr. 11:13<BR>
|:
<i>achterklap</i>: wandelen in –, Jer. 6:28<BR>
|26
<i>achterklap</i>: wandelen in –, Jer. 9:4<BR>
|
<i>achterklappen</i>, Ps. 15:3<BR>
|
<i>achterklapper</i>: niet wandelen als een -, Lev. 19:16<BR>
|aangenaam
<i>achterklapper</i>, Spr. 20:19<BR>
|bij God en mensen
<i>achterklapper</i>, Ez. 22:9<BR>
|-
<i>achterlaten</i>: alles - en Jezus volgen, Luk. 5:28<BR>
|1 Sam.
<i>achterlaten</i>: een menigte –, door Jezus en zijn leerlingen, Mark. 4:35<BR>
|18
<i>achternagaan</i>: het beest –, Opb. 13:3<BR>
|:
<i>achterstellen</i>, 2 Cor. 12:13<BR>
|5
<i>achterstelling</i>: onrecht, 2 Cor. 12:13<BR>
|
<i>achteruitgaan</i>: wat betreft een kwaal, Mark. 5:26<BR>
|
<i>achteruitgaan</i>, Jer. 7:24<BR>
|aangenaam
<i>achteruitgang</i>: geestelijke -, Jes. 63:19<BR>
|David - in de ogen van het hele volk
<i>achteruitgang</i>: geestelijke -, Hebr. 5:12<BR>
|-
<i>achteruitgang</i>: in kennis, Jud :5<BR>
|1 Sam.
<i>achteruitgang</i>: in weten, Jud :5<BR>
|29
<i>achteruitgang</i>: niet meer goed lopen, de waarheid niet meer gehoorzamen, Gal. 5:7<BR>
|:
<i>achteruitgang</i>, Jer. 7:26<BR>
|9
<i>achteruitgang</i>, Jer. 11:10<BR>
|
<i>achtervolgen</i>: achtervolgd worden, Ps. 49:6<BR>
|
<i>achtervolgen</i>, Lev. 26:17<BR>
|aangenaam
<i>achterwaarts</i>: doen keren: door God, Klg. 1:13<BR>
|in iemands ogen
<i>achterwaarts</i>: gaan, Jer. 15:6<BR>
|-
<i>achterwaarts</i>: keren, Klg. 1:8<BR>
|Ex.
<i>achterwaarts</i>: keren: door Davids vijanden, als hij tot God zal roepen, Ps. 56:10<BR>
|28
<i>achterwaarts</i>: wijken van onze God, Jes. 59:13<BR>
|:
<i>achterwaarts</i>: wijken: door het recht, Jes. 59:14<BR>
|38
<i>achterwaarts</i>: wijken: Jezus week niet uit onwil achterwaarts, Jes. 50:5<BR>
|
<i>achtgeven</i>: geeft acht op hen die tweedracht en aanleidingen tot vallen verwekken, Rom. 16:17<BR>
|
<i>achtgeven</i>: laat ons op elkaar - tot aanvuring van liefde en goede werken, Hebr. 10:24<BR>
|aangenaam
<i>achtgeven</i>: op het profetische woord, 2 Pe 1:19<BR>
|maken: iem. - voor God
<i>achtgeven</i>: op jezelf en op de leer, 1 Tim. 4:16<BR>
|-
<i>achtgeven</i>: verstandelijk – op Uw waarheid, Dan. 9:13<BR>
|1 Sam.
<i>actievoerder</i>: Jezus –, Joh. 2:15<BR>
|29
<i>activist</i>: Jezus –, Joh. 2:15<BR>
|:
<i>actualiteit</i>: tegenwoordige dingen kunnen ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus , Rom. 8:38<BR>
|6
<i>Adam</i>: bedekte zijn overtreding, Job 31:33<BR>
|
<i>Adam</i>: door hem is de zonde in de wereld gekomen, Rom. 5:12<BR>
|
<i>Adam</i>: gaf namen aan de dieren, Gen. 2:19<BR>
|aangenaam
<i>Adam</i>: geslacht: boek van -s geslacht, Gen. 5:1<BR>
|niet - in iemands ogen
<i>Adam</i>: Gods verbond met -, Hos. 6:7<BR>
|-
<i>Adam</i>: historisch persoon, Hos. 6:7<BR>
|1 Tim.
<i>Adam</i>: historische persoon, Rom. 5:14<BR>
|5
<i>Adam</i>: historische persoon, Jud :14<BR>
|:
<i>Adam</i>: historische persoon: "van - tot Mozes", Rom. 5:14<BR>
|4
<i>Adam</i>: in – sterven alle mensen, 1 Cor. 15:22<BR>
|
<i>Adam</i>: Job wist van -, Job 31:33<BR>
|
<i>Adam</i>: kinderen: meer dan Seth alleen, Gen. 5:4<BR>
|aangenaam
<i>Adam</i>: kinderen: nakomelingen, Deut. 32:8<BR>
|tegenover God
<i>Adam</i>: laatste -, 1 Cor. 15:45<BR>
|-
<i>Adam</i>: leeftijd: 930, Gen. 5:5<BR>
|1 Tim.
<i>Adam</i>: ongehoorzaamheid: gevolg, Rom. 5:19<BR>
|2
<i>Adam</i>: overtreding van -, Rom. 5:14<BR>
|:
<i>Adam</i>: overtreding: gevolg: velen gestorven, Rom. 5:15<BR>
|3
<i>Adam</i>: stad, Joz. 3:16<BR>
|
<i>Adam</i>: uit de aarde, 1 Cor. 15:47<BR>
|
<i>Adam</i>: voorbeeld van Hem die zou komen, Rom. 5:14<BR>
|aangenaam
<i>Adam</i>, Hand. 17:26<BR>
|voor God
<i>adder</i>: beet Paulus, Hand. 28:3<BR>
|-
<i>adder</i>: op de - zult u treden, Ps. 91:13<BR>
|Hand.
<i>adder</i>: steken als een -, Spr. 23:32<BR>
|10
<i>adder</i>: werk van een -: erger dan dit werk, Jes. 41:24<BR>
|:
<i>adderengebroed</i>: fig. - waren de farizeeën schriftgeleerden, Matth. 23:33<BR>
|35
<i>adderengebroed</i>, Matth. 3:7<BR>
|
<i>adderengebroed</i>, Matth. 12:34<BR>
|
<i>adderengebroed</i>, Luk. 3:7<BR>
|aangenaam
<i>addervergif</i>: fig. kwade woorden, Rom. 3:13<BR>
|voor God is hij die Hem vreest en gerechtigheid werkt
<i>adelaar</i>: Nebukadnezar gelijk een –, Jer. 49:22<BR>
|-
<i>adem</i>: door de - van Zijn mond is al het heir van de hemelen gemaakt, Ps. 33:6<BR>
|Neh.
<i>adem</i>: door God geschonken aan de levenden, Hand. 17:25<BR>
|2
<i>adem</i>: en geblaas van God in 's mensen neus, Job 27:3<BR>
|:
<i>adem</i>: en geest, Jes. 42:5<BR>
|5
<i>adem</i>: gegeven aan het beeld van het Beest, Opb. 13:15<BR>
|
<i>adem</i>: God geeft de - aan de aardbewoners, Jes. 42:5<BR>
|
<i>adem</i>: mijn - is in Gods hand, Dan. 5:23<BR>
|aangenaam
<i>adem</i>: van de geest, Gen. 7:22<BR>
|zijn voor des konings aangezicht
<i>adem</i>: van God: blazend in het gras en de bloemen, Jes. 40:7<BR>
|-
<i>adem</i>: van het leven, Gen. 2:7<BR>
|1 Sam.
<i>adem</i>: van onze neuzen, Klg. 4:20<BR>
|9
<i>adembenemend</i>, 1 Kon. 10:5<BR>
|:
<i>Adonai</i>: mijne heren, Gen. 19:2<BR>
|12
<i>Adoni-bezek</i>, Richt. 1:4<BR>
|
<i>Adonia</i>: deed greep naar het koningschap, 1 Kon. 2:15<BR>
|
<i>Adonia</i>: oudere broer van Salomo, 1 Kon. 2:22<BR>
|aangezicht
<i>adoptie</i>, Ex. 2:10<BR>
|'voor uw - '
<i>adoptie</i>, Esth. 2:7<BR>
|-
<i>Adrammélech</i>: zoon van Sanherib, Jes. 37:38<BR>
|Gen.
<i>adressenlijst</i>: geval, 1 Tim. 5:9<BR>
|32
<i>adressering</i>: geval, Hand. 10:5<BR>
|:
<i>Adullam</i>: gebouwd door Rehabeam, 2 Kron. 11:7<BR>
|20
<i>advies</i>: afwijzen, Hand. 21:13<BR>
|
<i>advies</i>: zie ook Raad, 1 Sam. 25:33<BR>
|
<i>advies</i>, 1 Cor. 16:2<BR>
|aangezicht
<i>adviseur</i>: valse -s, Jer. 27:9<BR>
|aannemen
<i>adviseur</i>: wordt weggenomen, Jes. 3:3<BR>
|-
<i>Aenéas</i>: verlamde, Hand. 9:33<BR>
|Jes.
<i>afbeelding</i>: gevaar van -en, Ez. 23:15v<BR>
|53
<i>afbeelding</i>: toont mij een denaar, zei Jezus, Luk. 2023<BR>
|:
<i>afbeelding</i>: van knappe mannen, Ez. 23:14<BR>
|3
<i>afbeelding </i>: in afgoderij vermeden door de vrouwen, Jer. 44:19<BR>
|
<i>afbeeldingen</i>: niet schuldeloos, Ez. 8:10<BR>
|
<i>afbreken</i>: altaar van Baäl –: geboden door God, Richt. 6:25<BR>
|aangezicht
<i>afbreken</i>: bolwerken, 2 Cor. 10:4v<BR>
|als verbergende: voor Jezus
<i>afbreken</i>: door God, Job 12:14<BR>
|-
<i>afbreken</i>: door God: Israël, Jer. 31:28<BR>
|Gen.
<i>afbreken</i>: door God: Job rondom, Job 19:10<BR>
|38
<i>afbreken</i>: door God: wat Hij gebouwd heeft, Jer. 45:4<BR>
|:
<i>afbreken</i>: een koninkrijk: door God, Jer. 18:7<BR>
|15
<i>afbreken</i>: een levensgerichtheid afbreken, Gal. 2:18<BR>
|
<i>afbreken</i>: een volk: door God, Jer. 18:7<BR>
|
<i>afbreken</i>: en bouwen, Luk. 12:18<BR>
|aangezicht
<i>afbreken</i>: schuren -, Luk. 12:18<BR>
|bedekken: door Tamar
<i>afbreken</i>: tempelhuis –, Joh. 2:19<BR>
|-
<i>afbreken</i>: versus bouwen, Jer. 24:6<BR>
|Gen.
<i>afbreken</i>: versus opbouwen, 2 Cor. 13:10<BR>
|4
<i>afbreken</i>: werk van God –, Rom. 14:20<BR>
|:
<i>afdalen</i>: naar Kapernaüm, Joh. 2:12<BR>
|5
<i>afdalen</i>: tot de stad Samaria, Hand. 8:15<BR>
|
<i>afdalen</i>: vanaf Jeruzalem, Luk. 2:51<BR>
|
<i>afdalen</i>: zich vernederen, Jes. 47:1<BR>
|aangezicht
<i>afdeling</i>: in -en gaan zitten, Mark. 6:39<BR>
|en emotie
<i>afdingen</i>, Spr. 20:14<BR>
|-
<i>afdrijven</i>: iem. kan mij afdrijven van Gods weg, Deut. 13:5<BR>
|Ps.
<i>afdrijven</i>: Israël - van achter de HEERE, 2 Kon. 17:21<BR>
|140
<i>afdrijven</i>: voorkomen: door bewaren van de goddelijke boodschap, Hebr. 2:1<BR>
|:
<i>afdruk</i>: Jezus is de – van Gods wezen, Hebr. 1:2<BR>
|14
<i>afdwalen</i>: door de rechte weg te verlaten, 2 Pe 2:15<BR>
|
<i>afdwalen</i>: niet -: de kinderen van Zadok, Ez. 48:11<BR>
|
<i>afdwalen</i>: tegen -, Spr. 19:27<BR>
|aangezicht
<i>afdwalen</i>: van de waarheid, Jak. 5:19<BR>
|Gods -: de rechtvaardigen zullen voor Uw aangezicht blijven
<i>afdwalen</i>: van God –: voorkomen: door straf, Ez. 14:11<BR>
|-
<i>afdwalen</i>: van Gods bevelen, Ps. 119:110<BR>
|Ex.
<i>afdwalen</i>: van Gods geboden, Ps. 119:21<BR>
|33
<i>afdwalen</i>: van Gods geboden: laat mij dat niet doen, Ps. 119:10<BR>
|:
<i>afdwalen</i>: van Gods inzettingen: en bedrog, leugen, Ps. 119:118<BR>
|14
<i>afdwalen</i>: van het geloof, 1 Tim. 6:10<BR>
|
<i>afdwalen</i>: van het geloof, 1 Tim. 6:21<BR>
|
<i>afdwalen</i>, 2 Kron. 24:17<BR>
|aangezicht
<i>afdwalen</i>, Matth. 18:12<BR>
|Gods -: medegaan
<i>afdwalen</i>, Matth. 18:13<BR>
|-
<i>afdwaling</i>: doen door – versus doen met opgeheven hand, Num. 15:29,30<BR>
|Ex.
<i>afdwaling</i>: door – een overtreding doen, Num. 15:29<BR>
|33
<i>afdwaling</i>: door de vergadering, Num. 15:22v<BR>
|:
<i>afdwaling</i>: door een enkeling, Num. 15:27<BR>
|11
<i>afdwaling</i>: offeren voor de -en, Hebr. 9:7<BR>
|
<i>afdwaling</i>: verdiende loon van hun - in zichzelf ontvangen, Rom. 1:27<BR>
|
<i>afdwaling</i>: verzoening en vergeving voor afdwaling, Num. 15:22v<BR>
|aangezicht
<i>afdwaling</i>: zondigen door –, Lev. 4:2v<BR>
|Gods -: Mozes sprak met God aangezicht aan aangezicht
<i>afdwaling</i>: zondigen door –, Num. 16:28<BR>
|-
<i>afdwaling</i>, Lev. 5:18<BR>
|Ex.
<i>Afek</i>, Joz. 13:4<BR>
|33
<i>afgaan</i>: van God -: goddeloos van God -, 2 Sam. 22:22<BR>
|:
<i>afgesneden</i>: afgescheiden: Uzzia, 2 Kron. 26:21<BR>
|18
<i>afgestorvene</i>: Abraham, Hebr. 11:12<BR>
|
<i>afgezonderde</i>: Jozef, de - van zijn broeders, Gen. 49:25<BR>
|
<i>afgezonderde</i>: van zijn broers: Jozef, Gen. 49:26<BR>
|aangezicht
<i>afgezonderde</i>, Ex. 24:11<BR>
|Gods -: Mozes zag Gods - niet
<i>afgod</i>: -sbeeld: gesneden of gegoten, 2 Kron. 33:3<BR>
|-
<i>afgod</i>: aanroepen van een -, Hab. 2:19<BR>
|Ex.
<i>afgod</i>: aantal -en in Israël, Jer. 11:13<BR>
|33
<i>afgod</i>: afgoden, Richt. 10:6<BR>
|:
<i>afgod</i>: afgoden der heidenen: zijn zilver en goud, Ps. 135:15<BR>
|18
<i>afgod</i>: afgoden naar hun verstand hebben zij gemaakt, Hos. 13:2<BR>
|
<i>afgod</i>: afgoden van de Filijstijnen , 1 Kron. 10:9v<BR>
|
<i>afgod</i>: afgoden van Egypte zullen bewogen worden voor Zijn aangezicht, Jes. 19:1<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: afgoden waren er onder Israël ook bij de intocht, Joz. 24:23<BR>
|Gods: niet te zien, vs 23
<i>afgod</i>: afgrijselijke -, 1 Kon. 15:13<BR>
|-
<i>afgod</i>: al de goden der volken zijn -en, 1 Kron. 16:26<BR>
|Ex.
<i>afgod</i>: alle goden der volken zijn afgoden, Ps. 96:5<BR>
|33
<i>afgod</i>: antwoordt niet, Jes. 46:7<BR>
|:
<i>afgod</i>: Astoreth (Sidoniers); Milchom (Ammonieten), 1 Kon. 11:5<BR>
|23
<i>afgod</i>: Astoreth: god der Sidoniers, 1 Kon. 11:4<BR>
|
<i>afgod</i>: Baal, Astaroth, Richt. 2:13<BR>
|
<i>afgod</i>: Babels afgoden zijn beschaamd, Jer. 50:2<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: Babylonische -en, Jes. 46:1<BR>
|Gods: zal niet gezien worden!
<i>afgod</i>: bekeren, zich, van de -en, 1 Thess. 1:9<BR>
|-
<i>afgod</i>: bestaat niet, Jer. 2:11<BR>
|Jer
<i>afgod</i>: buigen voor een -: geval, 2 Kon. 19:37<BR>
|5
<i>afgod</i>: buigen voor een –, Jes. 46:6<BR>
|:
<i>afgod</i>: Dagon: der Filistijnen, Richt. 16:23<BR>
|3
<i>afgod</i>: dienaars beschaamd, Ps. 97:7<BR>
|
<i>afgod</i>: dienen van -en, 2 Kron. 24:18<BR>
|
<i>afgod</i>: dienst der -en: als straf van God, Deut. 4:28<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: dode, Ps. 106:28<BR>
|harder maken dan een steenrots
<i>afgod</i>: door heidenen genoemd een werk van mensenhanden, 2 Kron. 32:19<BR>
|-
<i>afgod</i>: elkeen der -en zal geheel vergaan, Jes. 2:18<BR>
|Spr.
<i>afgod</i>: eren: met kostbaarheden, Dan. 11:38<BR>
|7
<i>afgod</i>: formeren: door de mens, Jes. 44:15v<BR>
|:
<i>afgod</i>: functie: verlossen, Jes. 46:7<BR>
|15
<i>afgod</i>: functie: verlossing, Jer. 11:12<BR>
|
<i>afgod</i>: gedragen op de schouder, Jes. 46:7<BR>
|
<i>afgod</i>: geen God, Deut. 32:21<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: gemaakt door de koningin, 1 Kon. 15:13<BR>
|iemands - zoeken: iemand willen ontmoeten
<i>afgod</i>: gemaakt door mensenhanden, Jes. 31:7<BR>
|-
<i>afgod</i>: gevolg: vervreemding van God, Ez. 14:5<BR>
|2 Cor.
<i>afgod</i>: gewenst ding, Jes. 44:9<BR>
|2
<i>afgod</i>: God en de -en: God is de levende en waarachtige God, 1 Thess. 1:9<BR>
|:
<i>afgod</i>: God is groter dan de -en, Ex. 18:11<BR>
|10
<i>afgod</i>: God oordeelt afgoden, Num. 33:4<BR>
|
<i>afgod</i>: Gods tempel heeft geen overeenstemming met -en, 2 Cor. 6:16<BR>
|
<i>afgod</i>: gruwelen voor -en doen, Deut. 20:18<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: helpen: de -en helpen niet, Jes. 16:12<BR>
|in Christus - iem. Vergeven
<i>afgod</i>: huis van -, 2 Kon. 5:18<BR>
|-
<i>afgod</i>: ijdelheid, 1 Sam. 12:21<BR>
|2 Sam.
<i>afgod</i>: ijdelheid, Jes. 40:19<BR>
|9
<i>afgod</i>: ijdelheid, Jer. 2:5<BR>
|:
<i>afgod</i>: ijdelheid, Jer. 8:19<BR>
|6
<i>afgod</i>: in de tempel van God gesteld, Jer. 7:30<BR>
|
<i>afgod</i>: invoering van -en, 2 Kron. 25:14<BR>
|
<i>afgod</i>: is niets, 1 Cor. 8:4<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: is niets, 1 Cor. 10:19<BR>
|op zijn - vallen voor de koning
<i>afgod</i>: Kamos: verfoeisel der Moabieten, 1 Kon. 11:7<BR>
|-
<i>afgod</i>: kan een huis, tempel krijgen, Ezra 1:7<BR>
|Gen.
<i>afgod</i>: kan niet doen regenen, Jer. 14:22<BR>
|19
<i>afgod</i>: kan niet redden, 2 Kron. 25:15<BR>
|:
<i>afgod</i>: kan niet verlossen, Jes. 45:20<BR>
|21
<i>afgod</i>: kan zich niet verplaatsen, Jes. 46:7<BR>
|
<i>afgod</i>: keer je niet tot de -en, Lev. 19:4<BR>
|
<i>afgod</i>: knielen voor een –, Jes. 46:6<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: land vervuld van -en, Jes. 2:8<BR>
|opnemen in een zaak
<i>afgod</i>: maaksel, Neh. 9:18<BR>
|-
<i>afgod</i>: maaksel van mensenhanden, Jes. 37:19<BR>
|2 Kon.
<i>afgod</i>: maken, Hab. 2:18<BR>
|5
<i>afgod</i>: maken van -en, 1 Kon. 15:12<BR>
|:
<i>afgod</i>: maken van afgoden: die ze maken zullen beschaamd worden, Jes. 45:16<BR>
|16
<i>afgod</i>: maken van zilver en goud, Hos. 8:4<BR>
|
<i>afgod</i>: maken verboden, Ex. 20:23<BR>
|
<i>afgod</i>: maken: door elk volk, 2 Kon. 17:29<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: maken: geval, 2 Kron. 15:16<BR>
|staan voor Gods aangezicht (tot zijn dienst): profeet Elisa
<i>afgod</i>: maken: verboden, Lev. 26:1<BR>
|-
<i>afgod</i>: maken: wie welke afgoden maakten, 2 Kon. 17:30<BR>
|2 Kon.
<i>afgod</i>: Mauzzim, Dan. 11:38<BR>
|3
<i>afgod</i>: Milchom: verfoeisel der Ammonieten, 1 Kon. 11:4<BR>
|:
<i>afgod</i>: Molech, Lev. 20:2<BR>
|14
<i>afgod</i>: Molech: verfoeisel der Ammonieten, 1 Kon. 11:7<BR>
|
<i>afgod</i>: naam van -en tenietdoen, Deut. 12:2<BR>
|
<i>afgod</i>: namen van -en, 2 Kon. 17:30<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: namen van -en, 2 Kon. 23:13<BR>
|staan voor Gods aangezicht: profeet Elisa
<i>afgod</i>: nut: opperwezen dat verlossen kan, Jes. 44:17<BR>
|-
<i>afgod</i>: nutteloos, Jes. 44:9<BR>
|1 Kon.
<i>afgod</i>: nutteloos, Hab. 2:18<BR>
|10
<i>afgod</i>: offer aan -: geval, Richt. 16:23<BR>
|:
<i>afgod</i>: offerande aan de - brengen, Hand. 7:41<BR>
|8
<i>afgod</i>: offervlees: zich hiervan onthouden, Hand. 15:29<BR>
|
<i>afgod</i>: onder God, 1 Sam. 5:7<BR>
|
<i>afgod</i>: onmachtig om te redden uit de hand van de koning van Assyrie, 2 Kon. 18:33<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: Rimmon, 2 Kon. 5:18<BR>
|staan voor iemands -: voor dat van Salomo
<i>afgod</i>: roken aan -en, 2 Kon. 22:17<BR>
|-
<i>afgod</i>: spreken in de naam van een -, Deut. 18:20<BR>
|Deut.
<i>afgod</i>: stom, 1 Cor. 12:2<BR>
|28
<i>afgod</i>: strekt tot -, Jes. 31:7<BR>
|:
<i>afgod</i>: tempel van een -, 2 Kon. 5:18<BR>
|49
<i>afgod</i>: toekomst: -en zullen vergaan uit de wereld, Jer. 10:11<BR>
|
<i>afgod</i>: tot de -en heengedreven, 1 Cor. 12:2<BR>
|
<i>afgod</i>: tot strik gesteld door God, Richt. 2:3<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: valt voor God: Dagon, 1 Sam. 5:3<BR>
|stijf van -: begrip: onmeedogend, hard
<i>afgod</i>: ver of nabij zijnde, Deut. 13:7<BR>
|-
<i>afgod</i>: verfoeien van -en, Rom. 2:22<BR>
|Num.
<i>afgod</i>: verfoeisel, Jer. 7:30<BR>
|14
<i>afgod</i>: verklaren uit –, Jes. 48:5<BR>
|:
<i>afgod</i>: verontreinigingen van de -en, Hand. 15:20<BR>
|5
<i>afgod</i>: verontreinigt, Jer. 7:30<BR>
|
<i>afgod</i>: voorbeelden, 1 Kon. 11:33<BR>
|
<i>afgod</i>: voorwerp van vertrouwen, Ps. 135:18<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: vragen: door de benauwde Egyptenaren, Jes. 19:3<BR>
|vallen op hun aangezichten: Mozes en Aäron
<i>afgod</i>: wacht u voor de afgoden, 1Jo 5:21<BR>
|-
<i>afgod</i>: wegdoen -en vereist bekering, 1 Sam. 7:3<BR>
|Ps.
<i>afgod</i>: wegdoen van de afgoden, Jes. 30:22<BR>
|44
<i>afgod</i>: wegdoen: door Manasse, 2 Kron. 33:15<BR>
|:
<i>afgod</i>: welke -en, Deut. 17:2<BR>
|25
<i>afgod</i>: werk van mensen, Jes. 2:8<BR>
|
<i>afgod</i>: werk van mensenhanden, Ps. 115:4v<BR>
|
<i>afgod</i>: werk van mensenhanden, Ps. 135:15<BR>
|aangezicht
<i>afgod</i>: wordt aangeroepen om verlossing, Richt. 10:14<BR>
|verbergen: door God
<i>afgod</i>: zich beroemen op afgoden, Ps. 97:7<BR>
|-
<i>afgod</i>: zo menigvuldig als de steden waren Israëls afgoden, Jer. 2:28<BR>
|Jer
<i>afgodendienaar</i>: buiten zijn de -s, Opb. 22:15<BR>
|18
<i>afgodendienaar</i>: geen – zal Gods koninkrijk beërven, 1 Cor. 6:9<BR>
|:
<i>afgodendienaar</i>: in de gemeente: omgang met hem vermijden, 1 Cor. 5:11<BR>
|17
<i>afgodendienaar</i>: Naaman - af, 2 Kon. 5:17<BR>
|
<i>afgodendienaar</i>: onvernuftig, zot, Jer. 10:8<BR>
|
<i>afgodendienaar</i>: zedelijke -, Ef. 5:5<BR>
|aangezicht
<i>afgodendienaar</i>: zijn deel is de hel, Opb. 21:8<BR>
|versus nek
<i>afgodendienaar</i>, 1 Cor. 5:10<BR>
|-
<i>afgodendienst</i>: aan de – overgegeven: door God, Jer. 16:13<BR>
|1 Kron.
<i>afgodendienst</i>: brandoffers en slachtoffers, 2 Kon. 10:24<BR>
|19
<i>afgodendienst</i>: buigen voor een andere god, Ex. 34:14<BR>
|:
<i>afgodendienst</i>: door Amon, 2 Kron. 33:22<BR>
|14
<i>afgodendienst</i>: hebzucht is -, Col. 3:5<BR>
|
<i>afgodendienst</i>: in Jeruzalem, Jer. 32:29<BR>
|
<i>afgodendienst</i>: Jerobeams, 2 Kron. 11:15<BR>
|aangezicht
<i>afgodendienst</i>: offerande brengen, Ex. 34:15<BR>
|voor het - van de Syriërs
<i>afgodendienst</i>: ontvlucht de -, 1 Cor. 10:14<BR>
|-
<i>afgodendienst</i>: uitroeien: hoe: afbreken, Ex. 34:13<BR>
|1 Sam.
<i>afgodendienst</i>: werk van het vlees, Gal. 5:20<BR>
|3
<i>afgodendienst</i>: zaken in de -, 2 Kron. 14:3v<BR>
|:
<i>afgodenoffer</i>: eten, 1 Cor. 8:4<BR>
|1
<i>afgodenoffer</i>: iets eten als -, 1 Cor. 8:7<BR>
|
<i>afgodenoffer</i>: is niets, 1 Cor. 10:19<BR>
|
<i>afgodenoffer</i>: is offer aan demonen, 1 Cor. 10:19<BR>
|aangezicht
<i>afgodenoffer</i>: leren -s te eten, Opb. 2:14<BR>
|voor het - van een mens iets doen
<i>afgodenoffer</i>: leren anderen -s te eten, Opb. 2:20<BR>
|-
<i>afgodenoffer</i>, 1 Cor. 8:1<BR>
|1 Sam.
<i>afgoderij</i>: - verboden, Lev. 26:1<BR>
|2
<i>afgoderij</i>: aanbidding van de zon, Ez. 8:16<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: afgemaand van -, Deut. 4:15v<BR>
|11
<i>afgoderij</i>: afgoden bevragen, Jes. 19:3<BR>
|
<i>afgoderij</i>: afgodische verering der hemellichamen, Job 31:27<BR>
|
<i>afgoderij</i>: afgodsbeelden verbrand, 1 Kron. 14:12<BR>
|aangezicht
<i>afgoderij</i>: afgodsbeelden: verbrand ze!, Deut. 7:25<BR>
|voor iem. - iets doen: Samuel voor Eli
<i>afgoderij</i>: afkeer van -, Ps. 16:4<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: afmanen van -, Joz. 23:7<BR>
|1 Sam.
<i>afgoderij</i>: afmaning van -, Deut. 29:18<BR>
|16
<i>afgoderij</i>: afmaning van -, Jer. 25:6<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: afzien van -, 2 Kron. 17:3<BR>
|22
<i>afgoderij</i>: als gevolg van huwelijkse vermenging met heidenen, Richt. 3:6<BR>
|
<i>afgoderij</i>: als straf, Deut. 28:64<BR>
|
<i>afgoderij</i>: altaar, Jer. 11:13<BR>
|aangezicht
<i>afgoderij</i>: altaar te Bethel, 2 Kon. 23:15<BR>
|voor iemands - staan: David voor Saul
<i>afgoderij</i>: altaren maken: door Achaz, 2 Kron. 28:24<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: Amazia's -, 2 Kron. 25:14<BR>
|1 Kon.
<i>afgoderij</i>: andere goden heersen over ons, Jes. 26:13<BR>
|3
<i>afgoderij</i>: Baals, 2 Kron. 28:2<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: beelden in huis van de afgod, 2 Kon. 10:26<BR>
|16
<i>afgoderij</i>: beelden maken, 2 Kron. 28:2<BR>
|
<i>afgoderij</i>: beelden maken, Ez. 16:17<BR>
|
<i>afgoderij</i>: begrip, Jer. 35:15<BR>
|aangezicht
<i>afgoderij</i>: behandeling: bewust maken van gevolgen, Jer. 7:6<BR>
|voor iemands - staan: voor iemand staan
<i>afgoderij</i>: bekering van -, Richt. 10:16<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: bekering van -, Hos. 14:4<BR>
|Lev.
<i>afgoderij</i>: bekering van -: door Naaman, 2 Kon. 5:17<BR>
|26
<i>afgoderij</i>: beschamend, Jer. 3:24<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: beschrijving, Jer. 7:19<BR>
|17
<i>afgoderij</i>: bestreden, 2 Kron. 23:17<BR>
|
<i>afgoderij</i>: bestreden, 2 Kron. 34:3v<BR>
|
<i>afgoderij</i>: bestreden door Asa, 2 Kron. 14:3<BR>
|aangezicht
<i>afgoderij</i>: bestrijden: altaren, rooktuig wegnemen, 2 Kron. 30:14<BR>
|zetten tegen: door God
<i>afgoderij</i>: bestrijden: goede zaak, 2 Kron. 19:3<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: bestrijden: huis Baals werd afgebroken, 2 Kon. 11:18<BR>
|2 Kron.
<i>afgoderij</i>: bewaring voor -: Gods werk, 1 Kon. 19:18<BR>
|35
<i>afgoderij</i>: bossen dienen, Richt. 3:6v<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: breken met –, Ez. 20:7<BR>
|22
<i>afgoderij</i>: bron van kwaad, Deut. 31:18<BR>
|
<i>afgoderij</i>: buigen voor afgoden, Jes. 2:8<BR>
|
<i>afgoderij</i>: buigen, dienen, Ex. 20:5<BR>
|aangezicht
<i>afgoderij</i>: daarmee God smaadheid aandoend, Jes. 65:7<BR>
|zijn - van iemand keren
<i>afgoderij</i>: demonie: - en demonie, Deut. 32:16<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: dienen van en buigen voor andere goden, Richt. 2:12<BR>
|Hebr.
<i>afgoderij</i>: dienen van hout en steen, Ez. 20:32<BR>
|2
<i>afgoderij</i>: dienen van wat geen god is, Deut. 32:21<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: doet God voor ons verborgen zijn, Deut. 31:18<BR>
|6
<i>afgoderij</i>: door eigen vrouwen, Jer. 44:15<BR>
|
<i>afgoderij</i>: door God uitgeroeid, Hos. 2:15<BR>
|
<i>afgoderij</i>: door Israël in Egypte, Joz. 24:14<BR>
|aanhalen
<i>afgoderij</i>: door Israël in Egypte, na de wegvoering naar Babel, Jer. 44:8<BR>
|een Schriftwoord -
<i>afgoderij</i>: door Israël: in de woestijn, Hand. 7:43<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: drekgoden opzetten in je hart, Ez. 14:7<BR>
|2 Sam.
<i>afgoderij</i>: drijven tot -: door Joram, 2 Kron. 21:11<BR>
|15
<i>afgoderij</i>: duivelen nahoereren, Lev. 17:7<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: einde der , Jes. 2:20<BR>
|6
<i>afgoderij</i>: elementen, 2 Kon. 17:35<BR>
|
<i>afgoderij</i>: en demonie, Opb. 9:20<BR>
|
<i>afgoderij</i>: en God vergeten, Deut. 8:18<BR>
|aanhang
<i>afgoderij</i>: en toch God vragen, Ez. 14:3v<BR>
|verkrijgen: Absalom
<i>afgoderij</i>: en verlaten van God, 2 Kron. 13:10<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: en weerspannigheid, 1 Sam. 15:23<BR>
|Ruth
<i>afgoderij</i>: en welvaart, Hos. 10:1<BR>
|1
<i>afgoderij</i>: en zweren bij valse goden, Jer. 5:7<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: feestelijkheden bij, 1 Cor. 10:7<BR>
|14
<i>afgoderij</i>: gedreven worden tot -, Deut. 30:17<BR>
|v
<i>afgoderij</i>: geheiligde dingen van Gods huis besteden aan de Baals, 2 Kron. 24:7<BR>
|
<i>afgoderij</i>: gereedschap: wegdoen, 2 Kon. 23:4v<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: geval, Richt. 9:46<BR>
|Christus -:(toepassing)
<i>afgoderij</i>: geval, Richt. 10:6<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: geval, 2 Kon. 1:2<BR>
|Deut.
<i>afgoderij</i>: geval, 2 Kon. 16:11<BR>
|28
<i>afgoderij</i>: geval, Jona 1:5<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: geval van - bij de Danieten, Richt. 18:30v<BR>
|60
<i>afgoderij</i>: geval: bewenen van Tammuz, Ez. 8:14<BR>
|
<i>afgoderij</i>: geval: in een familie: Gideons vader had een Baals altaar, Richt. 6:25<BR>
|
<i>afgoderij</i>: geval: kalf bij Horeb, Ps. 106:19<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: geval: Manasse, 2 Kon. 21:3<BR>
|door een kwaal
<i>afgoderij</i>: gevolg van vermenging, Ps. 106:35v<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: gevolg: ellende, Jer. 3:24<BR>
|Deut.
<i>afgoderij</i>: gevolg: geestelijke blindheid, onverstand, Jes. 44:18<BR>
|10
<i>afgoderij</i>: gevolg: God tot toorn verwekken, Richt. 2:12<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: gevolg: God vergeten, Jer. 23:27<BR>
|20
<i>afgoderij</i>: gevolg: ijdel, Jer. 2:5<BR>
|
<i>afgoderij</i>: gevolg: kwaad, Jer. 7:6<BR>
|
<i>afgoderij</i>: gevolg: strik, Ps. 106:36<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: gevolgen, Richt. 2:14<BR>
|God -
<i>afgoderij</i>: gevolgen van , Deut. 8:18v<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: gevolgen: hoererij, overspel, Hos. 4:13<BR>
|Deut.
<i>afgoderij</i>: gewijde palen dienen, 2 Kron. 24:18<BR>
|11
<i>afgoderij</i>: Gij zult andere goden niet vrezen, 2 Kon. 17:31<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: God tegen -: waarom, Jes. 42:8<BR>
|22
<i>afgoderij</i>: gruwelen der -, 2 Kron. 34:33<BR>
|
<i>afgoderij</i>: gruwelen van -, Deut. 12:31<BR>
|
<i>afgoderij</i>: gruwelijke zaak, Jer. 44:3<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: handelingen, Jer. 8:2<BR>
|God -
<i>afgoderij</i>: handelingen van eerbetoon, 1 Kon. 19:18<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: heilige vaten in afgodstempel gebracht, Ezra 1:7<BR>
|Deut.
<i>afgoderij</i>: hoererij, onreinheid, hebzucht, Ef. 5:5<BR>
|13
<i>afgoderij</i>: hoererij: vorm van hoererij, Deut. 31:16<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: hoogte van Jerobeam, 2 Kon. 23:15<BR>
|4
<i>afgoderij</i>: hoogte: dienst der hoogten, 2 Kon. 12:3<BR>
|
<i>afgoderij</i>: hoogte: dienst: bleef bestaan (Amazia), 2 Kon. 14:4<BR>
|
<i>afgoderij</i>: hout vragen, Hos. 4:12<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: ijdelheid, Jer. 3:9<BR>
|God -
<i>afgoderij</i>: ijdelheid, Jer. 10:3v<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: in het hart, Ez. 14:3v<BR>
|Deut.
<i>afgoderij</i>: in Israël, 2 Kron. 33:3v<BR>
|30
<i>afgoderij</i>: in Israël, Hos. 13:2<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: in Israël, Amos 3:14<BR>
|20
<i>afgoderij</i>: in Kanaän, Joz. 24:14<BR>
|
<i>afgoderij</i>: is alternatieve godsdienst, Deut. 11:28<BR>
|
<i>afgoderij</i>: Israëls, 2 Kon. 17:16<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: Israëls -, 2 Kon. 13:6<BR>
|God -
<i>afgoderij</i>: Israëls - in de woestijn, Amos 5:26<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: Israëls - uitgeroeid: voorzegd, Amos 7:9<BR>
|Joz
<i>afgoderij</i>: Israëls - voorspeld, Deut. 31:20<BR>
|22
<i>afgoderij</i>: Israëls - voorzegd voor de intocht, Deut. 31:16<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: Israëls -: hoogten van Aven, Hos. 10:8<BR>
|5
<i>afgoderij</i>: Israëls -: na de intocht, Richt. 2:11<BR>
|
<i>afgoderij</i>: Israëls hoofdzonde, Jer. 5:19<BR>
|
<i>afgoderij</i>: Israëls' -, 2 Kon. 23:4v<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: Jerobeams - aan de kaak gesteld door God, 1 Kon. 14:9<BR>
|God -
<i>afgoderij</i>: kalverdienst, 2 Kon. 10:29<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: kalverendienst, 1 Kon. 12:28<BR>
|2 Kon.
<i>afgoderij</i>: kenmerk: vertrouwen op een afgod, Ps. 115:8<BR>
|17
<i>afgoderij</i>: keuze voor of tegen -, Joz. 24:14<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: kiezen, Deut. 12:30<BR>
|6
<i>afgoderij</i>: krenkt God, Jer. 7:18<BR>
|
<i>afgoderij</i>: leidt tot oorlog, Richt. 5:8<BR>
|
<i>afgoderij</i>: locaties, Ez. 6:13<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: maakt onrein: op Gods beschikking, Ez. 7:20<BR>
|God -, zie ook Aankleven
<i>afgoderij</i>: maakt schuld, 2 Kron. 24:18<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: maakt schuldig, Hos. 13:1<BR>
|Joz
<i>afgoderij</i>: maaltijd aanrichten voor een afgod, Jes. 65:11<BR>
|23
<i>afgoderij</i>: Manasse zijn -, 2 Kon. 21:2v<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: Manasse's -, 2 Kron. 33:19<BR>
|8
<i>afgoderij</i>: menigvuldige altaren, Hos. 12:12<BR>
|
<i>afgoderij</i>: met de goden der volken des lands, 1 Kron. 5:25<BR>
|
<i>afgoderij</i>: met de koperen slang, 2 Kon. 18:4<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: met hemellichamen, 2 Kon. 23:5<BR>
|God -: geboden
<i>afgoderij</i>: misdaad, Job 31:28<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: misdadige -en, 1 Pe 4:3<BR>
|
<i>afgoderij</i>: mishandelingen, Jes. 65:3<BR>
|
<i>afgoderij</i>: motief, 2 Kron. 28:23<BR>
|
<i>afgoderij</i>: motief, Jer. 44:7<BR>
|
<i>afgoderij</i>: motief, Jer. 44:17<BR>
|
<i>afgoderij</i>: na dood Gideon, Richt. 8:33<BR>
|
<i>afgoderij</i>: na God te hebben verlaten, Jer. 5:7<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: nalaten, Ez. 18:6<BR>
|zie ook Aankleven
<i>afgoderij</i>: nederbuigen voor afgod, 2 Kon. 5:18<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: neerbuigen voor de hemellichamen en ze dienen, 2 Kon. 21:3<BR>
|Ef.
<i>afgoderij</i>: offeranden van – zijn God tergend , Ez. 20:28<BR>
|5
<i>afgoderij</i>: offergaven, Ez. 20:28<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: offermaal, Ez. 18:6<BR>
|31
<i>afgoderij</i>: offers: reukoffers, drankoffers, Jer. 44:17<BR>
|
<i>afgoderij</i>: ogenzaak, Ez. 20:24<BR>
|
<i>afgoderij</i>: ondanks verlossing door God, Jer. 2:20<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: onder elke groene boom: Achaz, 2 Kon. 16:4<BR>
|zijn vrouw -
<i>afgoderij</i>: ontstaan, 1 Kon. 9:6<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: ontstaan , Deut. 30:17<BR>
|2 Kon.
<i>afgoderij</i>: ontstaan van -, Deut. 29:18<BR>
|3
<i>afgoderij</i>: ontstaan van -, 2 Kron. 7:19<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: ontstaan van -, Hab. 1:16<BR>
|3
<i>afgoderij</i>: ontstaan van afgodsbeelden, Jer. 10:3v<BR>
|
<i>afgoderij</i>: oordeel, Ez. 6:13<BR>
|
<i>afgoderij</i>: oordeel der, Ez. 6:4<BR>
|aanhangen
<i>afgoderij</i>: oordeel over, Ex. 22:20<BR>
|zonde -
<i>afgoderij</i>: oorzaak, Richt. 2:8v<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: oorzaak: God niet kennen noch zijn werken, Richt. 2:11<BR>
|Luk.
<i>afgoderij</i>: oorzaak: God vergeten, Deut. 8:19<BR>
|22
<i>afgoderij</i>: oorzaak: huwelijk met afgodendienaar, Ex. 34:16<BR>
|
<i>afgoderij</i>: oorzaak: huwelijk met heidense vrouw, 1 Kon. 16:31<BR>
|61
<i>afgoderij</i>: overgegeven aan -, door God, Hand. 7:41<BR>
|
<i>afgoderij</i>: overgenomen van vaders, Jer. 9:14<BR>
|
<i>afgoderij</i>: overspel met steen en hout, Jer. 3:9<BR>
|aankijken
<i>afgoderij</i>: plaats van –: op hoge heuvels, onder groene bomen, Jer. 2:20<BR>
|De Heer keek Petrus aan
<i>afgoderij</i>: plaats: 'hoogte', Ez. 20:28<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: plaats: bij dicht geboomte, Ez. 20:28<BR>
|Marcus
<i>afgoderij</i>: plaats: hoge heuvels, Jer. 17:2-3<BR>
|10
<i>afgoderij</i>: plaatsen, Jes. 1:29<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: plaatsen en vormen, 1 Kon. 14:23<BR>
|27
<i>afgoderij</i>: plaatsen van -: te vernielen, Deut. 12:2v<BR>
|
<i>afgoderij</i>: reden ballingschap, 1 Kron. 5:26<BR>
|
<i>afgoderij</i>: reden van Israëls wegvoering, 2 Kon. 17:7v<BR>
|aankijken
<i>afgoderij</i>: rituelen, Hos. 13:2<BR>
|door Jezus
<i>afgoderij</i>: roken aan de ijdelheid, Jer. 18:15<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: roken op de bergen, Jes. 65:7<BR>
|Marcus
<i>afgoderij</i>: Salomo's -, 1 Kon. 11:4v<BR>
|10
<i>afgoderij</i>: schadelijk, Jer. 7:19<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: soortgelijks als -, 1 Sam. 8:8<BR>
|21
<i>afgoderij</i>: straf hier, Deut. 28:36<BR>
|
<i>afgoderij</i>: straf op -: omkomen en uit het land verdwijnen, Deut. 4:26<BR>
|
<i>afgoderij</i>: straf op -:verstrooiing onder de volken, Deut. 4:27<BR>
|aankijken
<i>afgoderij</i>: straf op afbreken altaar Baal, Richt. 6:30<BR>
|door Jezus: en liefhebben
<i>afgoderij</i>: straf wegens -, 2 Kron. 25:20<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: straft zichzelf, Jer. 7:19<BR>
|Hand.
<i>afgoderij</i>: strik, Deut. 7:16<BR>
|25
<i>afgoderij</i>: tegen -, Ex. 23:13<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: tegen -, Ex. 23:24<BR>
|27
<i>afgoderij</i>: tegen -, Deut. 6:14<BR>
|
<i>afgoderij</i>: tegen -, Deut. 12:30<BR>
|
<i>afgoderij</i>: tegen -, Dan. 3:28<BR>
|aanklacht
<i>afgoderij</i>: tegen -, Amos 5:5<BR>
|aanklachten tegen Paulus
<i>afgoderij</i>: tegen -: wacht u voor de afgoden, 1Jo 5:21<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: tekenen van - verwoesten, Deut. 7:5<BR>
|Hand.
<i>afgoderij</i>: tempels bouwen, Hos. 8:14<BR>
|24
<i>afgoderij</i>: tergt God, Jes. 65:3<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: terugval in -, 2 Kron. 24:18<BR>
|1
<i>afgoderij</i>: toekomstige -, Jes. 66:17<BR>
|
<i>afgoderij</i>: uit het Oosten, Jes. 2:6<BR>
|
<i>afgoderij</i>: uitgeroeid, 2 Kon. 23:14<BR>
|aanklacht
<i>afgoderij</i>: uitroeien, 2 Kron. 34:33<BR>
|tegen Paulus
<i>afgoderij</i>: uitroeien: door Hizkia, 2 Kon. 18:4<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: uitroeien: door Josia, 2 Kon. 23:24<BR>
|Ezra
<i>afgoderij</i>: valselijk in de naam van God, Richt. 17:3<BR>
|4
<i>afgoderij</i>: valstrik, Ex. 23:33<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: van familie van Abraham, Joz. 24:2<BR>
|5
<i>afgoderij</i>: vasthouden aan –, Jer. 2:25<BR>
|
<i>afgoderij</i>: veelgodendom incl. de HEERE, 2 Kon. 17:33,41<BR>
|
<i>afgoderij</i>: vele altaren, Hos. 8:11<BR>
|aanklacht
<i>afgoderij</i>: verboden, Ex. 20:3<BR>
|
<i>afgoderij</i>: verboden, Deut. 5:7<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: verboden, Deut. 28:14<BR>
|Joh.
<i>afgoderij</i>: verboden, 2 Kon. 17:35<BR>
|5
<i>afgoderij</i>: verborgen, Deut. 27:15<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: verbranding van kinderen voor de afgoden, 2 Kon. 17:31<BR>
|45
<i>afgoderij</i>: verdoen, 2 Kron. 31:1<BR>
|
<i>afgoderij</i>: verdrijft God, Ez. 8:6<BR>
|
<i>afgoderij</i>: verklaring van -, 2 Kron. 25:15<BR>
|aanklagen
<i>afgoderij</i>: verleiding tot -, Deut. 13:6<BR>
|door Mozes
<i>afgoderij</i>: vermeende voordelen, Jer. 44:17<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: vermenging, 2 Kon. 21:5<BR>
|Marcus
<i>afgoderij</i>: verontreinigt, Ez. 20:7<BR>
|3
<i>afgoderij</i>: verontreinigt, Ez. 20:30<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: vertoornt God, Jer. 8:19<BR>
|2
<i>afgoderij</i>: vervreemdt van God, Ez. 14:4<BR>
|
<i>afgoderij</i>: verwekt de toorn van God, Richt. 2:14<BR>
|
<i>afgoderij</i>: verwekt Gods toorn, 2 Kron. 25:15<BR>
|aanklagen
<i>afgoderij</i>: verwekt Gods toorn, 2 Kron. 28:25<BR>
|iemand willen -
<i>afgoderij</i>: verwerkt Gods toorn, 2 Kron. 24:18<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: voorafgegaan door teken of wonder , Deut. 13:2<BR>
|Luk.
<i>afgoderij</i>: voorkomen: geen bos bij altaar planten, Deut. 16:21<BR>
|16
<i>afgoderij</i>: voorkomen: niet de naam der afgoden gedenken, Joz. 23:7<BR>
|:
<i>afgoderij</i>: voorwerp van -: zon, 2 Kon. 23:11<BR>
|1
<i>afgoderij</i>: vrezen van andere goden, 2 Kon. 17:7<BR>
|
<i>afgoderij</i>: waarnemen bij andere volken, Deut. 29:17<BR>
|
<i>afgoderij</i>: waarschuwing tegen -, Joz. 23:16<BR>
|aanklagen
<i>afgoderij</i>: wacht u voor, Deut. 12:30<BR>
|
<i>afgoderij</i>: wandelen achter de drekgoden, 1 Kon. 21:26<BR>
|-
<i>afgoderij</i>: weggedaan, 2 Kron. 15:8<BR>
|Matth.
<i>afgoderij</i>: zijn zoon door het vuur laten gaan: Achaz, 2 Kon. 16:3<BR>
|27
<i>afgoderij</i>: zonnebeelden, 2 Kron. 34:7<BR>
|:
<i>afgoderij</i>, Ex. 32:4<BR>
|31
<i>afgoderij</i>, Deut. 32:16<BR>
|
<i>afgoderij</i>, Richt. 6:10<BR>
|
<i>afgoderij</i>, 1 Kon. 9:9<BR>
|aankleden
<i>afgoderij</i>, 2 Kron. 7:22<BR>
|Jezus werd zijn klederen weer aangedaan door de Romeinse soldaten
<i>afgoderij</i>, 2 Kron. 34:25<BR>
|-
<i>afgoderij</i>, Jes. 42:17<BR>
|2 Sam.
<i>afgoderij</i>, Jes. 44:16-19<BR>
|20
<i>afgoderij</i>, Jer. 3:6<BR>
|:
<i>afgoderij</i>, Jer. 7:9<BR>
|2
<i>afgoderij</i>, Jer. 11:10<BR>
|
<i>afgoderij</i>, Jer. 13:10<BR>
|
<i>afgoderij</i>, Jer. 16:11<BR>
|aankleven
<i>afgoderij</i>, Jer. 19:4<BR>
|de mannen van Juda kleefden hun koning aan
<i>afgoderij</i>, Jer. 19:13<BR>
|-
<i>afgoderij</i>, Jer. 22:9<BR>
|Ruth
<i>afgoderij</i>, Jer. 32:35<BR>
|1
<i>afgoderij</i>, Jer. 44:3<BR>
|:
<i>afgoderij</i>, Ez. 33:25<BR>
|14
<i>afgoderij</i>, Amos 2:8<BR>
|v
<i>afgoderij</i>, Rom. 1:23v<BR>
|
<i>afgoderij</i>, Gal. 4:8<BR>
|aankleven
<i>afgoderij</i>, Opb. 2:20<BR>
|geval: Ruth bij Naomi
<i>afgodisch</i>: afgodische verfoeiselen wegdoen, Jer. 4:1<BR>
|-
<i>afgodisch</i>: offer niet eten, Hand. 21:25<BR>
|2 Kon.
<i>afgodsaltaar</i>: afgodsaltaren in het huis van Jahweh, 2 Kron. 33:4<BR>
|17
<i>afgodsbeeld</i>: afgodsbeelden in Israël, Jes. 30:22<BR>
|:
<i>afgodsbeeld</i>: Athene vol -en, Hand. 17:16<BR>
|6
<i>afgodsbeeld</i>: beschaamd van het gesneden beeld, Jer. 51:17<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: bezoeking aan -en: dan zullen zij vergaan, Jer. 51:18<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: diverse afbeeldingen, Rom. 1:23<BR>
|aankleven
<i>afgodsbeeld</i>: formeerders zullen beschaamd worden, Jes. 44:9<BR>
|God -
<i>afgodsbeeld</i>: geest is daarin niet, Jer. 51:17<BR>
|-
<i>afgodsbeeld</i>: gesneden beelden, Jes. 21:9<BR>
|2 Kon.
<i>afgodsbeeld</i>: gieten, Jes. 44:10<BR>
|18
<i>afgodsbeeld</i>: gouden kalveren, 2 Kron. 13:8<BR>
|:
<i>afgodsbeeld</i>: gruwel, Jes. 44:18<BR>
|6
<i>afgodsbeeld</i>: gruwel, Jes. 44:19<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: gruwelbeeld, Ez. 20:7-8<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: hout of steen, Ez. 20:32<BR>
|aankleven
<i>afgodsbeeld</i>: houten – maken, Jer. 10:3v<BR>
|God -: door Hizkia
<i>afgodsbeeld</i>: houten afgodsbeeld, Jer. 10:8<BR>
|-
<i>afgodsbeeld</i>: ijdelheid, Jer. 51:18<BR>
|Gen.
<i>afgodsbeeld</i>: in tempel van God, 2 Kon. 21:7<BR>
|2
<i>afgodsbeeld</i>: kalf van Samaria, Hos. 8:5<BR>
|:
<i>afgodsbeeld</i>: kenmerken, Ps. 115:4v<BR>
|24
<i>afgodsbeeld</i>: kritiek op -en, Hand. 17:29<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: leugen, Jes. 44:20<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: leugen, Jer. 10:14<BR>
|aankleven
<i>afgodsbeeld</i>: maaksel van mensenhanden, Jes. 40:19<BR>
|zijn vrouw -
<i>afgodsbeeld</i>: maken, 1 Kon. 14:9<BR>
|-
<i>afgodsbeeld</i>: maken: verkwisting, Jes. 46:6<BR>
|Hgl
<i>afgodsbeeld</i>: materialen gebruikt, Deut. 29:17<BR>
|5
<i>afgodsbeeld</i>: nutteloos, Jes. 44:10<BR>
|:
<i>afgodsbeeld</i>: onmachtige dingen, Opb. 9:20<BR>
|2
<i>afgodsbeeld</i>: onvermogen van een –, Jer. 10:5<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: reukwerk voor een –, Ez. 16:17<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: spijsoffer voor een –, Ez. 16:17<BR>
|aankloppen
<i>afgodsbeeld</i>: tegen, Deut. 27:15<BR>
|door Christus (toepassing)
<i>afgodsbeeld</i>: vader genoemd, Jer. 2:27<BR>
|-
<i>afgodsbeeld</i>: verboden, Ex. 20:4<BR>
|Matth.
<i>afgodsbeeld</i>: verboden, Lev. 19:4<BR>
|24
<i>afgodsbeeld</i>: verbranden van -en: door de Assyriërs, Jes. 37:19<BR>
|:
<i>afgodsbeeld</i>: verfoeisel der ogen, Ez. 20:7<BR>
|24
<i>afgodsbeeld</i>: verkeerd, Deut. 16:22<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: verwerpen de zilveren en gouden afgoden, Jes. 31:7<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>: volharden in het bezit van afgodsbeelden, Ez. 20:8<BR>
|aankondigen
<i>afgodsbeeld</i>: werk van bedrog, Jer. 51:18<BR>
|door de Heer Jezus
<i>afgodsbeeld</i>: werk van een werkmeester, Deut. 27:15<BR>
|-
<i>afgodsbeeld</i>: werk van mensenhanden, Micha 5:12<BR>
|Hand.
<i>afgodsbeeld</i>: werk van verleidingen, Jer. 51:18<BR>
|8
<i>afgodsbeeld</i>: zal vergaan, Jer. 10:15<BR>
|:
<i>afgodsbeeld</i>: ziet niet, weet niet, Jes. 44:9<BR>
|29
<i>afgodsbeeld</i>: zonder geest , Hab. 2:19<BR>
|
<i>afgodsbeeld</i>, Ez. 8:5<BR>
|
<i>afgodsdienaar</i>: worden beschaamd, Jes. 42:17<BR>
|aanleiding
<i>afgodsdienaar</i>: zonder inzicht, Jes. 44:19<BR>
|tot evangelisatie
<i>afgodsdienst</i>: brandoffer, slachtoffer, 2 Kon. 5:17<BR>
|-
<i>afgodsdienst</i>, Jes. 46:6<BR>
|1 Tim.
<i>afgodspriester</i>: ontslaan, 2 Kon. 23:5<BR>
|5
<i>afgodstempel</i>: te Sichem, Richt. 9:46<BR>
|:
<i>afgrijselijk</i>: ding, Lev. 19:7<BR>
|14
<i>afgrond</i>: bewaarplaats gevallen engelen, 2 Pe 2:4<BR>
|
<i>afgrond</i>: bewaarplaats van demonen, Luk. 8:31<BR>
|
<i>afgrond</i>: daar zijn ketenen van donkerheid, 2 Pe 2:4<BR>
|aanleiding
<i>afgrond</i>: door Gods wetenschap zijn de -en gekloofd, Spr. 3:20<BR>
|tot lasteren geven
<i>afgrond</i>: fonteinen des -s, Gen. 8:2<BR>
|-
<i>afgrond</i>: gesloten, Opb. 20:3<BR>
|1 Cor.
<i>afgrond</i>: grote –: wateren van de grote –, Jes. 51:10<BR>
|8
<i>afgrond</i>: hier: oceaan, grote vloed, Ez. 26:19<BR>
|:
<i>afgrond</i>: leiden door de -en: door God: Zijn volk, Jes. 63:13<BR>
|13
<i>afgrond</i>: looft God, alle gij afgronden, Ps. 148:7<BR>
|
<i>afgrond</i>: put van de -, Opb. 9:1v<BR>
|
<i>afgrond</i>: satan daarin geworpen, Opb. 20:3<BR>
|aanleiding
<i>afgrond</i>: sleutel van de –, Opb. 20:1<BR>
|tot vallen
<i>afgrond</i>: uit de - opstijgen: het beest, Opb. 17:8<BR>
|-
<i>afgrond</i>: verzegeld, Opb. 20:3<BR>
|2 Cor.
<i>afgrond</i>: wandelen door de drooggevallen -en, Ps. 106:9<BR>
|11
<i>afgrond</i>: waterdiepte, Ex. 15:5<BR>
|:
<i>afgrond</i>: waterdiepte, Spr. 8:24<BR>
|29
<i>afgrond</i>: werpen in de –: door God: engelen die gezondigd hadden, 2 Pe 2:4<BR>
|
<i>afgunst</i>: aanklagen uit -, Dan. 6:5<BR>
|
<i>afgunst</i>: afleggen, 1 Pe 2:1<BR>
|aanleiding
<i>afgunst</i>: begeren met -, Jak. 4:5<BR>
|tot vallen vinden
<i>afgunst</i>: en toorn, 1 Sam. 18:8<BR>
|-
<i>afgunst</i>: en toorn, Luk. 15:28<BR>
|2 Cor.
<i>afgunst</i>: geen - bij Johannes de Doper over Jezus' dopelingen, Joh. 3:29<BR>
|11
<i>afgunst</i>: geval, 1 Sam. 18:8v<BR>
|:
<i>afgunst</i>: in - levend, Tit. 3:3<BR>
|12
<i>afgunst</i>: jegens Mozes, de priesters, Num. 16:3,10<BR>
|
<i>afgunst</i>: Jezus overgeleverd uit -, Mark. 15:10<BR>
|
<i>afgunst</i>: kenmerk van de oude mens, Tit. 3:3<BR>
|aanleiding
<i>afgunst</i>: oorzaak van -: andere leer en woordenstrijd, 1 Tim. 6:4<BR>
|willen om iemand aan te klagen
<i>afgunst</i>: op: een man van geweld, Spr. 3:31<BR>
|-
<i>afgunst</i>: uit - Jezus overgeleverd, Matth. 27:18<BR>
|Luk.
<i>afgunst</i>: uit - prediken, Filip. 1:15<BR>
|5
<i>afgunst</i>: vol - zijn, Rom. 1:29<BR>
|:
<i>afgunst</i>: wekken door arbeid en bekwaamheid, Pred. 4:4<BR>
|29
<i>afgunst</i>: werk van het vlees, Gal. 5:21<BR>
|
<i>afgunstig</i>: zijn op elkaar, Gal. 5:26<BR>
|
<i>afhakken</i>: hand -, Deut. 25:12<BR>
|aanliggen
<i>afhangen</i>: zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, houdt vrede met alle mensen, Rom. 12:18<BR>
|aan de maaltijd
<i>afhankelijk</i>: de Zoon – van de Vader, Joh. 5:19<BR>
|-
<i>afhankelijk</i>: Paulus – van God, Hand. 18:21<BR>
|Luk.
<i>afhankelijk</i>: van de Heer: Paulus, 1 Cor. 4:19<BR>
|7
<i>afhankelijkheid</i>: Christus' -, Joh. 5:30<BR>
|:
<i>afhankelijkheid</i>: Davids -: God raadplegen, 1 Sam. 23:2<BR>
|36
<i>afhankelijkheid</i>: geval, 1 Kon. 22:3<BR>
|
<i>afhankelijkheid</i>: geval van -, Hebr. 6:3<BR>
|
<i>afhankelijkheid</i>: Jezus' -, Joh. 7:6v<BR>
|aanliggen
<i>afhankelijkheid</i>: nodig voor de mens, Jer. 10:23<BR>
|aan een maaltijd
<i>afhankelijkheid</i>: ongewenste – van een vrouw, Richt. 4:8<BR>
|-
<i>afhankelijkheid</i>: onvolkomen -, Jer. 42:3<BR>
|Luk.
<i>afhankelijkheid</i>: Paulus‘ –, Rom. 1:9<BR>
|7
<i>afhankelijkheid</i>: Paulus’ – van God, Rom. 15:32<BR>
|:
<i>afhankelijkheid</i>: van God: door Israël, Richt. 1:1<BR>
|49
<i>afhankelijkheid</i>: van God: door omstandigheden, 1 Tim. 5:5<BR>
|
<i>afhankelijkheid</i>: van mensen: hier verkeerd: geval Joas, 2 Kron. 24:17<BR>
|
<i>afhankelijkheid</i>: zo de Heer wil en wij leven, Jak. 4:15<BR>
|aanliggen
<i>afhankelijkheid</i>, Num. 27:21<BR>
|die met Jezus aanlagen
<i>afhouden</i>: van het pad des levens, Spr. 5:6<BR>
|-
<i>afhouwen</i>: door God: Israël: nalaten, Jes. 48:9<BR>
|Luk.
<i>afhouwen</i>: hand -, Deut. 25:12<BR>
|13
<i>Afik</i>, Richt. 1:31<BR>
|:
<i>afkeer</i>: van God en zijn woord zal einde hebben (toepassing), Jes. 32:3<BR>
|29
<i>afkeer</i>: van het kwade: hebt een - van het kwade, Rom. 12:9<BR>
|
<i>afkeren</i>: aangezicht – van gruwelen, Ez. 14:6<BR>
|
<i>afkeren</i>: afgekeerde Israël, Jer. 3:6<BR>
|aanliggen
<i>afkeren</i>: afgekeerde Israël, Jer. 3:8<BR>
|in het koninkrijk van God
<i>afkeren</i>: afgekeerde Israël, Jer. 3:12<BR>
|-
<i>afkeren</i>: door God: van iets gruwelijks, Deut. 23:14<BR>
|Marcus
<i>afkeren</i>: en daarna wederkeren, Jer. 8:4<BR>
|6
<i>afkeren</i>: God gebeden Zich af te keren van Zijn toorn, Ex. 32:12<BR>
|:
<i>afkeren</i>: mensen - van hun boze weg, van de boosheid van hun handelingen, Jer. 23:22<BR>
|21
<i>afkeren</i>: van achter God -, Num. 32:15<BR>
|
<i>afkeren</i>: van gerechtigheid, Ez. 33:18<BR>
|
<i>afkeren</i>: van onze ongerechtigheden, Dan. 9:13<BR>
|aanliggen
<i>afkeren</i>: vs. wederkeren, Jer. 8:4<BR>
|
<i>afkeren</i>: zich - van achter de HEERE, Joz. 22:29<BR>
|-
<i>afkeren</i>: zich - van God, Num. 14:43<BR>
|Marcus
<i>afkeren</i>: zich - van God, 1 Sam. 15:11<BR>
|16
<i>afkeren</i>: zich - van God, 2 Kron. 7:19<BR>
|:
<i>afkeren</i>: zich - van God na te volgen, 1 Kon. 9:6<BR>
|14
<i>afkeren</i>: zich - van het heilig gebod, 2 Pe 2:21<BR>
|
<i>afkeren</i>: zich - van het kwaad, 1 Pe 3:11<BR>
|
<i>afkeren</i>: zich – van drekgoden, gruwelen, Ez. 14:6<BR>
|aanliggen
<i>afkeren</i>: zich – van God, Joz. 23:12<BR>
|
<i>afkeren</i>: zich – van zijn boze weg: tegenhouden, door valse profetessen, Ez. 13:22<BR>
|-
<i>afkeren</i>: zich – van zijn gerechtigheid, Ez. 3:20<BR>
|Luk.
<i>afkeren</i>: zich – van zijn gerechtigheid, Ez. 18:24<BR>
|14
<i>afkeren</i>: zich – van zijn gerechtigheid, Ez. 18:26<BR>
|:
<i>afkeren</i>: zich –: door God: van Israël: ten dage van hun verderf, Jer. 18:17<BR>
|10
<i>afkeren</i>: zich niet afkeren: door God: van Zijn voornemen, Jer. 4:28<BR>
|
<i>afkerig</i>: -e kinderen, Jer. 3:22<BR>
|
<i>afkerig</i>: jegens God, Jes. 57:17<BR>
|aanliggen
<i>afkerig</i>: kinderen: -e kinderen, Jer. 3:14<BR>
|
<i>afkerig</i>: maken: door Paulus, Hand. 19:26<BR>
|-
<i>afkerig</i>: maken: van de overheid, Luk. 232<BR>
|Joh.
<i>afkerigheid</i>: Israëls - ten opzichte van God, Jer. 2:31<BR>
|13
<i>afkering</i>: blijvende -, Jer. 8:4v<BR>
|:
<i>afkering</i>: door God van Israël, Num. 14:34<BR>
|12
<i>afkering</i>: genezen van –en: door God, Jer. 3:22<BR>
|
<i>afkering</i>: kwaal die genezing behoeft, Jer. 3:22<BR>
|
<i>afkering</i>: menigvuldige -en jegens God, Jer. 14:7<BR>
|aanliggen
<i>afkering</i>: ten opzicht van God: gevolg: straf door de - zelf, Jer. 2:19<BR>
|
<i>afkering</i>: uw -en zullen u straffen, Jer. 2:19<BR>
|-
<i>afkering</i>: van de onverstandigen zal hen doden, Spr. 1:32<BR>
|Spr.
<i>afkering</i>: van God: eraan blijven hangen, Hos. 11:7<BR>
|1
<i>afkering</i>: veel -en: machtig veel, Jer. 5:6<BR>
|:
<i>afkeuren</i>: door Jezus: verhindering van kinderen, Mark. 10:14<BR>
|10
<i>afkeuring</i>: door Johannes de Doper, Matth. 14:4<BR>
|
<i>afkomen</i>: door God, in de wolk, tot Mozes, Num. 11:25<BR>
|
<i>afkomen</i>: door God, om met Mozes te spreken, Num. 11:17<BR>
|aanlokken
<i>afkomen</i>: door God: in de wolkkolom, Num. 12:5<BR>
|
<i>afkomen</i>: er kwam veel op Jezus af, Luk. 5:15<BR>
|-
<i>afkomst</i>: roemen in zijn - (Abraham), Luk. 3:8<BR>
|Tit.
<i>afkomst</i>: verzwijgen, Esth. 2:10<BR>
|1
<i>aflaten</i>: laat af van kwaad te doen, Jes. 1:16<BR>
|:
<i>afleggen</i>: alle onreinheid, overmaat van boosheid, Jak. 1:21<BR>
|7
<i>afleggen</i>: discriminatie, Jak. 2:1<BR>
|
<i>afleggen</i>: gelijk een kleed uitdoen, Rom. 13:12<BR>
|
<i>afleggen</i>: last en zonde -, Hebr. 12:1<BR>
|aanmatigen
<i>afleggen</i>: leg de leugen af, Ef. 4:25<BR>
|niet -d moet de opziener zijn
<i>afleggen</i>: legt af: boosheid, huichelarij etc, 1 Pe 2:1<BR>
|-
<i>afleggen</i>: legt de zonden af!, Col. 3:8<BR>
|2 Pe
<i>afleggen</i>: leven –, Joh. 15:13<BR>
|2
<i>afleggen</i>: leven – voor de broeders, 1Jo 3:16<BR>
|:
<i>afleggen</i>: leven –: door Jezus, Joh. 10:11<BR>
|10
<i>afleggen</i>: leven –: door Jezus, Joh. 10:15<BR>
|
<i>afleggen</i>: lichaam van het vlees afgelegd, Col. 2:11<BR>
|
<i>afleggen</i>: oude mens hebt afgelegd, Ef. 4:22<BR>
|aanmatigend
<i>afleggen</i>: zie ook Wegdoen, <BR>
|
<i>afleggen</i>: zijn leven –: door Petrus: beloofd aan Jezus, Joh. 13:38<BR>
|-
<i>afmanen</i>: geval, Jer. 44:4<BR>
|Job
<i>afnemen</i>: van de profetie van het boek Openbaring van Johannes, Opb. 22:19<BR>
|37
<i>afraden</i>: Paulus – op te gaan naar Jeruzalem, Hand. 21:4<BR>
|:
<i>afraden</i>: Paulus – op te gaan naar Jeruzalem, Hand. 21:12<BR>
|14
<i>afrekening</i>: houden: door de Heer, Matth. 25:19<BR>
|
<i>afrekening</i>: houden: door de Koning: met zijn slaven, Matth. 18:23<BR>
|
<i>afscheid</i>: nemen: door Jezus: van de menigte, Mark. 6:46<BR>
|aanmerken
<i>afscheiden</i>: door engelen: de bozen uit het midden van de rechtvaardigen, Matth. 13:49<BR>
|
<i>afscheiden</i>: door God: iem.: ten kwade, Deut. 29:21<BR>
|-
<i>afscheiden</i>: gelovigen willen afscheiden, Gal. 4:17<BR>
|Gen.
<i>afscheiden</i>: het kostbare – van het snode, waardeloze, Jer. 15:19<BR>
|32
<i>afscheiden</i>: priesters en levieten stelden zich bij Rehabeam, 2 Kron. 11:13<BR>
|:
<i>afscheiden</i>: scheidt u af, 2 Cor. 6:17<BR>
|20
<i>afscheiden</i>: vermenging van Israël -, Neh. 13:3<BR>
|
<i>afscheiden</i>: zich -, Jud :19<BR>
|
<i>afscheiden</i>: zich - niet aanbevolen hier, Opb. 2:24<BR>
|aannemen
<i>afscheiden</i>: zich - terecht, Opb. 18:4<BR>
|aangezicht aannemen
<i>afscheiden</i>: zich - tot waar de HEER is, 2 Kron. 15:9<BR>
|-
<i>afscheiden</i>: zich - van achter God, Ez. 14:7<BR>
|Joh.
<i>afscheiden</i>: zich - van alle vreemden, Neh. 9:2<BR>
|1
<i>afscheiden</i>: zich - van de Gadieten tot David, 1 Kron. 12:8<BR>
|:
<i>afscheiden</i>: zich - van de vergadering, Num. 16:21<BR>
|12
<i>afscheiden</i>: zich - van de volk en van de vreemde vrouwen, Ezra 10:11<BR>
|
<i>afscheiden</i>: zich - van de volkeren tot Gods wet, Neh. 10:28<BR>
|
<i>afscheiden</i>: zich - van een trouweloze hoop, Jer. 9:2<BR>
|aannemen
<i>afscheiden</i>: zich -: door Paulus, Hand. 19:9<BR>
|Christus -
<i>afscheiden</i>: zich – voor de HEERE, Num. 6:2<BR>
|-
<i>afscheiden</i>: zich –: gaat uit het midden van haar (Babel), Jer. 51:45<BR>
|Joh.
<i>afscheiden</i>: zie ook Afwenden, <BR>
|1
<i>afscheiding</i>: priesters scheiden zich af, omdat er geen plaats voor hen bleef, 2 Kron. 11:14<BR>
|:
<i>afschermen</i>: zich – van de waarheid, Matth. 13:15<BR>
|11
<i>afschrik</i>: een – worden: overblijfsel van Juda in Egypte, Jer. 44:12<BR>
|
<i>afschrik</i>: tot een – maken, Jer. 25:9<BR>
|
<i>afschrik</i>: tot een – worden, Jer. 42:18<BR>
|aannemen
<i>afschrikken</i>: dieren –, Jer. 7:33<BR>
|Christus niet aangenomen
<i>afschrikken</i>: door God: door gevolgen van eens anders zonden, Jer. 7:12<BR>
|-
<i>afschrikken</i>: door O.T. voorbeeld, Jud :5<BR>
|Rom.
<i>afschrikken</i>: laat u niet -, Filip. 1:28<BR>
|15
<i>afschrikken</i>: voorbeeld tot -, 2 Pe 2:6<BR>
|:
<i>afschrikking</i>: door doodstraf, Deut. 13:11<BR>
|7
<i>afschrikking</i>: preventief, 2 Sam. 1:14<BR>
|
<i>afschrikking</i>: preventieve - inzake melaatsheid, Deut. 24:9<BR>
|
<i>afschrikking</i>: straf met –, Jes. 66:24<BR>
|aannemen
<i>afschrikking</i>: tegen oorlog, 2 Kron. 17:10<BR>
|door Christus: ons
<i>afschrikking</i>: voorbeeld ter -, Ez. 23:48<BR>
|-
<i>afschrikking</i>: voorbeeld ter –, Jud :7<BR>
|Deut.
<i>afschrikking</i>: voorbeelden tot -, 1 Cor. 10:11<BR>
|4
<i>afschrikking</i>, Deut. 21:21<BR>
|:
<i>afschrikking</i>, Jer. 3:8<BR>
|34
<i>afschuwelijkheid</i>: in de profeten van Jeruzalem, Jer. 23:14<BR>
|
<i>afsloven</i>: zich vruchteloos –, Jer. 12:12<BR>
|
<i>afsluiten</i>: zich – voor de waarheid, Hand. 7:57<BR>
|aannemen
<i>afsnijden</i>: door God: van iem., 2 Kron. 6:16<BR>
|door God: door beproevingen
<i>afsnijden</i>: fig. gelijk de top van een aar, Job 24:24<BR>
|-
<i>afsnijden</i>: Jezus afgesneden uit het land der levenden, Jes. 53:8<BR>
|Deut.
<i>afsnijden</i>: stam Benjamin afgesneden, Richt. 21:6<BR>
|4
<i>afstand</i>: houden: door Jezus, Joh. 2:24<BR>
|:
<i>afstand</i>: houden: door melaatsen, Luk. 17:12<BR>
|34
<i>afstand</i>: houden: tot de berg Horeb: willens, Ex. 20:18<BR>
|
<i>afstand</i>: houden: weest verre van valse zaken, Ex. 23:7<BR>
|
<i>afstand</i>: in de verste blijven staan, Opb. 18:15<BR>
|aannemen
<i>afstand</i>: tot God nemen, achterwaarts wijken van Hem, Jes. 1:4<BR>
|door God: door strijd
<i>afsterven</i>: afgestorven met Christus aan de elementen van de wereld, Col. 2:20<BR>
|-
<i>afsterven</i>: lichaam: afgestorven lichaam van Abraham, Rom. 4:19<BR>
|Deut.
<i>afstompen</i>: afgestompt in hun gevoelens, Ef. 4:19<BR>
|4
<i>afstoten</i>: Gods woord –, Hand. 13:46<BR>
|:
<i>aftobben</i>: zich - met roeien, Mark. 6:48<BR>
|34
<i>aftrekken</i>: discipelen achter zich –, Hand. 20:30<BR>
|
<i>aftrekken</i>: Juda afgetrokken tot afgoderij, 2 Kron. 28:19<BR>
|
<i>aftrekken</i>: Juda was afgetrokken, 2 Kron. 28:19<BR>
|aannemen
<i>aftrekken</i>: van werken, Ex. 5:4<BR>
|door God: door tekenen en wonderen
<i>aftrekken</i>: ziel: mijn ziel werd – van haar, Ez. 23:18<BR>
|-
<i>afval</i>: belijdenis verliezen (toepassing), Hebr. 4:14<BR>
|Deut.
<i>afval</i>: elementen van afval van God, 2 Kron. 7:19<BR>
|4
<i>afval</i>: en de mens van de zonde, 2 Thess. 2:3<BR>
|:
<i>afval</i>: geloofs-: oorzaak, 1 Tim. 4:1<BR>
|20
<i>afval</i>: geval van ontwikkeling tot - en uitingen van, Jes. 30:1v<BR>
|
<i>afval</i>: God vervangen door een god, Jer. 2:11<BR>
|
<i>afval</i>: God: afval van -: stappen, Deut. 31:20<BR>
|aannemen
<i>afval</i>: hier: zich afwenden, de satan achterna, 1 Tim. 5:15<BR>
|door God: Israël
<i>afval</i>: Israëls -: stappen, Deut. 31:16<BR>
|-
<i>afval</i>: kenmerk: geen onderscheidingsvermogen (toepassing), Hebr. 5:14<BR>
|Hebr.
<i>afval</i>: mogelijkheid van - van het geloof, Col. 1:23<BR>
|2
<i>afval</i>: oorzaak: achteruitgang in kennis (toepassing), Hebr. 5:12<BR>
|:
<i>afval</i>: oorzaak: God niet kennen noch zijn werken, Richt. 2:10v<BR>
|16
<i>afval</i>: oorzaak: traag worden in het horen (toepassing), Hebr. 5:11<BR>
|
<i>afval</i>: oorzaak: zuiperij, Hos. 4:18<BR>
|
<i>afval</i>: seksuele –, Jud :7<BR>
|aannemen
<i>afval</i>: spreken tegen God, Deut. 13:5<BR>
|door Jezus: het nageslacht van Abraham
<i>afval</i>: spreken tegen God, Jer. 28:16<BR>
|-
<i>afval</i>: spreken tegen Jahweh: door Semaja, Jer. 29:32<BR>
|Joh.
<i>afval</i>: spreken van -, Jes. 59:13<BR>
|3
<i>afval</i>: tegen God, Deut. 13:5<BR>
|:
<i>afval</i>: van engelen, Jud :6<BR>
|11
<i>afval</i>: van God: meerder maken, Jes. 1:5<BR>
|
<i>afval</i>: van Mozes: Paulus beschuldigd, Hand. 21:21<BR>
|
<i>afval</i>: voorafgaand aan de dag van de Heer, 2 Thess. 2:3<BR>
|aannemen
<i>afval</i>: voorzegd?, Matth. 5:13<BR>
|een getuigenis -
<i>afval</i>: zie ook Verliezen, <BR>
|-
<i>afval</i>, 1 Kon. 9:6<BR>
|Rom.
<i>afval</i>, Jer. 8:4v<BR>
|15
<i>afval</i>, Joh. 15:6<BR>
|:
<i>afval</i>, 2 Pe 2:22<BR>
|7
<i>afvallen</i>: David in de ogen van Achis, 1 Sam. 29:3<BR>
|
<i>afvallen</i>: door Judas Iskariot, Hand. 1:25<BR>
|
<i>afvallen</i>: Edomieten vielen van onder het gebied van Juda af, 2 Kon. 8:20<BR>
|aannemen
<i>afvallen</i>: en heengaan, Jer. 5:23<BR>
|elkaar
<i>afvallen</i>: in een tijd van verzoeking, Luk. 8:13<BR>
|-
<i>afvallen</i>: Jezus verwerpen, Hebr. 6:5<BR>
|Matth.
<i>afvallen</i>: na geloofd te hebben, Luk. 8:13<BR>
|11
<i>afvallen</i>: om iets te doen, Jes. 30:1<BR>
|:
<i>afvallen</i>: Saul van David, 1 Sam. 19:1v<BR>
|14
<i>afvallen</i>: van de eerste liefde, Opb. 2:5<BR>
|
<i>afvallen</i>: van de levende God, Hebr. 3:12<BR>
|
<i>afvallen</i>: van een vreemde koning -: Hizkia, 2 Kon. 18:7<BR>
|aannemen
<i>afvallen</i>: van je eigen standvastigheid, 2 Pe 3:17<BR>
|geloven, voor waar houden: als u het wilt -
<i>afvallen</i>: wee, Jes. 30:1<BR>
|-
<i>afvallen</i>, 2 Kon. 3:5<BR>
|1Jo
<i>afvallig</i>: begrip, Hos. 8:1<BR>
|5
<i>afvallig</i>: hart, Jer. 5:23<BR>
|:
<i>afvallig</i>: hun zuiperij is -, Hos. 4:18<BR>
|9
<i>afvallig</i>: maken: het volk, Luk. 2314<BR>
|
<i>afvallig</i>: worden: tegen een heidense koning, 2 Kron. 36:13<BR>
|
<i>afvallige</i>: al hun vorsten zijn -n, Hos. 9:15<BR>
|aannemen
<i>afvallige</i>: de -ste der -n, Jer. 6:28<BR>
|getuigenis -
<i>afvallige</i>: de afvalligen wonen in het dorre, Ps. 68:7<BR>
|-
<i>afvallige</i>: die tot Nebukadnezar gevallen (overgelopen) was, Jer. 39:9<BR>
|Joh.
<i>afvallige</i>: doen der -n haten, Ps. 101:3<BR>
|3
<i>afvallige</i>: eens geheiligd, Hebr. 10:29<BR>
|:
<i>afvallige</i>: had of heeft kennis van de waarheid, Hebr. 10:29<BR>
|32
<i>afvallige</i>: laat de -n niet verhoogd worden, Ps. 66:7<BR>
|
<i>afvallige</i>: onbekeerlijk, Hebr. 6:6<BR>
|
<i>afvallige</i>: oordeel over -n, Jud :5<BR>
|aannemen
<i>afvallige</i>: straf, Hebr. 10:26v<BR>
|getuigenis wel/niet -
<i>afvallige</i>: tegen bloed, Geest van de genade, Hebr. 10:29<BR>
|-
<i>afvallige</i>, Jes. 1:23<BR>
|Spr.
<i>afvallige</i>, Dan. 8:23<BR>
|4
<i>afwassen</i>: door God, Jes. 4:4<BR>
|:
<i>afwenden</i>: blik -, Jes. 32:3<BR>
|10
<i>afwenden</i>: God: zich - van God, Deut. 30:17<BR>
|
<i>afwenden</i>: Gods grimmigheid trachten af te wenden: door Jeremia, Jer. 18:20<BR>
|
<i>afwenden</i>: van God zich -, Hebr. 12:25<BR>
|aannemen
<i>afwenden</i>: wend uw voet af van het kwaad, Spr. 4:27<BR>
|Gods woorden: neem ze aan
<i>afwenden</i>: zich - van bepaalde mensen, 2 Tim. 3:5<BR>
|-
<i>afwenden</i>: zich - van het geloof, vgl vers 12, 1 Tim. 5:15<BR>
|Hand.
<i>afwenden</i>: zich - van Paulus: door allen die in Asia zijn, 2 Tim. 1:15<BR>
|8
<i>afwenden</i>: zich - van: ongoddelijk gezwets, dwaling, 1 Tim. 6:20<BR>
|:
<i>afwenden</i>: zich van de waarheid -, Tit. 1:14<BR>
|14
<i>afwerpen</i>: overtredingen, Ez. 18:31<BR>
|
<i>afwezig</i>: gezicht niet zien, 1 Thess. 2:17<BR>
|
<i>afwezig</i>: naar het lichaam, Col. 2:5<BR>
|aannemen
<i>afwezig</i>: Thomas Didymus, Joh. 20:24<BR>
|het woord van God -
<i>afwijken</i>: - van achter de HERE: gevolg: dood, 2 Kron. 25:27<BR>
|-
<i>afwijken</i>: afgewekene veracht God, Spr. 14:2<BR>
|Filemon
<i>afwijken</i>: afgoderij, Deut. 28:14<BR>
|
<i>afwijken</i>: allen zijn wij afgeweken, Rom. 3:12<BR>
|:
<i>afwijken</i>: allen zijn ze afgeweken, Ps. 14:2<BR>
|17
<i>afwijken</i>: doen -: een volk doen -, 2 Kon. 17:21<BR>
|
<i>afwijken</i>: door Israël, Dan. 9:11<BR>
|
<i>afwijken</i>: en zondigen, Tit. 3:11<BR>
|aannemen
<i>afwijken</i>: in gedrag, Deut. 21:20<BR>
|iem. - als Christus (toepassing)
<i>afwijken</i>: in goede zin -: van zonden, 2 Kon. 3:3<BR>
|-
<i>afwijken</i>: in zijn wegen, Spr. 14:2<BR>
|3Jo
<i>afwijken</i>: Israël zou -, Deut. 31:29<BR>
|
<i>afwijken</i>: laat uw hart tot haar wegen niet -, Spr. 7:25<BR>
|:
<i>afwijken</i>: niet - van de wet van Mozes, Joz. 23:6<BR>
|9
<i>afwijken</i>: niet - van een weg, 1 Kon. 22:43<BR>
|
<i>afwijken</i>: niet - van het woord van de priester of de rechter, Deut. 17:11<BR>
|
<i>afwijken</i>: niet - van zonden, 2 Kon. 13:11<BR>
|aannemen
<i>afwijken</i>: niet -: noch ter rechterhand noch ter linkerhand, 2 Kron. 34:2<BR>
|iem. -: niet aannemen: ten onrechte
<i>afwijken</i>: niet -: onterecht: van zonden na te volgen, 2 Kon. 10:29<BR>
|-
<i>afwijken</i>: niet -: van God na te volgen, 2 Kron. 34:33<BR>
|Joh.
<i>afwijken</i>: niet afwijken van de goede -, 2 Kron. 20:32<BR>
|5
<i>afwijken</i>: positief: van het dodenrijk, Spr. 15:24<BR>
|:
<i>afwijken</i>: ten gevolge van onkunde aangaande God, Richt. 2:10<BR>
|43
<i>afwijken</i>: ter linker of rechter hand, 2 Sam. 14:19<BR>
|
<i>afwijken</i>: ter linkerhand, Deut. 28:14<BR>
|
<i>afwijken</i>: ter rechter of ter linkerhand, Deut. 5:32<BR>
|aannemen
<i>afwijken</i>: ter rechter- of ter linkerhand, Joz. 23:6<BR>
|iem. -: wel of niet
<i>afwijken</i>: ter rechter- of ter linkerhand, 2 Kon. 22:2<BR>
|-
<i>afwijken</i>: ter rechter- of ter linkerhand, Jes. 30:21<BR>
|Num.
<i>afwijken</i>: ter rechterhand, Deut. 28:14<BR>
|12
<i>afwijken</i>: tucht is onaangenaam voor wie het pad verlaat, Spr. 15:10<BR>
|:
<i>afwijken</i>: van de goede weg, Richt. 2:17<BR>
|15
<i>afwijken</i>: van de leer van Christus, 2Jo :9<BR>
|
<i>afwijken</i>: van de strikken des doods, Spr. 13:14<BR>
|
<i>afwijken</i>: van de strikken des doods, Spr. 14:27<BR>
|aannemen
<i>afwijken</i>: van de waarheid, 2 Tim. 2:18<BR>
|iemand - na periode van uitsluiting
<i>afwijken</i>: van de weg die God gebiedt, Deut. 11:28<BR>
|-
<i>afwijken</i>: van de weg door Mozes geboden, Deut. 31:29<BR>
|Hand.
<i>afwijken</i>: van de weg: door de priesters, Mal. 2:8<BR>
|2
<i>afwijken</i>: van God: diep -, Jes. 31:6<BR>
|:
<i>afwijken</i>: van God: door afgoden, Ez. 14:5<BR>
|41
<i>afwijken</i>: van God: door het hart van een man, Jer. 17:5<BR>
|
<i>afwijken</i>: van Gods geboden, Dan. 9:5<BR>
|
<i>afwijken</i>: van Gods inzettingen, Mal. 3:7<BR>
|aannemen
<i>afwijken</i>: van Gods wet, Ps. 119:150<BR>
|iemands woord -
<i>afwijken</i>: van zonde: nalaten, 2 Kon. 13:2<BR>
|-
<i>afwijken</i>: van zonden: nalaten, 2 Kon. 3:3<BR>
|Jes.
<i>afwijken</i>: van zonden: niet -: Israël en hun koning, 2 Kon. 13:6<BR>
|29
<i>afwijken</i>: van zonden: niet afwijken, 2 Kon. 17:22<BR>
|:
<i>afwijken</i>: voorkomen: door vreze Gods, Jer. 32:40<BR>
|24
<i>afwijken</i>: wijk niet ter rechter of ter linkerhand, Spr. 4:27<BR>
|
<i>afwijken</i>: wijsheid houdt het midden, Spr. 8:20<BR>
|
<i>afwijken</i>, Ex. 32:8<BR>
|aannemen
<i>afwijken</i>, Job 31:7<BR>
|lering -
<i>afwijker</i>: is den HEERE een gruwel, Spr. 3:32<BR>
|-
<i>afwijking</i>: des harten, 1 Kon. 11:4<BR>
|3Jo
<i>afwijking</i>: door gelovigen, 1 Tim. 6:10<BR>
|
<i>afwijking</i>: geval: koning Joas: liet Zacharia stenigen, 2 Kron. 24:21<BR>
|:
<i>afwijking</i>: psychologie van -, Deut. 30:17<BR>
|10
<i>afwijking</i>: stad is vol –, Ez. 9:9<BR>
|
<i>afwijking</i>: van een volk door valse profeet, Deut. 13:5<BR>
|
<i>afwijking</i>: vraagt om bekering, Jes. 31:6<BR>
|aannemen
<i>afwijzen</i>: door God: werkers van ongerechtigheid, Luk. 13:27<BR>
|mensen onterecht niet -
<i>afwijzen</i>: eer: door Daniël, Dan. 5:17<BR>
|-
<i>afwijzen</i>: God -, Hebr. 12:25<BR>
|1 Tim.
<i>afwijzen</i>: in zeker opzicht: als te ondersteunen weduwen, 1 Tim. 5:11<BR>
|5
<i>afwijzen</i>: Jezus afgewezen, Joh. 19:15<BR>
|:
<i>afwijzen</i>: uit onwetenheid, Joh. 7:52<BR>
|19
<i>afwijzen</i>: zie ook Verstoten, Richt. 11:2<BR>
|
<i>afwijzen</i>: zie ook Verwerpen, <BR>
|
<i>afwijzen</i>, Richt. 11:2<BR>
|aannemen
<i>afwijzing</i>: door de wereld: wat we dan moeten weten, Joh. 15:18<BR>
|niet -: beschuldiging tegen een oudste, tenzij onder twee of drie getuigen
<i>afwijzing</i>: emotionele reactie op -, 1 Sam. 8:7<BR>
|-
<i>afwijzing</i>: indirecte -, 1 Sam. 8:7<BR>
|2 Thess.
<i>afwijzing</i>: Jeremia afgewezen, Jer. 26:9<BR>
|2
<i>afwijzing</i>: uitwerpen: wie tot Jezus zal Hij geenszins uitwerpen, Joh. 6:37<BR>
|:
<i>afwijzing</i>: van Jezus: Hij sterkt zich in zijn roepig, Joh. 8:28<BR>
|10
<i>afwijzing</i>: van Jezus: Hij strekt Zich in nabijheid Vader, Joh. 8:29<BR>
|
<i>afwijzing</i>: verwerping, 1 Sam. 8:7<BR>
|
<i>afzetten</i>: koning –: door God: Saul, Hand. 13:22<BR>
|aannemen
<i>afzetten</i>: mensen –, Ez. 22:12<BR>
|niet -: de liefde tot de waarheid
<i>afzetten</i>: moeder van koning Asa, 2 Kron. 15:16<BR>
|-
<i>afzetten</i>: naaste – verboden, Lev. 19:13<BR>
|Gen.
<i>afzien</i>: door God: van zijn plan: op verootmoediging, 2 Kron. 12:7<BR>
|4
<i>afzonderen</i>: afgezonderd land, waarheen de zondebok ging, Lev. 16:22<BR>
|:
<i>afzonderen</i>: afgezonderd tot het evangelie van God: Paulus, Rom. 1:1<BR>
|5
<i>afzonderen</i>: afgezonderd worden door de schijnvromen, Jes. 66:5<BR>
|
<i>afzonderen</i>: begrip, Lev. 20:26<BR>
|
<i>afzonderen</i>: de bozen -, Jer. 6:29<BR>
|aannemen
<i>afzonderen</i>: de HEER heeft Zich een gunstgenoot afgezonderd, Ps. 4:4<BR>
|niet -: door God
<i>afzonderen</i>: discipelen -: door Paulus, Hand. 19:9<BR>
|-
<i>afzonderen</i>: door de Geest: discipelen: voor een werk, Hand. 13:2<BR>
|Joh.
<i>afzonderen</i>: door God: Israël: van de volken, Lev. 20:24<BR>
|3
<i>afzonderen</i>: door God: Israël: van de volken: opdat Israël van Hem zou zijn, Lev. 20:26<BR>
|:
<i>afzonderen</i>: door God: van Israël: tot een erfdeel, 1 Kon. 8:53<BR>
|34
<i>afzonderen</i>: gemeente: van alle volken: doordat God met ons gaat, Ex. 33:16<BR>
|
<i>afzonderen</i>: Gosen –: behoeden voor de plaag, Ex. 8:22<BR>
|
<i>afzonderen</i>: iemand - dat (= om te doen), 1 Kron. 23:13<BR>
|aannemen
<i>afzonderen</i>: meng u niet met Ezau, Deut. 1:5<BR>
|niet -: getuigenis
<i>afzonderen</i>: niet afgezonderd zijn, Ezra 9:1<BR>
|-
<i>afzonderen</i>: steden, Deut. 19:2<BR>
|Hand.
<i>afzonderen</i>: van de menigte –: een te genezen doofstomme, Mark. 7:33<BR>
|22
<i>afzonderen</i>: van onreine dieren: door God: opdat wij het onrein houden, Lev. 20:25<BR>
|:
<i>afzonderen</i>: verre –: broeders onterecht verre –, Jes. 66:5<BR>
|18
<i>afzonderen</i>: zich -, Spr. 18:1<BR>
|
<i>afzonderen</i>: zich - : den HEERE, Num. 6:2<BR>
|
<i>afzonderen</i>: zich - op verkeerde manier, Jes. 65:5<BR>
|aannemen
<i>afzonderen</i>: zich - tot Hem, tot buiten de legerplaats, Hebr. 13:13<BR>
|niet -: getuigenis aangaande Christus
<i>afzonderen</i>: zich - uit vrees, Gal. 2:12<BR>
|-
<i>afzonderen</i>: zich - van de onreinheid der heidenen, Ezra 7:21<BR>
|Joh.
<i>afzonderen</i>: zich - van de onreinheid der heidenen van het land, Ezra 6:21<BR>
|5
<i>afzonderen</i>: zich - van de vergadering, Num. 16:21<BR>
|:
<i>afzonderen</i>: zich - van de volken en hun gruwelen, Ezra 9:1<BR>
|34
<i>afzonderen</i>: zich -, zie ook Afwenden, <BR>
|
<i>afzonderen</i>: zich -, zie ook Onttrekken, zich, <BR>
|
<i>afzonderen</i>: zich -: door Jezus, Luk. 4:42<BR>
|aannemen
<i>afzonderen</i>: zich -: door Jezus, Luk. 5:16<BR>
|niet -: getuigenis van mensen: door Christus
<i>afzonderen</i>: zich -: door Jezus: na de dood van Johannes, Matth. 14:13<BR>
|-
<i>afzonderen</i>: zich – van de heilige dingen der kinderen Israël: eerbiedig behandelen, Lev. 22:1v<BR>
|Luk.
<i>afzonderen</i>: zie ook Uitscheiden, Deut. 10:8<BR>
|20
<i>afzondering</i>: aspecten van -, Ex. 34:15<BR>
|
<i>afzondering</i>: begrip, Lev. 20:24<BR>
|12
<i>afzondering</i>: bevolen, 1 Tim. 5:22<BR>
|
<i>afzondering</i>: bij partnerkeuze, Gen. 24:3<BR>
|
<i>afzondering</i>: bij partnerkeuze, Gen. 24:37<BR>
|aannemen
<i>afzondering</i>: buiten de legerplaats, Ex. 33:7<BR>
|niet -: Gods profeten
<i>afzondering</i>: doel, Ezra 7:21<BR>
|-
<i>afzondering</i>: doel: 1. geen gemeenschap met kwaad; 2. plaag ontlopen, Opb. 18:4<BR>
|Joh.
<i>afzondering</i>: door wijsheid, Spr. 2:12v<BR>
|12
<i>afzondering</i>: en zelfreiniging, Jes. 52:11<BR>
|:
<i>afzondering</i>: gaat weg uit hun midden, 2 Cor. 6:17<BR>
|48
<i>afzondering</i>: gebed om -, Ps. 141:4<BR>
|
<i>afzondering</i>: geboden, Richt. 2:2<BR>
|
<i>afzondering</i>: geboden, Ef. 5:7<BR>
|aannemen
<i>afzondering</i>: gedwongen -: door melaatsheid, 2 Kron. 26:21<BR>
|niet -: Jezus' woorden
<i>afzondering</i>: geen omgang met hoereerders in de gemeente, 1 Cor. 5:9<BR>
|-
<i>afzondering</i>: geen verbond maken, Ex. 34:12<BR>
|Spr.
<i>afzondering</i>: geen verbond maken met heidense volken of hun goden, Ex. 23:32<BR>
|1
<i>afzondering</i>: geval: Mordechai, Esth. 3:4<BR>
|:
<i>afzondering</i>: geval: ten opzichte van stam Benjamin, Richt. 21:1<BR>
|3
<i>afzondering</i>: in leren te doen, Deut. 18:9<BR>
|
<i>afzondering</i>: Israël een afgezonderd volk, Num. 23:9<BR>
|
<i>afzondering</i>: Israël woont in –, Num. 23:9<BR>
|aannemen
<i>afzondering</i>: Jezus scheen gebrek aan – te hebben, in de ogen van schriftgeleerden en farizeeën, Mark. 2:16<BR>
|onderwijs van goed verstand
<i>afzondering</i>: Jood ten opzichte van de vreemdeling, Hand. 10:28<BR>
|-
<i>afzondering</i>: kappen met afgodendienst, Ex. 34:13<BR>
|Spr.
<i>afzondering</i>: leert de weg der heidenen niet, Jer. 10:2<BR>
|1
<i>afzondering</i>: maandstond, Ez. 22:10<BR>
|:
<i>afzondering</i>: maken: tussen Israëlieten en Egptenaren, Ex. 11:7<BR>
|2
<i>afzondering</i>: nagelaten, 2 Kron. 19:2<BR>
|
<i>afzondering</i>: nagelaten - (geval), Matth. 24:49<BR>
|
<i>afzondering</i>: niet omzien naar de hovaardigen, Ps. 40:5<BR>
|aannemen
<i>afzondering</i>: nut, Ex. 23:33<BR>
|onderwijs, gerechtigheid, recht
<i>afzondering</i>: nut, Ex. 34:12<BR>
|-
<i>afzondering</i>: strekking, Richt. 2:2<BR>
|1 Kron.
<i>afzondering</i>: t.o.v. mensen: zotten, Spr. 14:7<BR>
|12
<i>afzondering</i>: tekort aan -, Jes. 2:6<BR>
|:
<i>afzondering</i>: ten opzichte van dwaalleraars, 2Jo :10<BR>
|18
<i>afzondering</i>: ten opzichte van het pad der goddelozen, Spr. 4:14<BR>
|
<i>afzondering</i>: toepassing, Spr. 1:15<BR>
|
<i>afzondering</i>: tot een taak, Rom. 1:2<BR>
|aannemen
<i>afzondering</i>: tot God: geval, 2 Kron. 11:16<BR>
|opnemen in de groep: door David
<i>afzondering</i>: twist om , Hand. 11:3<BR>
|-
<i>afzondering</i>: van de melaatse, Lev. 13:46<BR>
|Gal.
<i>afzondering</i>: van de volken, Lev. 20:23<BR>
|4
<i>afzondering</i>: van de werken en inzettingen der volken, Lev. 18:3<BR>
|:
<i>afzondering</i>: verzuimd, Hos. 7:8<BR>
|14
<i>afzondering</i>: volharden in –, Jer. 15:19<BR>
|
<i>afzondering</i>: waarom, Joz. 23:12<BR>
|
<i>afzondering</i>: water der –, Num. 19:9<BR>
|aannemen
<i>afzondering</i>: water der –, Num. 19:13<BR>
|Paulus is aangenomen als een engel van God, als Christus Jezus
<i>afzondering</i>: water der –, Num. 19:20<BR>
|-
<i>afzondering</i>: wend je van dezen af, 2 Tim. 3:5<BR>
|Lev.
<i>afzondering</i>, Ezra 9:12<BR>
|19
<i>afzondering</i>, Spr. 23:20<BR>
|:
<i>afzondering</i>, Jak. 1:27<BR>
|15
<i>afzonderlijk</i>: zich - tot de discipelen wenden: door Jezus, Luk. 10:23<BR>
|
<i>afzwerven</i>: van God -, Hos. 7:13<BR>
|
<i>Agabus</i>: profeet, Hand. 11:28<BR>
|aannemen
<i>Agabus</i>, Hand. 21:10<BR>
|voortrekken
<i>agnost</i>, Matth. 21:27<BR>
|-
<i>agrarisch</i>: producten, -e p., Deut. 14:23<BR>
|Spr.
<i>agressie</i>, Spr. 12:16<BR>
|1
<i>Agrippa</i>, Hand. 25:23<BR>
|:
<i>Ahasveros</i>: zoon van Darius, Dan. 9:1<BR>
|7
<i>Ahasveros</i>, Esth. 1:1<BR>
|
<i>Ahazia</i>, 1 Kon. 22:40<BR>
|
<i>Ahiëzer</i>, Num. 10:25<BR>
|aannemen
<i>Ahiman</i>, Richt. 1:10<BR>
|vs. verachten
<i>Ahira</i>, Num. 10:27<BR>
|-
<i>Aholiab</i>: bekwaamheid, Ex. 38:23<BR>
|Hebr.
<i>Aholiab</i>, Ex. 31:6<BR>
|11
<i>Aholiab</i>, Ex. 35:34<BR>
|:
<i>Ai</i>: inwonertal, Joz. 8:25<BR>
|35
<i>Ai</i>, Jer. 49:3<BR>
|
<i>aids</i>: lichamelijke ellende, Spr. 5:11<BR>
|
<i>aids</i>: zonde tot de dood (toepassing), 1Jo 5:16<BR>
|aannemen
<i>AIDS</i>: verderf: door seksuele begeerte (toepassing), 2 Pe 1:4<BR>
|weigeren aan te nemen: verlossing (juiste handeling hier)
<i>AIDS</i>: verwijzing naar - niet in dit vers, Rom. 1:27<BR>
|-
<i>Ajalon</i>: dal van -, Joz. 10:12<BR>
|Matth.
<i>Ajalon</i>, Richt. 1:35<BR>
|11
<i>ajuin</i>: eten, in Egypte, Num. 11:5<BR>
|:
<i>Akeldama</i>, Hand. 1:18<BR>
|14
<i>akker</i>: fig. gezegd van Israël, Jer. 12:10<BR>
|
<i>akker</i>: fig. wereld, Matth. 13:31<BR>
|
<i>akker</i>: fig. wereld; hier gekocht, ctr. vs 24 'zijn akker', Matth. 13:44<BR>
|aannemen
<i>akker</i>: verlaten terwille van Jezus, Matth. 19:29<BR>
|willen - (propositie)
<i>akker</i>: verliezen aan ander: als oordeel, Jer. 8:10<BR>
|-
<i>akker</i>: wereld, Matth. 13:37<BR>
|1 Thess.
<i>akker</i>: wereld een – gelijk, Matth. 13:38<BR>
|1
<i>akkerman</i>: Noach, Gen. 9:20<BR>
|:
<i>akkers</i>: geestelijke -, Mark. 10:30<BR>
|6
<i>Akrabbim</i>, Richt. 1:36<BR>
|
<i>albast</i>: albasten fles, Luk. 7:37<BR>
|
<i>alcohol</i>: effect van -, Spr. 31:7<BR>
|aannemen
<i>alcohol</i>: gevolg van onmatig alcoholverbruik, Spr. 31:5<BR>
|woord -
<i>alcohol</i>: zie ook : drank, sterke -, Spr. 31:7<BR>
|-
<i>alcoholisme</i>: tegen -, Spr. 20:1<BR>
|1 Thess.
<i>alcoholisme</i>: tegen -, Spr. 23:29v<BR>
|2
<i>alertheid</i>: zie Waakzaamheid, <BR>
|:
<i>Alexander</i>: de Kopersmid, 2 Tim. 4:14<BR>
|13
<i>Alexander</i>: wilde zich voor het volk verdedigen, Hand. 19:33<BR>
|
<i>Alexander de Grote</i>, Dan. 8:21<BR>
|
<i>Alexander de Grote</i>, Dan. 11:3<BR>
|aannemen
<i>Alexandrijn</i>: Apollos, Hand. 18:24<BR>
|woord -: als een woord van God of als een woord van mensen
<i>alfa</i>: Ik ben de –, Opb. 21:6<BR>
|-
<i>alfa</i>: Jezus is de -, Opb. 22:13<BR>
|1 Tim.
<i>Alfa</i>: Ik ben de - en de Omega, Opb. 1:8<BR>
|1
<i>algemeenheid</i>: en verbijzondering: in één vers, Tit. 1:5<BR>
|:
<i>Allah</i>: andere god, Deut. 13:2<BR>
|15
<i>Allah</i>: andere god, vgl. ' andere Jezus' , Deut. 20:18<BR>
|
<i>Allah</i>: is niet gelijk aan JHWH: Egypte moet JHWH nog kennen, Jes. 19:21<BR>
|
<i>Allah</i>: niet de ware God, 1 Thess. 4:4<BR>
|aannemen
<i>alleen</i>: Christus - en toch niet, Joh. 16:32<BR>
|woord -: waard aangenomen te worden
<i>alleen</i>: Christus was niet -, Joh. 8:16<BR>
|-
<i>alleen</i>: Elia – overgebleven, Rom. 11:3<BR>
|Joh.
<i>alleen</i>: Jezus niet - gelaten door de Vader, Joh. 8:29<BR>
|17
<i>alleen</i>: staan: weduwe zonder kinderen, 1 Tim. 5:5<BR>
|:
<i>alleen</i>: willen zijn bij groot verdriet, Jes. 22:4<BR>
|8
<i>alleenstaande</i>: weduwe, 1 Tim. 5:5<BR>
|
<i>allen</i>: Christus is alles en in -, Col. 3:11<BR>
|
<i>Allerhoogste</i>: begrip, Ps. 97:9<BR>
|aannemen
<i>Allerhoogste</i>: God, Dan. 4:24<BR>
|woorden van de Vader -
<i>Allerhoogste</i>: God, Dan. 4:25<BR>
|-
<i>Allerhoogste</i>: God - genoemd door David, Ps. 56:3<BR>
|Gal.
<i>Allerhoogste</i>: God de -, Dan. 5:21<BR>
|2
<i>Allerhoogste</i>: God de -, Hos. 7:16<BR>
|:
<i>Allerhoogste</i>: God de –, Dan. 4:34<BR>
|6
<i>Allerhoogste</i>: Jhwh, de - , is vreselijk, Ps. 47:3<BR>
|
<i>Allerhoogste</i>: kracht van -: overschaduwde Maria, Luk. 1:35<BR>
|
<i>Allerhoogste</i>: woord, Dan. 4:17<BR>
|aanneming
<i>Allerhoogste</i>: Zoon van de -: Jezus, Luk. 1:32<BR>
|des persoons: niet bij God
<i>Allerhoogste</i>, Hand. 7:48<BR>
|-
<i>allerkunstelijk</i>: werk, Ex. 26:31<BR>
|2 Kron.
<i>alles</i>: Christus is - en in allen, Col. 3:11<BR>
|19
<i>alles</i>: Jakob had 'alles', Ezau had 'veel' (vers 9), Gen. 33:11<BR>
|:
<i>allochtoon</i>: zie Vreemdeling, <BR>
|7
<i>almacht</i>: Gods -, Luk. 3:8<BR>
|
<i>Almachtige</i>: God de –, Opb. 4:8<BR>
|
<i>Almachtige</i>: God de –, Opb. 15:3<BR>
|aanneming
<i>Almachtige</i>: God de –, Opb. 16:7<BR>
|van personen
<i>Almachtige</i>: God de –, Opb. 19:6<BR>
|-
<i>Almachtige</i>: God de –, Opb. 19:15<BR>
|1 Tim.
<i>Almachtige</i>: God is de –, Opb. 1:8<BR>
|1
<i>aloë</i>: mengsel van – en mirre, Joh. 19:39<BR>
|:
<i>als</i>: aan Christus: gehoorzaam zijn, Ef. 6:5<BR>
|15
<i>als</i>: aan de Heer slavendienst doen, Ef. 6:7<BR>
|
<i>alsem</i>: bitter, Spr. 5:3<BR>
|
<i>alsem</i>: met – dronken gemaakt: door God: mij, Klg. 3:15<BR>
|aanneming
<i>alsem</i>: spijzen door God met -, Jer. 9:15<BR>
|waard: een woord
<i>alsem</i>: spijzen met –:door God: de slechte profeten, Jer. 23:15<BR>
|-
<i>alsem</i>, Klg. 3:19<BR>
|1 Tim.
<i>alsem</i>, Opb. 8:11<BR>
|5
<i>altaar</i>: aanleiding tot bouw -, Richt. 6:24<BR>
|:
<i>altaar</i>: Abram bouwde een - voor God, Gen. 12:7<BR>
|1
<i>altaar</i>: Abram bouwde een - voor God, Gen. 13:8<BR>
|
<i>altaar</i>: Abram bouwde een - voor God, Gen. 13:18<BR>
|
<i>altaar</i>: afgodisch -, Hos. 12:12<BR>
|aanpakken
<i>altaar</i>: afgodisch - afgebroken, 2 Kon. 23:15<BR>
|hard -
<i>altaar</i>: afgodisch - gemaakt door de priester Uria, 2 Kon. 16:11<BR>
|-
<i>altaar</i>: afgodisch –, Ez. 6:4<BR>
|1 Tim.
<i>altaar</i>: afgodisch – gebouwd door Aaron, Ex. 32:5<BR>
|5
<i>altaar</i>: afgodische -en, Hos. 8:11<BR>
|:
<i>altaar</i>: afgodische -en verwoest, 2 Kon. 23:12<BR>
|1
<i>altaar</i>: afgodische -en: hoornen, Jer. 17:2<BR>
|
<i>altaar</i>: afgodische -en: wegnemen: door Asa, 2 Kron. 14:3<BR>
|
<i>altaar</i>: afgodische –en: veelheid: in Juda, Jer. 11:13<BR>
|aanpakken
<i>altaar</i>: afgodische altaren omwerpen, Ex. 34:13<BR>
|oudere -: niet hard
<i>altaar</i>: afgodische altaren wegnemen, 2 Kron. 30:14<BR>
|-
<i>altaar</i>: altaren der afgodendienst afwerpen, 2 Kron. 31:1<BR>
|Gal.
<i>altaar</i>: altaren van de Kanaänieten moesten worden afgebroken, Richt. 2:2<BR>
|1
<i>altaar</i>: altaren van God omgeworpen, Rom. 11:3<BR>
|:
<i>altaar</i>: bedekken met tranen, Mal. 2:13<BR>
|7
<i>altaar</i>: besprengd met bloed, Ex. 24:6<BR>
|
<i>altaar</i>: besprengd met bloed van het brandoffer, Lev. 8:19<BR>
|
<i>altaar</i>: besprenging van het –, Lev. 8:11<BR>
|aanpassen
<i>altaar</i>: bij de troon, Opb. 6:9<BR>
|door verdraaien
<i>altaar</i>: bij Gods troon, Jes. 6:6<BR>
|-
<i>altaar</i>: bouw opgedragen, Deut. 27:5<BR>
|Hand.
<i>altaar</i>: bouwen, Richt. 21:4<BR>
|21
<i>altaar</i>: bouwen, zeven in getal, door Balak, Num. 23:14<BR>
|:
<i>altaar</i>: bouwen: door God bevolen aan Jakob , Gen. 35:1<BR>
|26
<i>altaar</i>: bouwen: door Isaak, Gen. 26:25<BR>
|
<i>altaar</i>: bouwen: door Samuel: te Rama, 1 Sam. 7:17<BR>
|
<i>altaar</i>: bouwen: opgedragen door God aan Gideon, Richt. 6:26<BR>
|aanpassen
<i>altaar</i>: bouwstof, Ex. 20:24<BR>
|zich - aan wettische godsdienst: door Paulus
<i>altaar</i>: brandoffer-, Ezra 3:2<BR>
|-
<i>altaar</i>: daar zegent God, Ex. 20:24<BR>
|Deut.
<i>altaar</i>: des HEEREN, 2 Kon. 23:9<BR>
|13
<i>altaar</i>: dienaars van het -: de priesters, Joel 1:13<BR>
|:
<i>altaar</i>: Ebal: - op de berg E, Deut. 27:5<BR>
|6
<i>altaar</i>: eerst werd - opgericht, Ezra 3:2v<BR>
|
<i>altaar</i>: gave offeren op het –, Matth. 5:23<BR>
|
<i>altaar</i>: gave op het -, Matth. 23:18<BR>
|aanporren
<i>altaar</i>: gebouwd door de 2,5 stam, Joz. 22:11<BR>
|tot afgoderij
<i>altaar</i>: gebouwd door Gideon, Richt. 6:24<BR>
|-
<i>altaar</i>: gebouwd door Mozes, Ex. 24:4<BR>
|Lev.
<i>altaar</i>: geestelijk of hemels -, Hebr. 13:10<BR>
|11
<i>altaar</i>: genoemd ‘Jahweh is vrede’, Richt. 6:24<BR>
|:
<i>altaar</i>: God zal een - hebben in Egypte, Jes. 19:19<BR>
|8
<i>altaar</i>: Gods -, Ps. 51:21<BR>
|
<i>altaar</i>: Gods -: "Mijn altaar", 1 Sam. 2:28<BR>
|
<i>altaar</i>: Gods -: ingaan tot Gods -, Ps. 43:4<BR>
|aanraken
<i>altaar</i>: Gods -en afgebroken, 1 Kon. 19:10<BR>
|dood aas van onrein dier niet aanraken
<i>altaar</i>: Gods -en afgebroken, 1 Kon. 19:14<BR>
|-
<i>altaar</i>: gouden - dat voor God is: vier horens, Opb. 9:13<BR>
|Matth.
<i>altaar</i>: heiliging van het –, Lev. 8:15<BR>
|17
<i>altaar</i>: heiligt de gave die daarop is, Matth. 23:18<BR>
|:
<i>altaar</i>: hoornen van het - vatten, 1 Kon. 1:50<BR>
|7
<i>altaar</i>: hoornen van het - vatten, 1 Kon. 2:28<BR>
|
<i>altaar</i>: hoornen: bloed van de var op de hoornen gedaan, Ex. 29:12<BR>
|
<i>altaar</i>: in de hemel, Jes. 6:6<BR>
|aanraken
<i>altaar</i>: in de hemel, Opb. 16:6<BR>
|door Jezus: de neergevallen leerlingen
<i>altaar</i>: in de hemel: engel kwam uit het -, Opb. 14:17<BR>
|-
<i>altaar</i>: in de hemel: gouden –, vóór de troon, Opb. 8:3<BR>
|Luk.
<i>altaar</i>: in de hemel: zielen onder het altaar?, Opb. 16:7<BR>
|18
<i>altaar</i>: inwijding: gaven, Num. 7:10<BR>
|
<i>altaar</i>: Jozua bouwde een altaar, Joz. 8:30v<BR>
|15
<i>altaar</i>: kolen, Jes. 6:6<BR>
|
<i>altaar</i>: koperen -: dat voor het aangezicht des HEEREN was, 2 Kon. 16:14<BR>
|
<i>altaar</i>: Mozes bouwde een –, Ex. 17:15<BR>
|aanraken
<i>altaar</i>: Noachs -, Gen. 8:20<BR>
|door Jezus: kleine kinderen
<i>altaar</i>: offer door vuur uit de hemel verteerd, 1 Kron. 21:26<BR>
|-
<i>altaar</i>: offeren op andere plaatsen dan het altaar van de HEER, 2 Kon. 23:9<BR>
|Marcus
<i>altaar</i>: offerplaats, Jak. 2:21<BR>
|1
<i>altaar</i>: ontheiligen, Ex. 20:25<BR>
|:
<i>altaar</i>: ontwerp, Ex. 27:1v<BR>
|41
<i>altaar</i>: ontzondiging, Ez. 43:22<BR>
|
<i>altaar</i>: ontzondiging en heiliging van het -, Ex. 29:36v<BR>
|
<i>altaar</i>: ontzondiging van het –, Lev. 8:15<BR>
|aanraken
<i>altaar</i>: op de dorsvloer van Ornan, 1 Kron. 21:18<BR>
|door Jezus: melaatse
<i>altaar</i>: op de hoogten waren altaren, 2 Kron. 33:17<BR>
|-
<i>altaar</i>: op Ornans dorsvloer, 1 Kron. 21:26<BR>
|Marcus
<i>altaar</i>: opdracht tot bouw -, Ex. 20:24<BR>
|10
<i>altaar</i>: oprichting bevolen, 2 Sam. 24:18<BR>
|:
<i>altaar</i>: overtreksel voor het -, Num. 16:38<BR>
|13
<i>altaar</i>: plaats van aanroeping, Gen. 26:25<BR>
|
<i>altaar</i>: reukaltaar, 1 Kron. 6:49<BR>
|
<i>altaar</i>: Sauls -, 1 Sam. 14:35<BR>
|aanraken
<i>altaar</i>: stelling, Ezra 3:3<BR>
|door Jezus: van de kinderen
<i>altaar</i>: stenen -, zonder ijzer gemaakt, Deut. 27:5<BR>
|-
<i>altaar</i>: stenen: ongehouwen stenen , Ex. 20:25<BR>
|Matth.
<i>altaar</i>: tafel van de Heer genoemd, Mal. 1:7<BR>
|8
<i>altaar</i>: tafel van God, gezien de spijs erop geofferd, Lev. 21:6<BR>
|:
<i>altaar</i>: toekomst, Jes. 56:7<BR>
|15
<i>altaar</i>: toekomstig –, Jes. 60:7<BR>
|
<i>altaar</i>: tot getuige gebouwd, Joz. 22:28<BR>
|
<i>altaar</i>: van Baäl: af te breken, Richt. 6:25<BR>
|aanraken
<i>altaar</i>: van Beth-El, 2 Kon. 23:17<BR>
|door Jezus: van iem. hand: Petrus' schoonmoeder
<i>altaar</i>: van God: is vóór Zijn tabernakel, Joz. 22:29<BR>
|-
<i>altaar</i>: van het brandoffer, Lev. 4:10<BR>
|Deut.
<i>altaar</i>: van het brandoffer, 1 Kron. 6:49<BR>
|14
<i>altaar</i>: van het huis van God die te Jeruzalem is, Ezra 7:17<BR>
|:
<i>altaar</i>: van Jahweh, 1 Kon. 8:54<BR>
|9
<i>altaar</i>: van Jahweh: aan de plaats die Hij verkiezen zou, Joz. 9:27<BR>
|
<i>altaar</i>: vernieuwen, 2 Kron. 15:8<BR>
|
<i>altaar</i>: verzoening voor het – doen, Lev. 8:15<BR>
|aanraken
<i>altaar</i>: voor de hemellichamen, 2 Kon. 21:5<BR>
|en eten
<i>altaar</i>: voor een onbekende god, Hand. 17:23<BR>
|-
<i>altaar</i>: voor God, 2 Sam. 24:21<BR>
|Marcus
<i>altaar</i>: vreemde -en bouwen in het huis van God, 2 Kon. 21:4<BR>
|3
<i>altaar</i>: vuur van het -, Opb. 8:5<BR>
|:
<i>altaar</i>: wacht van het –, Num. 18:5<BR>
|10
<i>altaar</i>: zalving van het –, Lev. 8:11<BR>
|
<i>altaar</i>: zweren bij het -, Matth. 23:18<BR>
|
<i>altaar</i>, 2 Kron. 32:12<BR>
|aanraken
<i>altaar</i>, Opb. 11:1<BR>
|Jezus -
<i>alternatief</i>: andere weg dan die van de vaderen kiezen, Ez. 20:18<BR>
|-
<i>alternatief</i>: kiezen uit vrees, Richt. 6:27<BR>
|Luk.
<i>alternatief</i>: noemen, na weigering, Dan. 1:12<BR>
|6
<i>alternatief</i>: ongeoorloofd -, 1 Sam. 28:7<BR>
|:
<i>alternatief</i>: schatten verzamelen in hemel, niet op aarde, Matth. 6:20<BR>
|19
<i>alternatief</i>: voor aards bezit hebben, Hebr. 10:34<BR>
|
<i>altruisme</i>: in een geval verboden, Ezra 9:12<BR>
|
<i>altruisme</i>: voorbeeld: Paulus, 2 Tim. 2:10<BR>
|aanraken
<i>alverzoening</i>: tegen -, Opb. 3:5<BR>
|Jezus -: de hele menigte trachtte Hem aan te raken
<i>alverzoeningsleer</i>: tegenargument: “de zonden van velen te dragen”, Hebr. 9:28<BR>
|-
<i>alwetend</i>: God -, Matth. 10:29v<BR>
|Marcus
<i>Amalek</i>: eersteling der heidenen, Num. 24:20<BR>
|6
<i>Amalek</i>: einde van -, Num. 24:20<BR>
|:
<i>Amalek</i>: gebod tot uitroeiing van -, Deut. 25:17v<BR>
|56
<i>Amalek</i>: gedachtenis van – zou worden uitgedelgd, Ex. 17:14<BR>
|
<i>Amalek</i>: kleinzoon van Ezau, 1 Kron. 1:36<BR>
|
<i>Amalek</i>: stad, 1 Sam. 15:4<BR>
|aanraken
<i>Amalek</i>: streed tegen Israël, Ex. 17:8v<BR>
|Jezus -: om genezen te worden
<i>Amalek</i>: vreesde God niet, Deut. 25:18<BR>
|-
<i>Amalek</i>: zonde van -, Deut. 25:17<BR>
|Marcus
<i>Amalekieten</i>: zondaars, 1 Sam. 15:18<BR>
|8
<i>amandel</i>: wonder-en, Num. 17:8<BR>
|:
<i>amandeltak</i>: bloeiende –, Num. 17:8<BR>
|22
<i>amandeltak</i>, Jer. 1:11<BR>
|
<i>ambachtsman</i>, Ex. 35:35<BR>
|
<i>ambt</i>: -en in Israël, 1 Kron. 23:2-5<BR>
|aanraken
<i>ambt</i>: door Jezus Christus in het apostel- gesteld, Gal. 1:1<BR>
|Jezus gesmeekt de blinde aan te raken
<i>ambt</i>: in het - bevestigen: door David en Samuel, 1 Kron. 9:22<BR>
|-
<i>ambt</i>: opziener, dienaar, Filip. 1:1<BR>
|Luk.
<i>ambt</i>: poortier, wachter, dorpelbewaarder, 1 Kron. 9:26<BR>
|8
<i>ambt</i>: priester-, Ex. 35:19<BR>
|:
<i>ambt</i>: rechters-, 2 Sam. 15:4<BR>
|44
<i>ambt</i>: schatbewaarder, 1 Kron. 26:20v<BR>
|
<i>ambt</i>: schenk-ambt, Gen. 40:21<BR>
|
<i>ambt</i>: tempelwachter, poortier, 1 Kron. 26:1v<BR>
|aanraken
<i>ambt</i>: van het gezang, 1 Kron. 6:31<BR>
|zoom van Jezus' kleed -
<i>ambten</i>: in Israël, 1 Kron. 23:2-5<BR>
|-
<i>ambtman</i>: ambtlieden, Ex. 5:6<BR>
|Zach.
<i>ambtman</i>: ambtlieden, Ex. 5:10<BR>
|14
<i>ambtman</i>: ambtlieden, Deut. 29:10<BR>
|:
<i>ambtman</i>: ambtlieden van de kinderen Israëls, Ex. 5:15<BR>
|2
<i>ambtman</i>: ambtlieden: gesteld over Israël: door de aandrijvers, Ex. 5:14<BR>
|
<i>ambtskleding</i>: in het heilige te dragen, Ex. 35:19<BR>
|
<i>ambtskleding</i>, Ex. 31:10<BR>
|aanranding
<i>amechtig</i>: gezegd van Joden, Neh. 4:2<BR>
|
<i>amen</i>: al het volk zegge -.Halleluja., Ps. 106:48<BR>
|-
<i>amen</i>: begrip, Jer. 28:6<BR>
|Gen.
<i>amen</i>: begrip: 'dat moge gebeuren', instemming, Opb. 22:20<BR>
|26
<i>amen</i>: begrip: het zij zo, Opb. 5:14<BR>
|:
<i>amen</i>: betekenis: het zij zo!, Jer. 11:5<BR>
|25
<i>amen</i>: betekenis: uiting van instemming, Deut. 27:15v<BR>
|
<i>amen</i>: geschreven door Paulus, ter bekrachtiging, 1 Tim. 1:17<BR>
|
<i>amen</i>: ja, –, Opb. 1:7<BR>
|aanroepen
<i>amen</i>: slotwoord van de brief van Judas, Jud :25<BR>
|de naam van Jahweh -: door Izak
<i>amen</i>: zeggen als antwoord, Neh. 5:13<BR>
|-
<i>amen</i>: zeggen door het volk, Neh. 8:7<BR>
|Gen.
<i>amen</i>: zeggen geboden door God, Num. 5:22<BR>
|13
<i>amen</i>: zeggen op een vervloeking, Num. 5:22<BR>
|:
<i>amen</i>: zeggen op iemands dankzegging, 1 Cor. 13:16<BR>
|8
<i>amen</i>: zeggen: door het volk, 1 Kron. 16:36<BR>
|
<i>amen</i>: zeggen: in de hemel, Opb. 19:4<BR>
|
<i>amen</i>, Rom. 1:25<BR>
|aanroepen
<i>amen</i>, Rom. 16:24<BR>
|de naam van Jahweh aanroepen
<i>amen</i>, Filip. 4:20<BR>
|-
<i>amen</i>, Hebr. 13:21<BR>
|Ps.
<i>amen</i>, Opb. 7:12<BR>
|116
<i>Amen</i>: Christus is de -, Opb. 3:14<BR>
|:
<i>amethist</i>: versiersel van een fundament van het hemelse Jeruzalem, Opb. 21:20<BR>
|4
<i>Amfipolis</i>, Hand. 17:1<BR>
|
<i>Ammon</i>: door Israël genomen, Richt. 11:13<BR>
|
<i>Ammon</i>: geschapen, Ez. 21:30<BR>
|aanroepen
<i>Ammon</i>: gevangenis van de kinderen -s zal worden gewend, Jer. 49:6<BR>
|de naam van Jahweh aanroepen
<i>Ammon</i>: kinderen van –: Ammonieten, Jer. 25:21<BR>
|-
<i>Ammon</i>: land ter erfenis, Deut. 2:19<BR>
|Ps.
<i>Ammon</i>: ondergang van –, Ez. 25:10<BR>
|116
<i>Ammon</i>: oorsprong, Gen. 19:38<BR>
|:
<i>Ammon</i>: profetie tegen -, Ez. 25:1v<BR>
|13
<i>Ammon</i>: profetie tegen –, Ez. 21:28-32<BR>
|
<i>Ammon</i>: schatplichtig aan Jotham van Juda, 2 Kron. 27:5<BR>
|
<i>Ammon</i>: toekomst, Jes. 11:14<BR>
|aanroepen
<i>Ammon</i>: typologisch, Jer. 49:4<BR>
|de naam van Jahweh aanroepen
<i>Ammonieten</i>: aanval door de -, 2 Kron. 20:1v<BR>
|-
<i>Ammonieten</i>: gewenste houding t.o., Deut. 23:6<BR>
|Ps.
<i>Ammonieten</i>: hun kwaad, Deut. 23:4<BR>
|116
<i>Ammonieten</i>: mogen niet komen in de gemeente van God, Neh. 13:1<BR>
|:
<i>Ammonieten</i>: oordeel over, Amos 1:13<BR>
|17
<i>Ammonieten</i>: profetie over -, Jer. 49:1v<BR>
|
<i>Ammonieten</i>: zouden worden uitgeroeid, afgesneden van de volken, Ez. 25:7<BR>
|
<i>Amon</i>: God laat boodschap aan - brengen, Jer. 27:3<BR>
|aanroepen
<i>Amoriet</i>: Jeruzalems vader is een –, Ez. 16:3<BR>
|de naam van Jahweh aanroepen
<i>Amoriet</i>: oorsprong, 1 Kron. 1:14<BR>
|-
<i>Amoriet</i>: verdelgd door God, Amos 2:9<BR>
|Ps.
<i>Amorieten</i>: afgoderij, 1 Kon. 21:26<BR>
|91
<i>Amorieten</i>: gebied, Richt. 1:36<BR>
|:
<i>Amorieten</i>: grens met Moab: rivier Arnon, Num. 21:13<BR>
|15
<i>Amorieten</i>: land, Richt. 11:23<BR>
|
<i>Amorieten</i>: land der - dat in Gilead is, Richt. 10:8<BR>
|
<i>Amorieten</i>: nakomelingen van CHam, Gen. 10:16<BR>
|aanroepen
<i>Amorieten</i>: ongerechtigheid van de -: nog niet volkomen, Gen. 15:16<BR>
|God -
<i>Amorieten</i>: plaats, Joz. 5:1<BR>
|-
<i>Amorieten</i>: verdelgd door God, Joz. 24:8<BR>
|Rom.
<i>Amorieten</i>: verdreven door God, 1 Kon. 21:26<BR>
|10
<i>Amorieten</i>: vijf koningen der -, Joz. 10:5<BR>
|:
<i>Amorieten</i>: vrede tussen Israël en de -, 1 Sam. 7:14<BR>
|14
<i>Amorieten</i>: vreest de goden der Amorieten niet, Richt. 6:10<BR>
|
<i>Amorieten</i>: woongebied, Joz. 24:4<BR>
|
<i>Amorieten</i>: woongebied: gebergte, Num. 13:29<BR>
|aanroepen
<i>Amorieten</i>: zonde der -, 1 Kon. 21:26<BR>
|God - : uit geloof
<i>Amos</i>: profeteerde, Amos 7:12<BR>
|-
<i>Amos</i>: ziener genoemd, Amos 7:12<BR>
|2 Cor.
<i>Ampliatus</i>, Rom. 16:8<BR>
|1
<i>Amram</i>: leeftijd: 137 jaren, Ex. 6:19<BR>
|:
<i>amulet</i>, Jes. 3:20<BR>
|23
<i>Anab</i>, Joz. 11:21<BR>
|
<i>analogie</i>, Matth. 12:11<BR>
|
<i>Ananias</i>, Hand. 5:1<BR>
|aanroepen
<i>Ananias</i>, Hand. 22:12<BR>
|God - als getuige
<i>Ananias</i>, Hand. 23:2<BR>
|-
<i>Anathoth</i>: gericht over –, Jer. 11:22<BR>
|Ps.
<i>Anathoth</i>, 1 Kon. 2:26<BR>
|145
<i>ander</i>: andere geest, 2 Cor. 11:4<BR>
|:
<i>ander</i>: andere Jezus, 2 Cor. 11:4<BR>
|18
<i>ander</i>: andere leer brengen, 1 Tim. 6:3<BR>
|
<i>ander</i>: evangelie, 2 Cor. 11:4<BR>
|
<i>ander</i>: evangelie, dat geen - is, Gal. 1:6<BR>
|aanroepen
<i>ander</i>: uitnemender achten, Joh. 14:28<BR>
|God - in der waarheid
<i>ander</i>: uitnemender achten, 2 Cor. 13:7v<BR>
|-
<i>ander</i>: uitnemender achten dan jezelf, 1 Sam. 24:18<BR>
|Ps.
<i>ander</i>: uitnemender achten dan jezelf, Filip. 2:3<BR>
|145
<i>anders</i>: dan de wereld zijn, Filip. 2:15<BR>
|:
<i>anders</i>: doen: dan de Egyptenaren, Lev. 18:3<BR>
|18
<i>anders</i>: gesteld onder de discipelen dan in de wereld: gezag, Mark. 10:43<BR>
|
<i>anders</i>: wandelen dan het doen van Israël: Josafat, 2 Kron. 17:4<BR>
|
<i>Andreas</i>: broer van Simon Petrus, Joh. 6:8<BR>
|aanroepen
<i>Andreas</i>: roeping van -, Mark. 1:17<BR>
|God -: Hij is dan nabij
<i>Andreas</i>: visser van beroep, Matth. 4:18<BR>
|-
<i>angst</i>: aandoening van de ziel, Ps. 107:26<BR>
|Ps.
<i>angst</i>: als straf, Deut. 28:65v<BR>
|105
<i>angst</i>: als straf God, Deut. 28:52<BR>
|:
<i>angst</i>: begrip, Deut. 28:65v<BR>
|1
<i>angst</i>: behandeling: geloof, Matth. 8:26<BR>
|
<i>angst</i>: bestrijden, Deut. 20:1<BR>
|
<i>angst</i>: bestrijden: geruststelling door de verwekker, Luk. 2:9<BR>
|aanroepen
<i>angst</i>: bestrijding, Jes. 7:4<BR>
|God -: roept Zijn naam aan
<i>angst</i>: bestrijding van -: volhouden, Joz. 14:8<BR>
|-
<i>angst</i>: doet beven, 1 Sam. 21:1<BR>
|Ps.
<i>angst</i>: doet liegen, Joz. 9:24<BR>
|17
<i>angst</i>: doodsangst, Luk. 2126<BR>
|:
<i>angst</i>: door eigen gedachten, Dan. 7:28<BR>
|6
<i>angst</i>: door schrikwekkende gedachten, Dan. 5:6v<BR>
|
<i>angst</i>: en benauwdheid, Ps. 119:143<BR>
|
<i>angst</i>: en benauwing, Job 36:16<BR>
|aanroepen
<i>angst</i>: en denken, Joz. 5:1<BR>
|God aanroepen: waarom: verhoring
<i>angst</i>: en doodsangst, Joz. 9:24<BR>
|-
<i>angst</i>: en onveiligheid, Deut. 28:52<BR>
|Jes.
<i>angst</i>: en vermaak in God geboden, Ps. 119:143<BR>
|43
<i>angst</i>: gevolg: liegen, Joh. 18:17<BR>
|:
<i>angst</i>: gevolgen, Joz. 5:1<BR>
|22
<i>angst</i>: God verlost uit -en, Ps. 107:6<BR>
|
<i>angst</i>: grote -: Jezus, 'zeer beangst', Matth. 26:37<BR>
|
<i>angst</i>: in dit geval niet weggenomen door bemoediging, Deut. 20:8<BR>
|aanroepen
<i>angst</i>: is aanstekelijk, Deut. 20:8<BR>
|God niet – : door Israël
<i>angst</i>: Jezus uit de – weggenomen, Jes. 53:8<BR>
|-
<i>angst</i>: Jezus: zeer beangst, Mark. 14:33<BR>
|Jes.
<i>angst</i>: na kennisname gevaar, Jes. 7:2<BR>
|12
<i>angst</i>: ontstaan van -, Joz. 7:5<BR>
|:
<i>angst</i>: ontstaan van -, Joz. 10:2<BR>
|4
<i>angst</i>: ontstaan van -, Jes. 19:17<BR>
|
<i>angst</i>: oorzaak, bestrijding, gevolg, proces, Mark. 16:5v<BR>
|
<i>angst</i>: overdreven -, Lev. 26:36<BR>
|aanroepen
<i>angst</i>: overdreven -, Jes. 30:17<BR>
|Gods naam -
<i>angst</i>: stelt in staat te vluchten, Mark. 16:7<BR>
|-
<i>angst</i>: vanwege de overmacht en verdrukking, Richt. 10:9<BR>
|2 Kon.
<i>angst</i>: vermijden van oorzaak, 1 Kron. 21:30<BR>
|20
<i>angst</i>: versmelten van angst, Ps. 107:26<BR>
|:
<i>angst</i>: verwekken: door God: met alle - verschrikken, 2 Kron. 15:6<BR>
|11
<i>angst</i>: voorkomen: angstaanjagende wegzenden, Deut. 20:8<BR>
|
<i>angst</i>: vs. geloof, Mark. 4:40<BR>
|
<i>angst</i>: zie ook Beangstigen, <BR>
|aanroepen
<i>angst</i>, Mark. 16:8<BR>
|Jahweh - : door Jesaja
<i>angstgeschrei</i>, Jer. 30:5<BR>
|-
<i>angstig</i>: en kleingeloof, Matth. 8:26<BR>
|2 Tim.
<i>angstig</i>: Waarom bent u angstig?, Matth. 8:26<BR>
|2
<i>angstig</i>: worden, Luk. 24:37<BR>
|:
<i>angstig</i>: wordt niet -, Luk. 219<BR>
|22
<i>angstig</i>: zijn: door de leerlingen, Mark. 4:40<BR>
|
<i>anker</i>: van de ziel, Hebr. 6:19<BR>
|
<i>Annas</i>: schoonvader van Kajafas, Joh. 18:13<BR>
|aanroepen
<i>anomalie</i>: (toepassing wetenschapstheorie), Gen. 27:22<BR>
|Jezus - uit een rein hart
<i>anoniem</i>: profeet, 1 Kon. 20:28<BR>
|-
<i>antichrist</i>: (toepassing), Joh. 5:43<BR>
|Hand.
<i>antichrist</i>: antichristen zijn van ons uitgegaan, 1Jo 2:19<BR>
|7
<i>antichrist</i>: associatie, Richt. 9:14<BR>
|:
<i>antichrist</i>: belijdenis: Christus niet in vlees gekomen, 2Jo :7<BR>
|59
<i>antichrist</i>: de - komt, 1Jo 2:18<BR>
|
<i>antichrist</i>: einde: gedood door de adem van Christus' lippen, Jes. 11:4<BR>
|
<i>antichrist</i>: gedood door de redenen van Gods mond, Hos. 6:5<BR>
|aanroepen
<i>antichrist</i>: geest van de –, 1Jo 4:3<BR>
|Jezus -: door Stefanus
<i>antichrist</i>: is nu al in de wereld (de antichrist, te weten door zijn geest), 1Jo 4:3-4<BR>
|-
<i>antichrist</i>: kan naamchristen zijn (geweest), 2Jo :8<BR>
|Jes.
<i>antichrist</i>: kenmerk: loochent de Vader en de Zoon, 1Jo 2:22<BR>
|55
<i>antichrist</i>: komt, 1Jo 4:3<BR>
|:
<i>antichrist</i>: loochent dat Jezus de Christus is, 1Jo 2:22<BR>
|6
<i>antichrist</i>: misschien type van ?, Ps. 55:21<BR>
|
<i>antichrist</i>: schijnchristenen ooit, 1Jo 2:19<BR>
|
<i>antichrist</i>: valse profeet hier de -?, Deut. 18:20<BR>
|aanroepen
<i>antichrist</i>: vele -en, 1Jo 2:18<BR>
|roept de HEER aan terwijl Hij nabij is
<i>antichrist</i>: voorspoedig zal hij zijn, Dan. 11:36<BR>
|-
<i>antichrist</i>, Dan. 11:36v<BR>
|Ps.
<i>Antipas</i>: trouwe getuige van Christus, Opb. 2:13<BR>
|67
<i>Antipatris</i>, Hand. 23:31<BR>
|:
<i>antisemitisme</i>, Zef. 3:18<BR>
|2
<i>antwoord</i>: geen – weten op een vraag door Jezus gesteld, Matth. 22:46<BR>
|
<i>antwoord</i>: hard -, 2 Kron. 10:13<BR>
|
<i>antwoord</i>: om een - verlegen, Luk. 14:6<BR>
|aanschijn
<i>antwoord</i>: onthouden van -: door Christus, Luk. 208<BR>
|God doe Zijn - aan ons lichten
<i>antwoord</i>: wijs –: woord ‘schaapherder’ vermijdend, Gen. 46:34<BR>
|-
<i>antwoord</i>: zacht, Spr. 15:1<BR>
|1 Sam.
<i>antwoord</i>: zoek het in de Schrift, Matth. 19:4<BR>
|2
<i>antwoorden</i>: bezint eer ge antwoordt, Spr. 15:28<BR>
|:
<i>antwoorden</i>: door God op gesloten vraag, 1 Sam. 10:22<BR>
|11
<i>antwoorden</i>: door God: niet, 1 Sam. 14:37<BR>
|
<i>antwoorden</i>: door Jezus, Joh. 12:34<BR>
|
<i>antwoorden</i>: door Jezus, Joh. 18:34, 36<BR>
|aanschijn
<i>antwoorden</i>: door Jezus: door een vraag, Mark. 10:3<BR>
|voor het - van de priester Eli: in diens tegenwoordigheid
<i>antwoorden</i>: door Jezus: eerst wedervraag, Mark. 10:18<BR>
|-
<i>antwoorden</i>: door Jezus: gelijk Hij wil, Mark. 12:17<BR>
|Gen.
<i>antwoorden</i>: door Jezus: indirect, Joh. 8:19<BR>
|3
<i>antwoorden</i>: door Jezus: niet direct, Luk. 2267<BR>
|:
<i>antwoorden</i>: door Jezus: niet direct, Joh. 6:25<BR>
|19
<i>antwoorden</i>: door Jezus: niets, Matth. 27:12<BR>
|
<i>antwoorden</i>: door Jezus: situationeel, Joh. 6:27<BR>
|
<i>antwoorden</i>: door Jezus: wedervraag, Matth. 15:3<BR>
|aanschijn
<i>antwoorden</i>: eerst horen, Spr. 18:13<BR>
|zweet uws aanschijns
<i>antwoorden</i>: geen ja/nee op gesloten vraag: geval, Hand. 7:1<BR>
|-
<i>antwoorden</i>: God antwoordde niet meer aan Saul, 1 Sam. 28:15<BR>
|Joh.
<i>antwoorden</i>: God antwoordt hier niet, Micha 3:7<BR>
|16
<i>antwoorden</i>: in wijsheid: door Christus, Joh. 8:25<BR>
|:
<i>antwoorden</i>: Jezus: niet -, Matth. 15:22<BR>
|10
<i>antwoorden</i>: juist -, Luk. 10:28<BR>
|
<i>antwoorden</i>: naar de voorkennis van de vraagsteller, Luk. 10:26<BR>
|
<i>antwoorden</i>: nalaten: specifiek antwoord niet geven: door Jezus, Mark. 11:33<BR>
|aanschouwen
<i>antwoorden</i>: niet - door God, 1 Sam. 28:6<BR>
|Christus -: u Mij niet meer aanschouwt
<i>antwoorden</i>: niet - door Jezus, Joh. 19:11<BR>
|-
<i>antwoorden</i>: niet -: door God; als vergelding, Spr. 1:28<BR>
|Joh.
<i>antwoorden</i>: niet -: door Jezus, Mark. 14:60v<BR>
|16
<i>antwoorden</i>: niet -: door Jezus, Joh. 8:7<BR>
|:
<i>antwoorden</i>: niet – : door het volk: op het geroep van Jeremia, Jer. 7:27<BR>
|10
<i>antwoorden</i>: niet –: door Jezus, Matth. 15:23<BR>
|
<i>antwoorden</i>: niet –: door Jezus: aan Herodes, Luk. 239<BR>
|
<i>antwoorden</i>: niet een dwaas naar zijn dwaasheid -, Spr. 26:4<BR>
|aanschouwen
<i>antwoorden</i>: niets –: door Jezus, Matth. 27:12,14<BR>
|Christus niet aanschouwen
<i>antwoorden</i>: soeverein - door Jezus, Joh. 19:11<BR>
|-
<i>antwoorden</i>: stoppen, Job 32:1<BR>
|Ps.
<i>antwoorden</i>: ten dele -, 1 Sam. 10:16<BR>
|27
<i>antwoorden</i>: weten hoe te -: opdat u weet hoe u iedereen moet -, Col. 4:6<BR>
|:
<i>Apelles</i>, Rom. 16:10<BR>
|4
<i>Apfia</i>, Flm. :2<BR>
|
<i>apocrief</i>, 2 Thess. 2:2<BR>
|
<i>Apollonia</i>, Hand. 17:1<BR>
|aanschouwen
<i>Apollos</i>: helpt ijverig – voort, Tit. 3:13<BR>
|de liefelijkheid van God -
<i>Apollos</i>, 1 Cor. 16:11<BR>
|-
<i>apologetiek</i>: houding in, Col. 4:5-6<BR>
|Joh.
<i>apologetiek</i>: nut: steun bieden, Hand. 18:28<BR>
|6
<i>apologetiek</i>: onderdeel van geestelijke strijd voor het evangelie, Filip. 1:27<BR>
|:
<i>apologetiek</i>: toepassing, Tit. 1:9<BR>
|40
<i>apologetiek</i>, Filip. 1:7<BR>
|
<i>apologetiek</i>, Filip. 1:16<BR>
|
<i>apostel</i>: aan de apostelen heeft Jezus zich levend vertoond, Hand. 1:3<BR>
|aanschouwen
<i>apostel</i>: aanstelling: door God, 2 Tim. 1:11<BR>
|de Zoon -
<i>apostel</i>: ambt, Gal. 1:1<BR>
|-
<i>apostel</i>: apostelen en profeten, Ef. 3:5<BR>
|Joh.
<i>apostel</i>: apostelen te Jeruzalem onderscheiden van de oudsten, Hand. 15:4<BR>
|14
<i>apostel</i>: apostelen van Christus, 1 Thess. 2:6<BR>
|:
<i>apostel</i>: apostelen waren ongeletterde en eenvoudige mensen, Hand. 4:13<BR>
|19
<i>apostel</i>: apostelen werden de twaalf leerlingen genoemd, Luk. 2214<BR>
|
<i>apostel</i>: apostelen zouden gedood worden, Luk. 11:49<BR>
|
<i>apostel</i>: Barnabas een -, Hand. 14:14<BR>
|aanschouwen
<i>apostel</i>: begrip, Mark. 3:14<BR>
|door de wereld: van Jezus
<i>apostel</i>: begrip, Joh. 13:16<BR>
|-
<i>apostel</i>: de apostelen waren Galilese mannen, Hand. 1:11<BR>
|Joh.
<i>apostel</i>: de elf apostelen en zij die bij hen waren, Luk. 24:33<BR>
|6
<i>apostel</i>: de oospronkelijke -en waren ooggetuigen en dienaren van het woord, Luk. 1:2<BR>
|:
<i>apostel</i>: de twaalf waren -en, Luk. 17:5<BR>
|40
<i>apostel</i>: door de -en gebeurden vele wonderen en tekenen, Hand. 2:43<BR>
|
<i>apostel</i>: door God tevoren verkozen, Hand. 10:41<BR>
|
<i>apostel</i>: en profeet, Luk. 11:49<BR>
|aanschouwen
<i>apostel</i>: gave aan de gemeente, Ef. 4:11<BR>
|en geloven
<i>apostel</i>: geroepen -, Rom. 1:1<BR>
|-
<i>apostel</i>: getuige van Jezus' opgestaan zijn, Hand. 3:15<BR>
|1Jo
<i>apostel</i>: getuige van Jezus' opstanding, Hand. 1:22<BR>
|4
<i>apostel</i>: gezondene, Luk. 11:49<BR>
|:
<i>apostel</i>: heilige -en, Ef. 3:5<BR>
|14
<i>apostel</i>: houding tegenover de -en: hun woorden bewaren, Jud :17<BR>
|
<i>apostel</i>: in ruime zin: gezant, 2 Cor. 8:23<BR>
|
<i>apostel</i>: Jezus als -, Hebr. 3:1<BR>
|aanschouwen
<i>apostel</i>: Jezus noemde de twaalf -en, Luk. 6:13<BR>
|en getuigen
<i>apostel</i>: Jezus sprak met de apostelen na zijn opstanding, Hand. 1:3<BR>
|-
<i>apostel</i>: kanditaat stellen voor -schap, Hand. 1:23<BR>
|Joh.
<i>apostel</i>: met name genoemd de elf -en, Hand. 1:13<BR>
|1
<i>apostel</i>: namen der -en, Luk. 6:14<BR>
|:
<i>apostel</i>: namen van de twaalf -en, Matth. 10:2<BR>
|14
<i>apostel</i>: onderscheiden van de broeders, Hand. 11:1<BR>
|
<i>apostel</i>: ontving opdrachten van Jezus, Hand. 1:2<BR>
|
<i>apostel</i>: opziener, Hand. 1:20<BR>
|aanschouwen
<i>apostel</i>: Paulus bij de -en gebracht, Hand. 9:27<BR>
|heerlijkheid van het Woord
<i>apostel</i>: Paulus een -, Hand. 14:14<BR>
|-
<i>apostel</i>: Paulus gesteld tot apostel, 1 Tim. 2:7<BR>
|Joh.
<i>apostel</i>: Petrus en de overige -en, Hand. 2:37<BR>
|12
<i>apostel</i>: roeping, Mark. 3:14<BR>
|:
<i>apostel</i>: roeping der -en, Luk. 6:13<BR>
|45
<i>apostel</i>: taak: verkondiging, 2 Pe 3:2<BR>
|
<i>apostel</i>: tekenen van de -, 2 Cor. 12:12<BR>
|
<i>apostel</i>: tekenen van een -, 2 Cor. 10:12<BR>
|aanschouwen
<i>apostel</i>: twaalf apostelen van het Lam, Opb. 21:14<BR>
|Jezus - is God -
<i>apostel</i>: twaalven, Hand. 1:12<BR>
|-
<i>apostel</i>: uitnemendste -en, 2 Cor. 12:11<BR>
|Luk.
<i>apostel</i>: uitverkoren door Jezus, Hand. 1:2<BR>
|10
<i>apostel</i>: uw apostelen, 2 Pe 3:2<BR>
|:
<i>apostel</i>: valse -en, 2 Cor. 11:13<BR>
|23
<i>apostel</i>: valse -en: beproeven, Opb. 2:2<BR>
|
<i>apostel</i>: van Christus Jezus, 1 Tim. 1:1<BR>
|
<i>apostel</i>: van Christus Jezus, 2 Tim. 1:1<BR>
|aanschouwen
<i>apostel</i>: van de volken: Paulus, Rom. 11:13<BR>
|Jezus -: bron van geluk
<i>apostel</i>: van Jezus Christus, Tit. 1:1<BR>
|-
<i>apostel</i>: van Jezus Christus, 2 Pe 1:1<BR>
|Joh.
<i>apostel</i>: van Jezus Chrustus: Petrus, 1 Pe 1:1<BR>
|17
<i>apostel</i>: van onze Heer Jezus Christus, Jud :17<BR>
|:
<i>apostel</i>: vooraanstaande -en, Hand. 1:12<BR>
|24
<i>apostel</i>, Hebr. 2:3<BR>
|
<i>apostel</i>, Opb. 18:20<BR>
|
<i>apostelschap</i>: Paulus' - ontvangen van de Heer Jezus, Rom. 1:5<BR>
|aanschouwen
<i>apostelschap</i>: van Petrus: God werkt dat in hem, Gal. 2:8<BR>
|Jezus' - aanschouwen: door ons
<i>apothekerswerk</i>, Ex. 37:29<BR>
|-
<i>appelboom</i>: onder de - heb ik u opgewekt, Hgl 8:5<BR>
|2 Cor.
<i>Appolyon</i>: verderver, Opb. 9:11<BR>
|5
<i>Aquila</i>: beroep, Hand. 18:3<BR>
|:
<i>Aquila</i>: Prisca en –, Rom. 16:3<BR>
|7
<i>Aquila</i>, Hand. 18:2<BR>
|
<i>Ar</i>: der Moabieten, Num. 21:28<BR>
|
<i>Arabie</i>: last tegen -, Jes. 21:13v<BR>
|aanschouwen
<i>Arabië</i>, 2 Kron. 9:13<BR>
|tegenover geloof
<i>Arabieren</i>: brachten Josafat kleinvee, 2 Kron. 17:11<BR>
|-
<i>Arabieren</i>: God hielp Uzzia tegen de -, 2 Kron. 26:7<BR>
|Joh.
<i>Arabieren</i>, 2 Kron. 22:1<BR>
|16
<i>Arabieren</i>, Hand. 2:11<BR>
|:
<i>Aram</i>: nakomeling van Sem, Gen. 10:22<BR>
|16
<i>Aram</i>: oorsprong, 1 Kron. 1:17<BR>
|
<i>Aram</i>: oorsprong: door God opgevoerd, Amos 9:7<BR>
|
<i>Aramees</i>: woorden in het – door Jezus hier gesproken, Mark. 5:41<BR>
|aanschouwen
<i>Ararat</i>: land van -, 2 Kon. 19:37<BR>
|van Christus: een korte tijd en u aanschouwt mij niet meer
<i>Ararat</i>: rustplaats der ark, Gen. 8:4<BR>
|-
<i>Ararat</i>, Jer. 51:27<BR>
|Joh.
<i>Arba</i>, Joz. 14:13<BR>
|14
<i>arbeid</i>: achterklap niet van je collega bij je baas, Spr. 30:10<BR>
|:
<i>arbeid</i>: achterlaten, Pred. 2:18<BR>
|19
<i>arbeid</i>: afgunst bij -, Pred. 4:4<BR>
|
<i>arbeid</i>: arbeidsterrein: komen op het - v.e. ander, Joh. 4:38<BR>
|
<i>arbeid</i>: beweegreden tot -: behoefte, Spr. 16:26<BR>
|aanschouwen
<i>arbeid</i>: Christus weet onze -, Opb. 2:2<BR>
|van Jezus: door de wereld
<i>arbeid</i>: daarin is geen voordeel, Pred. 2:11<BR>
|-
<i>arbeid</i>: deel van al mijn -: blijdschap, Pred. 2:10<BR>
|Joh.
<i>arbeid</i>: doel, Col. 1:29<BR>
|14
<i>arbeid</i>: doel: voorzien in eigen behoeften en eventueel die van anderen, Hand. 20:35<BR>
|:
<i>arbeid</i>: en kwelling des geestes, Pred. 2:11<BR>
|19
<i>arbeid</i>: en moeite, 2 Cor. 11:27<BR>
|
<i>arbeid</i>: ijdelheid, Pred. 2:11<BR>
|
<i>arbeid</i>: ijdelheid van -, v14, Pred. 1:3<BR>
|aanschouwen
<i>arbeid</i>: ijdelheid: vanwege nalatenschap, Pred. 2:18<BR>
|van Jezus: door ons
<i>arbeid</i>: in -, 2 Cor. 6:6<BR>
|-
<i>arbeid</i>: in - zeer overvloedig, 2 Cor. 11:23<BR>
|2 Cor.
<i>arbeid</i>: in de Heer: niet vergeefs, 1 Cor. 15:58<BR>
|5
<i>arbeid</i>: inzamelen: vruchten van de arbeid, Ex. 23:16<BR>
|:
<i>arbeid</i>: Jezus’ –: resultaat, Jes. 53:11<BR>
|7
<i>arbeid</i>: kracht: Christus' kracht tot (onze) arbeid, Col. 1:29<BR>
|
<i>arbeid</i>: kunstzinnige, Ex. 35:33<BR>
|
<i>arbeid</i>: loon naar -, 1 Cor. 3:8<BR>
|aanschouwen
<i>arbeid</i>: maken: God – maken met uw zonden, Jes. 43:24<BR>
|wandelen, niet door -
<i>arbeid</i>: menselijke inspanning en Gods zegen, Deut. 12:7<BR>
|-
<i>arbeid</i>: nutteloze -, Jes. 55:2<BR>
|Hand.
<i>arbeid</i>: omgang met medewerkers (toepassing), Spr. 30:10<BR>
|9
<i>arbeid</i>: opbrengst: eten, drinken, blijdschap, Pred. 8:15<BR>
|:
<i>arbeid</i>: opbrengst: verloren aan vreemden, Spr. 5:10<BR>
|24
<i>arbeid</i>: overvloedige -, 1 Cor. 15:10<BR>
|
<i>arbeid</i>: rusten van de -, Opb. 14:13<BR>
|
<i>arbeid</i>: rustig werken, 2 Thess. 3:12<BR>
|aanslag
<i>arbeid</i>: smartelijk, Gen. 5:29<BR>
|beramen
<i>arbeid</i>: smartelijke -, Spr. 5:10<BR>
|-
<i>arbeid</i>: smartelijke -: geeft overschot, Spr. 14:23<BR>
|Hand.
<i>arbeid</i>: te veel -, Pred. 4:6<BR>
|23
<i>arbeid</i>: uw deel van uw arbeid, Pred. 9:9<BR>
|:
<i>arbeid</i>: van de liefde, 1 Thess. 1:3<BR>
|14
<i>arbeid</i>: van mens: is voor zijn mond, Pred. 6:7<BR>
|v
<i>arbeid</i>: verdriet, Pred. 2:23<BR>
|
<i>arbeid</i>: vergeefs geworden, 1 Thess. 3:5<BR>
|aanslag
<i>arbeid</i>: vernuftige – bedenken, Ex. 35:32<BR>
|beramen
<i>arbeid</i>: voordeel der arbeid gaat teniet, Pred. 5:15<BR>
|-
<i>arbeid</i>: voordeel van -, Pred. 1:3<BR>
|Ps.
<i>arbeid</i>: vruchten van uw –, Ex. 23:16<BR>
|37
<i>arbeid</i>: wegnemen: de vruchten van de –, Ez. 23:29<BR>
|:
<i>arbeid</i>: werktuigen gebruiken, Job 39:14<BR>
|7
<i>arbeid</i>: zich verheugen van zijn -, Pred. 5:18<BR>
|
<i>arbeid</i>: zie ook Dwangarbeid, <BR>
|
<i>arbeid</i>: zonder bezinning, Pred. 4:8<BR>
|aanslag
<i>arbeid</i>, Ps. 104:23<BR>
|listige -en
<i>arbeiden</i>: aan mensen -: door Paulus, Gal. 4:11<BR>
|-
<i>arbeiden</i>: in [de] Heer –, Rom. 16:12<BR>
|Ps.
<i>arbeiden</i>: in woord en leer, 1 Tim. 5:17<BR>
|37
<i>arbeiden</i>: lelies - niet, Luk. 12:27<BR>
|:
<i>arbeiden</i>: naar vermogen, Pred. 9:10<BR>
|12
<i>arbeiden</i>: niet –: door lelies, Matth. 6:29<BR>
|
<i>arbeiden</i>: om schatten, Spr. 21:6<BR>
|
<i>arbeiden</i>: onder de gelovigen -, 1 Thess. 5:12<BR>
|aanslag
<i>arbeiden</i>: tevergeefs, Filip. 2:16<BR>
|listige -en bedenken tegen de rechtvaardige
<i>arbeiden</i>: tot voorbeeld voor de heiligen, 2 Thess. 3:9<BR>
|-
<i>arbeiden</i>: uit genade, 1 Cor. 15:10<BR>
|Hand.
<i>arbeiden</i>: veel – in de Heer, Rom. 16:12<BR>
|20
<i>arbeiden</i>: veel – voor de heiligen: Maria, Rom. 16:6<BR>
|:
<i>arbeiden</i>: versus stelen, Ef. 4:28<BR>
|3
<i>arbeiden</i>: voor de heiligen, 1 Cor. 16:16<BR>
|
<i>arbeiden</i>: zes dagen zult u - en al uw werk doen, Deut. 5:13<BR>
|
<i>arbeider</i>: arbeiders voor de oogst zijn er weinig, Matth. 9:37<BR>
|aanslag
<i>arbeider</i>: bedrieglijke arbeiders, 2 Cor. 11:13<BR>
|tegen Paulus gesmeed
<i>arbeider</i>: de slaap van de - is zoet, Pred. 5:11<BR>
|-
<i>arbeider</i>: in Gods koninkrijk: Jezus zendt -s, Matth. 20:3<BR>
|Hand.
<i>arbeider</i>: is zijn loon waard, Luk. 10:7<BR>
|20
<i>arbeider</i>: mede-: Timotheüs, Rom. 16:21<BR>
|:
<i>arbeider</i>: medearbeider in Christus, Rom. 16:9<BR>
|19
<i>arbeider</i>: medearbeider: Gods medearbeider in het evangelie van Christus, 1 Thess. 3:2<BR>
|
<i>arbeider</i>: medearbeiders, Flm. :24<BR>
|
<i>arbeider</i>: onze mede-: Filemon, Flm. :1<BR>
|aanslag
<i>arbeider</i>: te belonen, Lev. 19:13<BR>
|tegen Paulus: aanslagen van de Joden tegen hem
<i>arbeider</i>: voedsel: de – is zijn voedsel waard, Matth. 10:10<BR>
|-
<i>arbeider</i>: voor God, 2 Tim. 2:15<BR>
|Luk.
<i>arbeider</i>: voor het koninkrijk van God, Col. 4:11<BR>
|15
<i>arbeider</i>, Matth. 20:1v<BR>
|:
<i>arbeiders</i>: Gods - moeten zich ook toeleggen op goede werken, Tit. 3:14<BR>
|28
<i>arbeidsloon</i>: is bij God wanneer Hij komt, Jes. 40:10<BR>
|
<i>arbeidsterrein</i>, Joh. 4:38<BR>
|
<i>arbeidzame</i>, Spr. 16:26<BR>
|aansporen
<i>Archelaüs</i>: koning over Judea, Matth. 2:22<BR>
|door de vader: de oudste zoon
<i>Archippus</i>: onze medestrijder, Flm. :2<BR>
|-
<i>Archippus</i>, Col. 4:17<BR>
|Rom.
<i>aren</i>: plukken: toegestaan, vgl. Matth. 12:1, Deut. 23:25<BR>
|15
<i>arend</i>: cherub gelijk een vliegende –, Opb. 4:7<BR>
|:
<i>arend</i>: door God geprogrammeerd, Job 39:30<BR>
|30
<i>arend</i>: God gelijk een arend die zijn jongen draagt, Deut. 32:11<BR>
|
<i>arend</i>: grote –, fig. voor Babel, Ez. 17:3<BR>
|
<i>arend</i>: Nebukadnezar gelijk een –, Jer. 49:22<BR>
|aansporen
<i>arend</i>: paarden sneller dan -en, Jer. 4:13<BR>
|door onze Heer Jezus Christus
<i>arend</i>: roofvogel, Jer. 48:40<BR>
|-
<i>arend</i>: sprekende –, Opb. 8:13<BR>
|1 Tim.
<i>arend</i>: van de hemel: snelheid, Klg. 4:19<BR>
|1
<i>arend</i>: vernieuwt zijn jeugd, Ps. 103:4<BR>
|:
<i>arend</i>: vleugelen der -en, Ex. 19:4<BR>
|3
<i>arend</i>: vliegt naar het aas toe, Job 9:26<BR>
|
<i>arend</i>, Job 39:29<BR>
|
<i>argeloos</i>: argelozen bedriegen, Rom. 16:18<BR>
|aansporen
<i>arglistig</i>: handelen, Joz. 9:4<BR>
|Timotheüs door Paulus
<i>arglistig</i>: hart is –, Jer. 17:9<BR>
|-
<i>arglistig</i>: spreken, Job 15:5<BR>
|2 Cor.
<i>argument</i>: door Jezus, Luk. 2037<BR>
|12
<i>argumentatie</i>: middelen: filosofisch geschut of Gods woord, 1 Sam. 17:39<BR>
|:
<i>argumenteren</i>: Bijbel als grond, Matth. 19:4<BR>
|18
<i>argumenteren</i>: schriftuurlijke argumenten, Luk. 2037<BR>
|
<i>argwaan</i>, 2 Sam. 10:3<BR>
|
<i>Ariël</i>: naam van Jeruzalem, Jes. 29:1<BR>
|aansporen
<i>Arimathéa</i>: Jozef van –, Matth. 27:57<BR>
|Titus aangespoord
<i>Arioch</i>: overste der trawanten, Dan. 2:14<BR>
|-
<i>Arioch</i>, Dan. 2:24<BR>
|2 Cor.
<i>Aristarchus</i>, Hand. 19:29<BR>
|8
<i>Aristarchus</i>, Col. 4:10<BR>
|:
<i>Aristobulus</i>, Rom. 16:10<BR>
|17
<i>ark</i>: bedekt met hemelsblauw kleed, Num. 4:6<BR>
|
<i>ark</i>: bevatte de twee tafelen, 2 Kron. 5:10<BR>
|
<i>ark</i>: de - van Gods sterkte, Ps. 132:8<BR>
|aansporing
<i>ark</i>: der getuigenis, Ex. 40:5<BR>
|Titus heeft de - ontvangen
<i>ark</i>: der getuigenis, Joz. 4:16<BR>
|-
<i>ark</i>: der getuigenis: bedekt door de voorhang, Ex. 40:21<BR>
|Joh.
<i>ark</i>: der getuigenis: kleden tot bedekking, Num. 4:5-6<BR>
|13
<i>ark</i>: der getuigenis: tot vervoer gereed maken, Num. 4:5<BR>
|:
<i>ark</i>: des verbonds des HEEREN: plaats, Richt. 20:27<BR>
|13
<i>ark</i>: des verbonds: daarin is het verbond, 1 Kon. 8:21<BR>
|
<i>ark</i>: des verbonds: gedragen door de Levietische priesters, Joz. 3:3<BR>
|
<i>ark</i>: des verbonds: na te volgen, Joz. 3:3<BR>
|aanspraak
<i>ark</i>: des verbonds: type van Christus, 2 Sam. 15:24<BR>
|maken: Christus maakt slechts indirect - op gezag
<i>ark</i>: des verbonds: wordt niet meer gemaakt, Jer. 3:16<BR>
|-
<i>ark</i>: God woont tussen de cherubs, 1 Kron. 13:6<BR>
|1 Kon.
<i>ark</i>: God zoeken bij de - des HEEREN: Jozua en de oudsten, onderweg, Joz. 7:6<BR>
|6
<i>ark</i>: Gods, 2 Sam. 15:24<BR>
|:
<i>ark</i>: Gods - woonde in het midden der gordijnen, 2 Sam. 7:2<BR>
|23
<i>ark</i>: Gods -: dragen: alleen door de Levieten, 1 Kron. 15:2<BR>
|
<i>ark</i>: Gods: God woont tussen de cherubim, 2 Sam. 6:2<BR>
|
<i>ark</i>: Gods: wijze van dragen, 1 Kron. 15:15<BR>
|aanspraakplaats
<i>ark</i>: mocht niet aangeraakt worden, 1 Kron. 13:10<BR>
|
<i>ark</i>: Noach's -, Gen. 6:14v<BR>
|-
<i>ark</i>: rust: tot rust gekomen, 1 Kron. 6:31<BR>
|Luk.
<i>ark</i>: van de getuigenis, Ex. 25:22<BR>
|6
<i>ark</i>: van de getuigenis, Ex. 26:33<BR>
|:
<i>ark</i>: van Gods sterkte, Ps. 132:8<BR>
|13
<i>ark</i>: van het verbond, Ex. 25:8v<BR>
|
<i>ark</i>: van het verbond, Hebr. 9:4<BR>
|
<i>ark</i>: van het verbond des HEEREN: een huis der rust voor de ark, 1 Kron. 28:2<BR>
|aanstellen
<i>ark</i>: van het verbond van Gods, 1 Kron. 16:6<BR>
|apostel: door Jezus
<i>ark</i>: van het verbond: gedragen door de priesters, Joz. 8:33<BR>
|-
<i>ark</i>: van het verbond: in de hemelse tempel, Opb. 11:19<BR>
|Marcus
<i>ark</i>: van het verbond: maten, Ex. 25:8<BR>
|3
<i>ark</i>: van het verbond: plaats in de tempel van Salomo, 2 Kron. 5:7<BR>
|:
<i>ark</i>: van Noach: doel: behoudenis, Hebr. 11:7<BR>
|14
<i>ark</i>: van Noach: vergelijk hiermee de hut, Jes. 5:6<BR>
|
<i>ark</i>: van Noach: zinnebeeld van Jezus als schuilplaats, Jes. 32:2<BR>
|
<i>ark</i>: verbond: - des -s, Joz. 3:11<BR>
|aanstellen
<i>ark</i>: verbond: - des: Christus, doorgang naar de hemel, Joz. 3:17<BR>
|apostelen: door Jezus
<i>ark der getuigenis</i>: bedekt voor de voorhang, Ex. 40:3<BR>
|-
<i>ark der getuigenis</i>: verzoendeksel, Ex. 30:6<BR>
|Num.
<i>ark der getuigenis</i>: voorhang voor de –, Ex. 30:6<BR>
|27
<i>ark der getuigenis</i>, Ex. 31:7<BR>
|:
<i>ark van het verbond</i>: bevat de getuigenis, Ex. 25:16<BR>
|16
<i>ark van het verbond</i>: bouwvoorschrift, Ex. 25:10v<BR>
|
<i>ark van het verbond</i>: dragen aan de handbomen, Ex. 25:14<BR>
|
<i>ark van het verbond</i>: en Gods tegenwoordigheid, Num. 10:35<BR>
|aanstellen
<i>ark van het verbond</i>: in huis bewaren: bracht zegen aan, 1 Kron. 13:14<BR>
|dat God een man stelle over deze vergadering
<i>ark van het verbond</i>: optrekken van de –, Num. 10:35<BR>
|-
<i>ark van het verbond</i>: reisde voor hun aangezicht, Num. 10:33<BR>
|1 Kron.
<i>ark van het verbond</i>: speurt een rustplaats uit, Num. 10:33<BR>
|16
<i>ark van het verbond</i>: vervaardiging, Ex. 37:1v<BR>
|:
<i>arm</i>: als - maar velen rijk makend, 2 Cor. 6:10<BR>
|4
<i>arm</i>: als niets hebbend, 2 Cor. 6:10<BR>
|
<i>arm</i>: armste in Manasse: door God verkoren, Richt. 6:15<BR>
|
<i>arm</i>: door bedrog, Spr. 10:3<BR>
|aanstellen
<i>arm</i>: door onmatigheid, Spr. 23:21<BR>
|door David: tot de dienst der ark
<i>arm</i>: door onwetendheid aangaande Gods weg en recht, Jer. 5:4<BR>
|-
<i>arm</i>: fig. kracht, Jes. 33:2<BR>
|Luk.
<i>arm</i>: geestelijk -, Opb. 3:17<BR>
|10
<i>arm</i>: God maakt arm en maakt rijk, 1 Sam. 2:7<BR>
|:
<i>arm</i>: Gods - is Gods macht, Ps. 71:18<BR>
|1
<i>arm</i>: Gods eeuwige armen zijn onder u, Deut. 33:27<BR>
|
<i>arm</i>: HEERE, wees hun arm alle morgen, Jes. 33:2<BR>
|
<i>arm</i>: in zijn -en nemen: door Jezus, Mark. 10:16<BR>
|aanstellen
<i>arm</i>: Jezus is - geworden, 2 Cor. 8:9<BR>
|door de Heer Jezus
<i>arm</i>: Mijn arm heeft Mij heil beschikt, Jes. 63:5<BR>
|-
<i>arm</i>: ondanks rijkdom, Spr. 13:7<BR>
|1 Tim.
<i>arm</i>: symbool van macht, sterkheid, Jer. 17:5<BR>
|1
<i>arm</i>: van Jahweh: ontwaak, trek sterkte aan, Jes. 51:9<BR>
|:
<i>arm</i>: verbroken is de – van Moab, Jer. 48:25<BR>
|12
<i>arm</i>: zichzelf - maken, Spr. 13:7<BR>
|
<i>arm</i>: zinnebeeld van sterkte, Jer. 48:25<BR>
|
<i>arm</i>, Ps. 49:3<BR>
|aanstellen
<i>armband</i>, Jes. 3:19<BR>
|door de Heer Jezus: in de bediening
<i>arme</i>: - van geest; van hen is het koninkrijker der hemelen, Matth. 5:3<BR>
|-
<i>arme</i>: -n blijven er, Deut. 15:11<BR>
|2 Sam.
<i>arme</i>: -n hebben Jezus' aandacht, Matth. 19:29<BR>
|6
<i>arme</i>: aan -n wordt het evangelie verkondigd, Matth. 11:5<BR>
|:
<i>arme</i>: aan armen werd het evangelie verkondigd, Luk. 7:22<BR>
|21
<i>arme</i>: aan de -n geven, Luk. 18:22<BR>
|
<i>arme</i>: aan de -n geven, 2 Cor. 9:9<BR>
|
<i>arme</i>: altijd zijn er armen bij ons, Joh. 12:8<BR>
|aanstellen
<i>arme</i>: armen en rijk ontmoeten elkaar, Spr. 22:2<BR>
|door God: David tot voorganger
<i>arme</i>: armen in huis brengen, Jes. 58:7<BR>
|-
<i>arme</i>: armen ten avondmaal gebracht, Luk. 14:21<BR>
|Hand.
<i>arme</i>: armen van het recht afwenden, Jes. 10:2<BR>
|10
<i>arme</i>: armen werden niet weggevoerd, 2 Kon. 24:14<BR>
|:
<i>arme</i>: armen werden niet weggevoerd, 2 Kon. 25:12<BR>
|42
<i>arme</i>: armen zal Hij, de Christus, met gerechtigheid richten, Jes. 11:4<BR>
|
<i>arme</i>: beroven, Spr. 22:22<BR>
|
<i>arme</i>: beter dan een leugenachtig man, Spr. 19:22<BR>
|aanstellen
<i>arme</i>: door God gemaakt, Spr. 22:2<BR>
|door God: Jezus: tot Rechter van levenden en doden
<i>arme</i>: geeft aalmoezen, Luk. 12:33<BR>
|-
<i>arme</i>: gehaat door zijn broeders en vrienden, Spr. 19:7<BR>
|2 Kron.
<i>arme</i>: gehaat door zijn vriend, Spr. 14:20<BR>
|9
<i>arme</i>: geld lenen aan de –, Ex. 22:25<BR>
|:
<i>arme</i>: geschrei van de -, Spr. 21:13<BR>
|8
<i>arme</i>: geven aan -n, Matth. 19:21<BR>
|
<i>arme</i>: geven aan -n, Mark. 10:21<BR>
|
<i>arme</i>: geven aan de -: gevolg: gever zal geen gebrek hebben, Spr. 28:27<BR>
|aanstellen
<i>arme</i>: God een sterkte voor de -, Jes. 25:4<BR>
|door God: koning Salomo
<i>arme</i>: Gods zorg voor de armen in de rechtspraak, Ex. 23:6<BR>
|-
<i>arme</i>: groepen armen: Leviet, weduwe, wees, vreemdeling, Deut. 26:12<BR>
|2 Tim.
<i>arme</i>: kan verdrukken, Spr. 28:3<BR>
|1
<i>arme</i>: letterlijke –: armen in de wereld door God uitverkoren, Jak. 2:5<BR>
|:
<i>arme</i>: niet ondersteund, Ez. 16:49<BR>
|11
<i>arme</i>: nodig -n, Luk. 14:13<BR>
|
<i>arme</i>: oneer aandoen, Jak. 2:6<BR>
|
<i>arme</i>: onrecht gedaan aan de -, Jes. 32:7<BR>
|aanstellen
<i>arme</i>: ontferming over de -: lenen aan God, Spr. 19:17<BR>
|door God: Paulus als prediker, apostel, leraar
<i>arme</i>: ontvangst van een arme broeder, Jak. 2:2v<BR>
|-
<i>arme</i>: recht doen aan, Spr. 29:14<BR>
|1 Kon.
<i>arme</i>: recht van de – niet buigen, Ex. 23:6<BR>
|10
<i>arme</i>: rechtschapen - beter dan verkeerde rijke, Spr. 28:6<BR>
|:
<i>arme</i>: schuldoffer van de -, Lev. 5:7<BR>
|9
<i>arme</i>: smekingen, Spr. 18:23<BR>
|
<i>arme</i>: sociaal isolement, Spr. 19:4<BR>
|
<i>arme</i>: tegemoetkoming voor de reiniging van melaatsheid, Lev. 14:21<BR>
|aanstellen
<i>arme</i>: van geest, Jes. 66:2<BR>
|door God: tot koning: Salomo
<i>arme</i>: verdrukken, Spr. 22:16<BR>
|-
<i>arme</i>: verdrukken: is God smaden, Spr. 14:31<BR>
|Hebr.
<i>arme</i>: weldoen aan de -n, Mark. 14:6<BR>
|5
<i>arme</i>: zaligspreking tot de armen, Luk. 6:20<BR>
|:
<i>arme</i>: zich ontfermen over de arme, Spr. 28:8<BR>
|1
<i>arme</i>: zorg voor de -, Lev. 19:9<BR>
|
<i>arme</i>: zorg voor de -, Lev. 23:22<BR>
|
<i>arme</i>: zorg voor de -, Lev. 25:35<BR>
|aanstellen
<i>arme</i>: zorg voor de -en, Matth. 26:9<BR>
|hogepriester
<i>arme</i>: zorg voor de -n, Deut. 15:7v<BR>
|-
<i>arme</i>: zorg voor de -n, Deut. 24:12v<BR>
|Hebr.
<i>arme</i>: zorg voor de -n, Job 31:16<BR>
|8
<i>arme</i>: zorg voor de –, Ex. 22:26<BR>
|:
<i>arme</i>: zorg voor de armen, Joh. 12:5<BR>
|3
<i>arme</i>, Luk. 16:20<BR>
|
<i>arme</i>, Luk. 212v<BR>
|
<i>arme</i>, Opb. 13:16<BR>
|aanstellen
<i>arme </i>: Gods zorg voor de -n, Ex. 23:11<BR>
|hogepriester
<i>armen</i>: de - gedenken, Gal. 2:10<BR>
|-
<i>armen</i>: sterken: door de handen van God, Gen. 49:24<BR>
|Neh.
<i>armenrecht</i>: nalezing van aren, Ruth 2:3<BR>
|9
<i>armoede</i>: (associatie), Spr. 16:8<BR>
|:
<i>armoede</i>: bestrijden: motief: voordeel des aardrijks is voor allen, Pred. 5:8<BR>
|17
<i>armoede</i>: bestrijding van -, Lev. 25:24v<BR>
|
<i>armoede</i>: bestrijding: 7jaarlijkse kwijtschelding, Deut. 15:4<BR>
|
<i>armoede</i>: brengt tot lage beroepen, Luk. 15:15<BR>
|aanstellen
<i>armoede</i>: Christus weet onze -, Opb. 2:9<BR>
|hoofd -: om weder te keren naar Egypte
<i>armoede</i>: Christus' -, Matth. 13:44<BR>
|-
<i>armoede</i>: Christus' -, Matth. 13:46<BR>
|1 Sam.
<i>armoede</i>: diepe -, 2 Cor. 8:2<BR>
|8
<i>armoede</i>: doch geestelijk rijk, Opb. 2:9<BR>
|:
<i>armoede</i>: en liefde, Spr. 15:17<BR>
|22
<i>armoede</i>: en veel hebben, Spr. 13:7<BR>
|
<i>armoede</i>: en verwoesting, Spr. 10:15<BR>
|
<i>armoede</i>: geef mij niet , Spr. 30:8<BR>
|aanstellen
<i>armoede</i>: geestelijke -, Spr. 13:7<BR>
|koing
<i>armoede</i>: geestelijke -, Jes. 57:15<BR>
|-
<i>armoede</i>: gevaar van te gaan stelen, Spr. 30:9<BR>
|Hand.
<i>armoede</i>: hulp bij -: u bent rijk, Opb. 2:9<BR>
|7
<i>armoede</i>: lijden: door jonge leeuwen, Ps. 34:11<BR>
|:
<i>armoede</i>: niet Gods wil, Deut. 15:4<BR>
|35
<i>armoede</i>: oorzaak: luiheid, Spr. 6:11<BR>
|
<i>armoede</i>: oorzaak: luiheid, Spr. 24:34<BR>
|
<i>armoede</i>: oorzaak: verwerping tucht, Spr. 13:18<BR>
|aanstellen
<i>armoede</i>: vergeten, door drank, Spr. 31:7<BR>
|Mozes aangesteld door God
<i>armoede</i>: ware –, Mark. 4:25<BR>
|-
<i>armoede</i>: zie ook Verarmen, <BR>
|Jes.
<i>Arnon</i>: rivier, Num. 21:13<BR>
|3
<i>Arnon</i>, Jer. 48:21<BR>
|:
<i>Aroër</i>, Jer. 48:20<BR>
|7
<i>Arpad</i>, Jes. 37:13<BR>
|
<i>Arpad</i>, Jer. 49:23<BR>
|
<i>arrestatie</i>: poging tot - van Jezus, Luk. 2019<BR>
|aanstellen
<i>arrestatie</i>: van Petrus en Johannes, Hand. 4:3<BR>
|overste
<i>Artemas</i>, Tit. 3:12<BR>
|-
<i>Artemis</i>: godin: invloed, Hand. 19:27<BR>
|Ezra
<i>arts</i>: geestelijke en zedelijke –: Jezus, Matth. 9:12<BR>
|7
<i>arts</i>: gevraagd naar een –, Jer. 8:22<BR>
|:
<i>arts</i>: God onze -, Ex. 15:26<BR>
|25
<i>arts</i>: nodig hebben: zij die ziek zijn, Luk. 5:31<BR>
|
<i>arts</i>: nut van een -, Mark. 2:17<BR>
|
<i>arts</i>: oorzaak soms van lijden, Mark. 5:25<BR>
|aanstellen
<i>arts</i>: veel geld aan artsen uitgeven, Luk. 8:43<BR>
|rechters
<i>arts</i>: zijn behandeling een bron van lijden, Mark. 5:25<BR>
|-
<i>Aruma</i>, Richt. 9:41<BR>
|Ezra
<i>Arvad</i>, Ez. 27:8<BR>
|7
<i>as</i>: afvoer, Lev. 6:11<BR>
|:
<i>as</i>: in de – neerdrukken, Klg. 3:16<BR>
|25
<i>as</i>: in zak en as gezeten, Luk. 10:13<BR>
|
<i>as</i>: plaats van de as bij het brandofferaltaar, Lev. 6:10<BR>
|
<i>as</i>: tot – verbrand: Sodom en Gomorra, 2 Pe 2:6<BR>
|aanstellen
<i>as</i>: van de rode koe verzameld en bewaard, Num. 19:9<BR>
|regeerders
<i>as</i>: vele Joden lagen in zakken en as, Esth. 4:3<BR>
|-
<i>as</i>: wentel u in de –, Jer. 6:26<BR>
|1 Kron.
<i>as</i>: zak en – onder zich spreiden, Jes. 58:5<BR>
|12
<i>as</i>: zak en –:Daniël, Dan. 9:3<BR>
|:
<i>Asa</i>: God was met -, 2 Kron. 15:9<BR>
|18
<i>Asaf</i>: profeteerde aan Davids hand, 1 Kron. 25:2<BR>
|
<i>Asaf</i>: ziener, 2 Kron. 29:30<BR>
|
<i>Asaf</i>: zonen van -: zangers, 2 Kron. 35:15<BR>
|aanstellen
<i>Asdod</i>: behoort aan Juda, Joz. 15:47<BR>
|tot hoofden
<i>Asdod</i>: Filippus in – , Hand. 8:40<BR>
|-
<i>Asdod</i>, Jer. 25:20<BR>
|Luk.
<i>Asdodiet</i>, Joz. 13:3<BR>
|12
<i>Aser</i>: profetie aangaande, Gen. 49:20<BR>
|:
<i>Asia</i>: allen in – hoorden het woord van de Heer, Hand. 19:10<BR>
|14
<i>Asia</i>: eersteling van – voor Christus, Rom. 16:5<BR>
|
<i>Asia</i>: Joden uit –, Hand. 21:27<BR>
|
<i>Asia</i>: Paulus in Asia, lange tijd in Efeze, Hand. 20:18<BR>
|aanstellen
<i>Asia</i>: Paulus leed verdrukking in -, 2 Cor. 1:8<BR>
|tot rechter of deler
<i>Asia</i>: Paulus verbleef een tijdlang in –, Hand. 19:22<BR>
|-
<i>Asia</i>, Hand. 2:9<BR>
|Hebr.
<i>Asia</i>, 2 Tim. 1:15<BR>
|5
<i>asiel</i>: zie Toevlucht, <BR>
|:
<i>Askelon</i>: ingenomen door Juda, Richt. 1:18<BR>
|1
<i>Askelon</i>, Jer. 25:20<BR>
|
<i>Askelon</i>, Jer. 47:5v<BR>
|
<i>Askeloniet</i>, Joz. 13:3<BR>
|aanstellen
<i>Askenaz</i>, Jer. 51:27<BR>
|voor mensen: hogepriester
<i>Aspenaz</i>: overste der kamerlingen, Dan. 1:3<BR>
|-
<i>assertiviteit</i>: positief voorbeeld van -, Num. 27:4<BR>
|1 Kron.
<i>assimilatie</i>: poging tot, Dan. 1:4<BR>
|11
<i>Assur</i>: koning van -: Esar-Haddon, Ezra 4:2<BR>
|:
<i>Assur</i>: koning van -: hier de pers Darius, Ezra 7:22<BR>
|25
<i>Assur</i>: koning van – gestraft door God, Jer. 50:18<BR>
|
<i>Assur</i>: nakomeling van Cham, Gen. 10:11<BR>
|
<i>Assur</i>: nakomeling van Sem, Gen. 10:22<BR>
|aanstellen
<i>Assur</i>: onderdrukte Israël, om niet, Jes. 52:4<BR>
|
<i>Assur</i>: toekomst, Micha 5:4v<BR>
|-
<i>Assur</i>: verbond maken met - door Efraïm, Hos. 12:2<BR>
|1 Sam.
<i>Assur</i>: verslindende leeuw jegens Israël, Jer. 50:17<BR>
|3
<i>Assur</i>: zal geoordeeld worden, Jes. 30:31<BR>
|:
<i>Assur</i>: zal ons niet behouden, Hos. 14:4<BR>
|20
<i>Assur</i>: zal worden verdaan, Zef. 2:13<BR>
|
<i>Assur</i>: zoon van Sem, 1 Kron. 1:17<BR>
|
<i>Assyrie</i>: bedreigt Israël, in de dagen van Menahem, 2 Kon. 15:19<BR>
|aanstelling
<i>Assyrie</i>: bezet deel van Israël, in de dagen van Pekah, 2 Kon. 15:29<BR>
|door God: erkenning door het volk
<i>Assyrie</i>: koningen van -, 1 Kron. 5:26<BR>
|-
<i>Assyrie</i>: neemt Damascus in, 2 Kon. 16:6<BR>
|Marcus
<i>Assyrie</i>: oordeel over , Jes. 14:25<BR>
|3
<i>Assyrie</i>: taal, Jes. 33:19<BR>
|:
<i>Assyrie</i>: toekomst: zal God dienen, Jes. 19:23<BR>
|14
<i>Assyriër</i>: daden van de koning van Assyrië, Jes. 10:13v<BR>
|
<i>Assyriër</i>: in hun hand was de stok van Gods grimmigheid, Jes. 10:5<BR>
|
<i>Assyriër</i>: roede van Gods toorn, Jes. 10:5<BR>
|aanstelling
<i>Assyriër</i>: wij hebben de – de hand gegeven, Klg. 5:6<BR>
|en roeping
<i>Astaroth</i>: dienen, Richt. 2:13<BR>
|-
<i>Astaroth</i>: dienen, Richt. 2:13<BR>
|1 Sam.
<i>Astaroth</i>, 1 Sam. 31:9<BR>
|8
<i>astrologie</i>: tegen -, Jer. 10:2<BR>
|:
<i>Asyncritus</i>, Rom. 16:14<BR>
|1
<i>atheïsme</i>: alternatief voor godsdienst is afgoderij, niet goddeloosheid, Deut. 11:28<BR>
|
<i>atheïsme</i>: brengt slijk en modder voort, Jes. 57:20<BR>
|
<i>atheïsme</i>: dwaasheid, Ps. 92:7<BR>
|aanstelling
<i>atheïsme</i>: einde van het –, Rom. 14:11<BR>
|geval: richters: door Samuel: zijn zonen
<i>atheïsme</i>: gevaar (toepassing), Spr. 28:28<BR>
|-
<i>atheïsme</i>: gevolg, Ps. 53:2<BR>
|Matth.
<i>atheïsme</i>: moreel gevolg (toepassing), 1 Sam. 2:12<BR>
|24
<i>atheïsme</i>: morele gevolgen, Lev. 19:14<BR>
|:
<i>atheïsme</i>: praktisch -, 2 Thess. 2:4<BR>
|45
<i>atheïsme</i>: toekomst van het - (toepassing), Dan. 12:9<BR>
|
<i>atheïsme</i>: van - komt goddeloosheid voort, 1 Sam. 24:14<BR>
|
<i>atheïsme</i>, Ps. 86:14<BR>
|aanstelling
<i>atheïst</i>: kent God (afleiding), Rom. 1:21<BR>
|huisbediende: door de Heer
<i>atheïst</i>: schuld: niet te verontschuldigen is de – (afleiding), Rom. 1:20<BR>
|-
<i>atheïst</i>: spreekt tegen God, Jud :15<BR>
|1 Tim.
<i>atheïst</i>: woord voor -en, Jes. 29:16<BR>
|2
<i>atheïst</i>: zegt: 'Waar is uw God?' (toepassing), Ps. 42:4<BR>
|:
<i>Athene</i>: bevolking: bezigheid, Hand. 17:21<BR>
|7
<i>Athene</i>: vol afgodsbeelden, Hand. 17:16<BR>
|
<i>atoomwapen</i>: God kan een - tegenhouden (toepassing), Jes. 54:17<BR>
|
<i>automutilatie</i>: (toepassing), Mark. 5:5<BR>
|aanstelling
<i>automutilatie</i>: geval, Jer. 41:5<BR>
|Paulus gesteld tot prediker
<i>autonomie</i>: (toepassing), 2 Pe 2:10<BR>
|-
<i>autonomie</i>: tegen , Ps. 60:13<BR>
|Num.
<i>autonomie</i>: ten opzichte van God is verkeerd, Jer. 10:23<BR>
|2
<i>avond</i>: de twee engelen kwam te Sodom in de -, Gen. 19:2<BR>
|:
<i>avond</i>: tussen de twee -en: aansteken lampen en reukwerk, Ex. 30:8<BR>
|3
<i>avond</i>: tussen de twee avonden: vlees eten, Ex. 16:12<BR>
|v
<i>avond</i>: valt na het 11e uur, Matth. 20:8<BR>
|
<i>avondmaal</i>: 'bloed drinken', 1 Kron. 11:19<BR>
|aanstelling
<i>avondmaal</i>: alleen voor christenen (toepassing), Lev. 22:10<BR>
|stamhoofden door God aangesteld
<i>avondmaal</i>: allen namen deel, 1 Cor. 10:17<BR>
|-
<i>avondmaal</i>: beker: der verlossingen, Ps. 116:13<BR>
|Lev.
<i>avondmaal</i>: blijdschap (toepassing), 2 Kron. 30:25-26<BR>
|19
<i>avondmaal</i>: breken van het brood na de zegening, Mark. 14:22<BR>
|:
<i>avondmaal</i>: brood en wijn: vlees en bloed, Joh. 6:53<BR>
|14
<i>avondmaal</i>: brood: "dit is mijn lichaam", Mark. 14:22<BR>
|
<i>avondmaal</i>: brood: vlees van Christus, Joh. 6:51<BR>
|
<i>avondmaal</i>: danken voor brood breken, Luk. 2219<BR>
|aanstoot
<i>avondmaal</i>: doet dit tot mijn gedachtenis, Luk. 2219<BR>
|begrip
<i>avondmaal</i>: drinkbeker, Matth. 26:27<BR>
|-
<i>avondmaal</i>: drinkbeker: betekenis, Luk. 2220<BR>
|Jes.
<i>avondmaal</i>: drinkbeker: danken voor het drinken, Mark. 14:23<BR>
|57
<i>avondmaal</i>: en daarna samen voedsel nemen?, Hand. 2:46<BR>
|:
<i>avondmaal</i>: gedachtenis (associatie), Ps. 111:4<BR>
|14
<i>avondmaal</i>: gedachtenis (toepassing), Ps. 132:1<BR>
|
<i>avondmaal</i>: gedachtenis (toepassing), 1 Thess. 3:6<BR>
|
<i>avondmaal</i>: gedachtenismaal, Ex. 20:24<BR>
|aanstoot
<i>avondmaal</i>: gedachtenismaal (toepassing), 2 Tim. 2:8<BR>
|begrip: struikelblok
<i>avondmaal</i>: geen braspartij, vgl. 1 Cor, Jud :12<BR>
|-
<i>avondmaal</i>: God verheerlijken als wij zien wat er is gebeurd (toepassing), Luk. 2347<BR>
|Ps.
<i>avondmaal</i>: groot -, Luk. 14:16<BR>
|119
<i>avondmaal</i>: illustratie, Deut. 12:7<BR>
|:
<i>avondmaal</i>: ingesteld tijdens een maaltijd, Matth. 26:21<BR>
|165
<i>avondmaal</i>: instelling, Mark. 14:22<BR>
|
<i>avondmaal</i>: Jezus eet met 'zondaars', Luk. 15:2<BR>
|
<i>avondmaal</i>: opgedragen aan de discipelen, Mark. 14:22<BR>
|aanstoot
<i>avondmaal</i>: recht op - (toepassing), Hebr. 13:10<BR>
|geen - hebben: dankzij Gods woord
<i>avondmaal</i>: toelating tot - en gemeente: beoordeling door oudsten (toepassing), Joz. 20:4<BR>
|-
<i>avondmaal</i>: toelating tot: onderzoek: niet altijd nodig in grondige mate, 2 Kon. 12:15<BR>
|Ps.
<i>avondmaal</i>: toelating: vgl. toelating tot vrijstad, Joz. 20:4<BR>
|56
<i>avondmaal</i>: type van het -: Jobs maaltijd, Job 42:11<BR>
|:
<i>avondmaal</i>: vergelijk met -: wijn in plaats van water, Jes. 30:20<BR>
|14
<i>avondmaal</i>: verhindering voor - (toepassing), 2 Kron. 30:18<BR>
|
<i>avondmaal</i>: verhindering: onreinheid??, Lev. 22:6<BR>
|
<i>avondmaal</i>: vieren met andere kleine groep (toepassing), Ex. 12:4<BR>
|aanstoot
<i>avondmaal</i>: viering: hierin volharden, Hand. 2:42<BR>
|gered van -
<i>avondmaal</i>: viering: voorwaarden, 2 Kron. 30:3<BR>
|-
<i>avondmaal</i>: voor alle discipelen, Matth. 26:27<BR>
|Jer
<i>avondmaal</i>: vooraf zelfheiliging?, 1 Sam. 16:5<BR>
|6
<i>avondmaal</i>: vreemdeling, Num. 9:14<BR>
|:
<i>avondmaal</i>: wel eten met gebrek, Lev. 21:22<BR>
|21
<i>avondmaal</i>: werking van wijn en brood (toepassing), Ps. 104:15<BR>
|
<i>avondmaal</i>: wijn: "dit is mijn bloed, van het verbond", Mark. 14:24<BR>
|
<i>avondmaal</i>: zelfbeproeving vooraf, Ezra 6:20<BR>
|aanstoot
<i>avondmaal</i>: zich heiligen met het oog op het -, Ezra 6:21<BR>
|gesteld door God
<i>avondmaal</i>: zie ook Broodbreking, <BR>
|-
<i>avondmaal</i>, Matth. 26:26v<BR>
|Matth.
<i>avondmaal</i>, Luk. 14:12<BR>
|17
<i>avondmaal</i>, 1 Cor. 10:15v<BR>
|:
<i>avondmaalsbrood</i>: stelt Jezus’ lichaam voor, Matth. 26:26<BR>
|27
<i>avondoffer</i>: tijd van het -, Dan. 9:21<BR>
|
<i>avondoffer</i>: verbaasd blijven zitten tot aan het avondoffer, Ezra 9:3<BR>
|
<i>avondoffer</i>, 2 Kron. 13:11<BR>
|aanstoot
<i>avondoffer</i>, Ezra 3:3<BR>
|geven van - nalaten
<i>Avvieten</i>, Joz. 13:3<BR>
|-
<i>Azazel</i>, Lev. 16:8v<BR>
|Marcus
<i>Azeka</i>, Jer. 34:7<BR>
|6
|:
|3
|
|
|aanstoot
|nemen aan Jezus
|-
|Matth.
|13
|:
|57
|
|
|aanstoot
|nemen: aan Jezus: door zijn plaatsgenoten
|-
|Matth.
|15
|:
|12
|
|
|aanstoot
|nemen: aan Jezus' woord: door de farizeeen
|-
|Ps.
|116
|:
|8
|
|
|aanstoot
|redden, mijn voet, van -: door God
|-
|Matth.
|16
|:
|23
|
|
|aanstoot
|Satan een - voor Christus
|-
|1 Pe
|2
|:
|7
|
|
|aanstoot
|steen des -s
|-
|Jes.
|8
|:
|14
|
|
|aanstoot
|steen des -s: God tot een steen des -s
|-
|Ps.
|27
|:
|2
|
|
|aanstoten
|struikelen
|-
|1 Tim.
|5
|:
|19
|
|
|aantijging
|beoordelen
|-
|Hand.
|17
|:
|3
|
|
|aantonen
|uit de Schriften: drie sabbatten lang
|-
|Luk.
|11
|:
|54
|
|
|aanvallen
|Jezus aangevallen door de schriftgeleerden en de farizeeën
|-
|Hebr.
|10
|:
|24
|
|
|aanvuring
|van liefde
|-
|Col.
|2
|:
|5
|
|
|aanwezig
|in de geest
|-
|1 Cor.
|5
|:
|3
|
|
|aanwezig
|naar de geest –
|-
|1 Sam.
|9
|:
|17
|
|
|aanwijzen
|door God: geval: Saul aan Samuel
|-
|Hand.
|10
|:
|22
|
|
|aanwijzing
|goddelijke -
|-
|Matth.
|2
|:
|22
|
|
|aanwijzing
|Goddelijke - in een droom
|-
|Luk.
|2
|:
|26
|
|
|aanwijzing
|Goddelijke - ontvangen
|-
|Jac.
|2
|:
|1
|
|
|aanzien
|des persoons
|-
|Ef.
|6
|:
|9
|
|
|aanzien
|des persoons is er bij de Heer in de hemel niet
|-
|Hand.
|10
|:
|34
|
|
|aanzien
|des persoons: niet bij God
|-
|Luk.
|6
|:
|10
|
|
|aanzien
|door Jezus: allen rondom
|-
|Marcus
|12
|:
|14
|
|
|aanzien
|geen - des persoons bij Jezus
|-
|Gal.
|2
|:
|2
|
|
|aanzien
|in - zijn
|-
|Gal.
|2
|:
|6
|
|
|aanzien
|in - zijn
|-
|2 Kon.
|5
|:
|1
|
|
|aanzien
|van hoog -: Naaman
|-
|Ps.
|69
|:
|17
|
|
|aanzien
|zie mij aan naar de grootheid van uw barmhartigheden
|-
|Hand.
|13
|:
|50
|
|
|aanzienlijk
|aanzienlijke godsdienstige vrouwen
|-
|Hand.
|17
|:
|12
|
|
|aanzienlijk
|aanzienlijke Griekse mannen en vrouwen kwamen tot geloof
|-
|Jes.
|5
|:
|15
|
|
|aanzienlijk
|aanzienlijke man: vernederd
|-
|1 Cor.
|1
|:
|26
|
|
|aanzienlijke
|niet vele -n onder de bekeerden
|-
|Jes.
|3
|:
|3
|
|
|aanzienlijke
|wordt weggenomen
|-
|Ps.
|49
|:
|3
|
|
|aanzienlijke
|
|-
|Deut.
|14
|:
|13
|v
|
|aard
|naar haar -
|-
|Jac.
|3
|:
|12
|
|
|aard
|naar zijn -: vijgeboom, wijnstok
|-
|1 Kon.
|19
|:
|11
|
|
|aardbeving
|door God bewerkt
|-
|Hand.
|16
|:
|26
|
|
|aardbeving
|door God bewerkt
|-
|Jes.
|29
|:
|6
|
|
|aardbeving
|door God gezonden
|-
|1 Sam.
|14
|:
|15
|
|
|aardbeving
|door God veroorzaakt
|-
|Opb.
|11
|:
|13
|
|
|aardbeving
|door God verwekt
|-
|Ez.
|38
|:
|20
|
|
|aardbeving
|eindtijd: na Gods inval
|-
|Jes.
|24
|:
|18
|
|
|aardbeving
|eindtijdse -
|-
|Matth.
|28
|:
|2
|
|
|aardbeving
|grote -
|-
|Opb.
|6
|:
|12
|
|
|aardbeving
|grote -
|-
|Opb.
|16
|:
|18
|
|
|aardbeving
|grote -
|-
|Luk.
|21
|
|11
|
|
|aardbeving
|grote -en in de toekomst
|-
|Matth
|24
|:
|7
|
|
|aardbeving
|in eindtijd meerdere -en
|-
|Marcus
|13
|:
|8
|
|
|aardbeving
|meerdere -en in de eindtijd
|-
|Job
|34
|:
|20
|
|
|aardbeving
|neemt een volk weg (associatie)
|-
|Ps.
|60
|:
|3
|
|
|aardbeving
|splijting mogelijk door -
|-
|Matth.
|27
|:
|51
|
|
|aardbeving
|teken Gods
|-
|Ps.
|18
|:
|8
|
|
|aardbeving
|uiting van Gods toorn
|-
|Jer
|10
|:
|10
|
|
|aardbeving
|van Gods verbolgenheid beeft de aarde
|-
|Ps.
|96
|:
|10
|
|
|aardbeving
|wereldwijd bewegen van de aarde
|-
|1 Kron.
|16
|:
|30
|
|
|aardbeving
|wereldwijde -: niet weer
|-
|Job
|9
|:
|6
|
|
|aardbeving
|
|-
|Ps.
|114
|:
|7
|
|
|aardbeving
|
|-
|Spr.
|30
|:
|21
|
|
|aardbeving
|
|-
|Opb.
|11
|:
|19
|
|
|aardbeving
|
|-
|Gen.
|3
|:
|23
|
|
|aardbodem
|bouwen
|-
|Gen.
|4
|:
|11
|
|
|aardbodem
|bouwen
|-
|Gen.
|8
|:
|21
|
|
|aardbodem
|niet meer vervloekt
|-
|Gen.
|4
|:
|11
|
|
|aardbodem
|vermogen des -s
|-
|Ps.
|60
|:
|3
|
|
|aardbreuk
|
|-
|Ps.
|71
|:
|20
|
|
|aarde
|afgronden der -
|-
|Gen.
|8
|:
|22
|
|
|aarde
|al de dagen der -: wisseling van dag en nacht enz.
|-
|Lev.
|26
|:
|19
|
|
|aarde
|als koper maken: door God
|-
|Ps.
|104
|:
|6
|
|
|aarde
|bedekt met water
|-
|Matth.
|5
|:
|5
|
|
|aarde
|beerven: door de zachtmoedigen
|-
|Ps.
|25
|:
|13
|
|
|aarde
|beërven: door het zaad van de Godvrezende
|-
|Jes.
|44
|:
|23
|
|
|aarde
|benedenste delen der -: juicht!
|-
|2 Pe
|3
|:
|5
|
|
|aarde
|bestaande uit water en door water
|-
|Spr.
|2
|:
|21
|v
|
|aarde
|bestemd voor de vromen, rechtvaadigen
|-
|1 Kon.
|10
|:
|24
|
|
|aarde
|betekenis: wereld der mensen
|-
|Ps.
|99
|:
|1
|
|
|aarde
|beweging
|-
|Ps.
|96
|:
|10
|
|
|aarde
|bewogen, bevestigd
|-
|Opb.
|11
|:
|10
|
|
|aarde
|bewoners: zij die op de aarde wonen
|-
|Gen.
|14
|:
|22
|
|
|aarde
|bezit van God
|-
|Ps.
|37
|:
|22
|
|
|aarde
|bezitten: erfelijk: door de gezegenden
|-
|Ps.
|37
|:
|11
|
|
|aarde
|bezitten: erfelijk: door de zachtmoedigen
|-
|Ps.
|37
|:
|9
|
|
|aarde
|bezitten: erfelijk: door wie Jhwh verwachten
|-
|Ps.
|119
|:
|90
|
|
|aarde
|blijft staan dankzij God
|-
|Gen.
|8
|:
|13
|
|
|aarde
|boven de -: de wateren droogden van boven de -
|-
|Gen.
|8
|:
|11
|
|
|aarde
|boven de -: de wateren van boven de -: gelicht
|-
|Gen.
|8
|:
|7
|v
|
|aarde
|boven de -: de wateren van boven de -: verdroogden
|-
|Pred.
|4
|:
|3
|
|
|aarde
|boze werken op -
|-
|Gen.
|1
|:
|24
|
|
|aarde
|bracht levende zielen voort
|-
|Opb.
|20
|:
|9
|
|
|aarde
|breedte van de -
|-
|Ps.
|68
|:
|9
|
|
|aarde
|daverend toen God uittrok
|-
|Opb.
|8
|:
|7
|
|
|aarde
|derde deel van de - verbrandde
|-
|Opb.
|3
|:
|10
|
|
|aarde
|die op de - wonen
|-
|Opb.
|8
|:
|13
|
|
|aarde
|die op de - wonen
|-
|Ps.
|95
|:
|4
|
|
|aarde
|diepste plaatsen
|-
|Matth.
|11
|:
|23
|
|
|aarde
|dodenrijk: onder de aarde, schijnt, vgl. 'neergestoten'
|-
|Spr.
|3
|:
|19
|
|
|aarde
|door God gegrond door wijsheid
|-
|Spr.
|8
|:
|26
|
|
|aarde
|door God gemaakt
|-
|Opb.
|14
|:
|7
|
|
|aarde
|door God gemaakt
|-
|Opb.
|21
|:
|1
|
|
|aarde
|eerste -
|-
|Jes.
|43
|:
|6
|
|
|aarde
|einde der -: begrip
|-
|Jes.
|5
|:
|26
|
|
|aarde
|einde der -: van het einde der -
|-
|Marcus
|13
|:
|27
|
|
|aarde
|einde van de -
|-
|Hand.
|1
|:
|8
|
|
|aarde
|einde van de -
|-
|1 Sam.
|2
|:
|10
|
|
|aarde
|einden der -
|-
|Job
|28
|:
|24
|
|
|aarde
|einden der -
|-
|Jes.
|41
|:
|9
|
|
|aarde
|einden der -
|-
|Luk.
|11
|:
|31
|
|
|aarde
|einden der -
|-
|Spr.
|30
|:
|4
|
|
|aarde
|einden der - stellen
|-
|Matth.
|12
|:
|42
|
|
|aarde
|einden der -: de koningin van het Zuiden kwam vandaar
|-
|Jes.
|40
|:
|28
|
|
|aarde
|einden der -: door God geschapen
|-
|Job
|41
|:
|2
|
|
|aarde
|en haar volheid is Godes
|-
|Marcus
|13
|:
|27
|
|
|aarde
|en hemel
|-
|Ps.
|33
|:
|8
|
|
|aarde
|en wereld
|-
|Jes.
|34
|:
|1
|
|
|aarde
|en wereld
|-
|Opb.
|13
|:
|12
|
|
|aarde
|en zij die erop wonen
|-
|Jes.
|60
|:
|21
|
|
|aarde
|erfelijk -: in eeuwigheid
|-
|Jer
|31
|:
|37
|
|
|aarde
|fundamenten: ondoorgrondelijk voor de mens
|-
|Matth.
|24
|:
|35
|
|
|aarde
|gaat voorbij
|-
|Marcus
|13
|:
|31
|
|
|aarde
|gaat voorbij
|-
|Luk.
|21
|
|33
|
|
|aarde
|gaat voorbij
|-
|Matth.
|13
|:
|4
|
|
|aarde
|geen - hebben
|-
|Jud
|
|:
|12
|
|
|aarde
|geestelijk: ontworteld
|-
|Ps.
|115
|:
|16
|
|
|aarde
|gegeven door God aan de mensen
|-
|Jes.
|48
|:
|13
|
|
|aarde
|gegrond: door God
|-
|Job
|26
|:
|7
|
|
|aarde
|gehangen aan een niet
|-
|2 Kron.
|2
|:
|12
|
|
|aarde
|gemaakt door God
|-
|Ps.
|115
|:
|15
|
|
|aarde
|gemaakt door God
|-
|Ps.
|146
|:
|6
|
|
|aarde
|gemaakt door God
|-
|Jes.
|37
|:
|16
|
|
|aarde
|gemaakt door God
|-
|Jer
|51
|:
|15
|
|
|aarde
|gemaakt door God door Zijn kracht
|-
|Jes.
|48
|:
|13
|
|
|aarde
|geroepen door God
|-
|Jes.
|40
|:
|28
|
|
|aarde
|geschapen door God
|-
|Ps.
|67
|:
|7
|
|
|aarde
|gewas: de - geeft haar gewas
|-
|Ps.
|97
|:
|5
|
|
|aarde
|God der ganse -
|-
|Zach.
|6
|:
|2
|
|
|aarde
|God is de heer van de hele aarde
|-
|Ps.
|148
|:
|7
|
|
|aarde
|God van de aarde
|-
|Gen.
|24
|:
|3
|
|
|aarde
|God van de hemelen en van de aarde
|-
|Jes.
|40
|:
|22
|
|
|aarde
|God zit boven het rond der aarde
|-
|Joz
|3
|:
|11
|
|
|aarde
|God: de HEERE der ganse -
|-
|Jes.
|6
|:
|3
|
|
|aarde
|God: vol van Zijn heerlijkheid
|-
|Luk.
|8
|:
|8
|
|
|aarde
|goede -
|-
|Luk.
|8
|:
|15
|
|
|aarde
|goede -
|-
|Marcus
|4
|:
|8
|
|
|aarde
|goede - voor het gestrooide zaad van het evangelie
|-
|Matth.
|13
|:
|7
|
|
|aarde
|goede -: diepere laag, wortel, ruimte
|-
|Matth.
|13
|:
|23
|
|
|aarde
|goede -: diepere laag, wortel, ruimte
|-
|Opb.
|16
|:
|2
|
|
|aarde
|grimmigheid Gods uitgegoten op de aarde
|-
|Job
|38
|:
|4
|
|
|aarde
|gronden: door God
|-
|Ps.
|102
|:
|26
|
|
|aarde
|gronden: door God voormaals gegrond
|-
|Ps.
|104
|:
|6
|
|
|aarde
|grondvesten
|-
|Jes.
|40
|:
|21
|
|
|aarde
|grondvesten der -: daarop letten
|-
|Spr.
|8
|:
|29
|
|
|aarde
|grondvesten der -: stellen door God
|-
|Hebr.
|1
|:
|10
|
|
|aarde
|grondvesting: door Christus
|-
|Matth.
|11
|:
|25
|
|
|aarde
|Heer van de -: God Vader
|-
|Hand.
|17
|:
|24
|
|
|aarde
|Heer van de aarde: God
|-
|Dan.
|2
|:
|39
|
|
|aarde
|hele -
|-
|Ex.
|20
|:
|11
|
|
|aarde
|hemel en aarde in zes dagen gemaakt
|-
|Ps.
|103
|:
|11
|
|
|aarde
|hemel hoog boven de aarde
|-
|Jes.
|42
|:
|10
|
|
|aarde
|het einde van de -
|-
|Gen.
|19
|:
|31
|
|
|aarde
|hier: mensenwereld
|-
|Opb.
|20
|:
|8
|
|
|aarde
|hoeken van de -
|-
|Opb.
|7
|:
|1
|
|
|aarde
|hoeken van de -: vier hoeken
|-
|Deut.
|32
|:
|1
|
|
|aarde
|hore mijn woorden
|-
|Luk.
|6
|:
|49
|
|
|aarde
|huis bouwen op de aarde, zonder fundament
|-
|Deut.
|28
|:
|23
|
|
|aarde
|ijzer: - zal ijzer zijn als gevolg van vloek
|-
|Opb.
|13
|:
|3
|
|
|aarde
|in de betekenis van aardbewoners, mensheid
|-
|Ex.
|9
|:
|29
|
|
|aarde
|is van God
|-
|Joh.
|17
|:
|4
|
|
|aarde
|Jezus verheerlijkte God op de aarde
|-
|Matth.
|5
|:
|34
|
|
|aarde
|Jezus' beeld van de -
|-
|Ps.
|134
|:
|3
|
|
|aarde
|maken: door God
|-
|Job
|38
|:
|4
|
|
|aarde
|maten gezet door God
|-
|Pred.
|5
|:
|1
|
|
|aarde
|mens is op -
|-
|Jes.
|65
|:
|17
|
|
|aarde
|nieuwe -
|-
|Opb.
|21
|:
|1
|
|
|aarde
|nieuwe -
|-
|Jes.
|66
|:
|22
|
|
|aarde
|nieuwe -: door God te maken
|-
|2 Pe
|3
|:
|13
|
|
|aarde
|nieuwe aarde
|-
|Filip.
|2
|:
|10
|
|
|aarde
|onder de aarde zijn
|-
|Deut.
|5
|:
|8
|
|
|aarde
|onder de aarde: het water
|-
|Ps.
|63
|:
|10
|
|
|aarde
|onderste plaatsen der -
|-
|Gen.
|1
|:
|9
|
|
|aarde
|ontstaan
|-
|Gen.
|1
|:
|2
|
|
|aarde
|oorspronkelijke toestand
|-
|Jer
|33
|:
|25
|
|
|aarde
|ordeningen van de -
|-
|Job
|9
|:
|6
|
|
|aarde
|pilaren
|-
|Gen.
|26
|:
|15
|
|
|aarde
|putten stoppen met -
|-
|Jes.
|42
|:
|4
|
|
|aarde
|recht op - bestellen: door Christus
|-
|Job
|38
|:
|7
|
|
|aarde
|schepping: gepaard met vreugde bij de engelen
|-
|1 Kron.
|16
|:
|30
|
|
|aarde
|Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde!
|-
|Pred.
|1
|:
|4
|
|
|aarde
|staat in eeuwigheid
|-
|Hand.
|2
|:
|19
|
|
|aarde
|tekenen op de aarde
|-
|Job
|2
|:
|2
|
|
|aarde
|terrein van de satan
|-
|Hebr.
|12
|:
|26
|
|
|aarde
|toekomst: beven
|-
|Jes.
|13
|:
|13
|
|
|aarde
|toekomst: beweging
|-
|Spr.
|10
|:
|30
|
|
|aarde
|toekomst: de goddelozen zullen de - niet bewonen
|-
|Jes.
|24
|:
|18
|
|
|aarde
|toekomst: oordeel
|-
|Jes.
|14
|:
|7
|
|
|aarde
|toekomst: rust
|-
|Ps.
|102
|:
|27
|
|
|aarde
|toekomst: vergaan en verandering
|-
|Jer
|4
|:
|28
|
|
|aarde
|treuren der -
|-
|Dan.
|7
|:
|17
|
|
|aarde
|uit de - staan vier koningen op
|-
|Jes.
|42
|:
|5
|
|
|aarde
|uitgespannen door God
|-
|Jes.
|44
|:
|24
|
|
|aarde
|uitgespannen door God
|-
|Ps.
|136
|:
|6
|
|
|aarde
|uitgespannen op de aarde
|-
|Ps.
|89
|:
|12
|
|
|aarde
|van God is zij
|-
|Ps.
|119
|:
|90
|
|
|aarde
|vastgemaakt door God
|-
|Gen.
|10
|:
|25
|
|
|aarde
|verdeeld: continenten onstaan?
|-
|Opb.
|19
|:
|2
|
|
|aarde
|verderven: met godsdienstige hoererij
|-
|Gen.
|6
|:
|11
|
|
|aarde
|verdorven
|-
|2 Pe
|3
|:
|11
|
|
|aarde
|vergaat
|-
|Hebr.
|1
|:
|11
|
|
|aarde
|vergankelijk
|-
|Matth.
|6
|:
|10
|
|
|aarde
|versus hemel
|-
|Gen.
|6
|:
|11
|
|
|aarde
|vervuld met wrevel
|-
|Gen.
|9
|:
|1
|
|
|aarde
|vervult de aarde (met nakomelingen)
|-
|Opb.
|20
|:
|11
|
|
|aarde
|vlucht weg voor God
|-
|Jes.
|66
|:
|1
|
|
|aarde
|voetbank van Gods voeten
|-
|Matth.
|5
|:
|34
|
|
|aarde
|voetbank voor God
|-
|Ps.
|33
|:
|5
|
|
|aarde
|vol van de goedertierenheid van de HEERE is de -
|-
|Ps.
|119
|:
|64
|
|
|aarde
|vol van Gods goedertierenheid
|-
|Matth.
|5
|:
|18
|
|
|aarde
|voorbijgaan
|-
|Luk.
|16
|:
|17
|
|
|aarde
|voorbijgaan
|-
|Jes.
|40
|:
|22
|
|
|aarde
|vorm: kloot
|-
|Marcus
|4
|:
|28
|
|
|aarde
|vrucht: draagt vanzelf vrucht
|-
|Hebr.
|12
|:
|26
|
|
|aarde
|wankelen: door Gods stem
|-
|Ps.
|104
|:
|6
|
|
|aarde
|wankelen: nimmermeer
|-
|Opb.
|10
|:
|6
|
|
|aarde
|wat daarop is
|-
|Ex.
|20
|:
|4
|
|
|aarde
|wateren onder de –
|-
|Matth.
|13
|:
|5
|
|
|aarde
|weinig -
|-
|Joel
|2
|:
|30
|
|
|aarde
|wondertekenen op de -
|-
|Opb.
|6
|:
|10
|
|
|aarde
|wonen op de -: hen die op de aarde wonen
|-
|Jes.
|40
|:
|22
|
|
|aarde
|woonplaats voor de mensen
|-
|Job
|1
|:
|7
|
|
|aarde
|wordt doorwandeld door de satan
|-
|Spr.
|30
|:
|16
|
|
|aarde
|wordt van water niet verzadigd
|-
|
|
|
|
|
|
|aarde
|zie ook Grond
|-
|Opb.
|17
|:
|2
|
|
|aarde
|zij die de - bewonen
|-
|Jer
|6
|:
|22
|
|
|aarde
|zijde der -
|-
|Gen.
|1
|:
|10
|
|
|aarde
|zogenoemd het droge
|-
|Matth.
|5
|:
|13
|
|
|aarde
|zout van de –
|-
|Col.
|3
|:
|5
|
|
|aarde
|op de aarde zijn
|-
|Col.
|3
|:
|2
|
|
|aarde
|versus boven
|-
|Ps.
|97
|:
|4
|
|
|aardrijk
|beeft bij Gods bliksemen
|-
|1 Sam.
|2
|:
|8
|
|
|aardrijk
|betekenis: wereld
|-
|Jes.
|49
|:
|8
|
|
|aardrijk
|Christus zal - oprichten
|-
|Jes.
|57
|:
|13
|
|
|aardrijk
|erven: wie: die op God vertrouwt
|-
|1 Sam.
|2
|:
|8
|
|
|aardrijk
|grondvesten: zijn des HEEREN
|-
|Hand.
|11
|:
|28
|
|
|aardrijk
|hier: wereld van het Romeinse rijk
|-
|Hebr.
|2
|:
|5
|
|
|aardrijk
|toekomstige
|-
|1 Kron.
|1
|:
|19
|
|
|aardrijk
|verdeeld: in dagen van Peleg
|-
|Gen.
|5
|:
|29
|
|
|aardrijk
|vervloekt
|-
|Jes.
|49
|:
|8
|
|
|aardrijk
|verwoesting
|-
|Hab.
|3
|:
|3
|
|
|aardrijk
|vol van Gods lof
|-
|Pred.
|5
|:
|8
|
|
|aardrijk
|voordeel van het - is voor allen
|-
|Matth.
|22
|:
|5
|
|
|aards
| -e dingen hadden voorrang
|-
|Luk.
|14
|:
|18
|
|
|aards
|aardse dingen
|-
|Filip.
|3
|:
|19
|
|
|aards
|aardse dingen bedenken
|-
|1Jo
|3
|:
|17
|
|
|aards
|aardse goederen hebben
|-
|Jac.
|3
|:
|15
|
|
|aards
|aardse wijsheid
|-
|Marcus
|11
|:
|15
|v
|
|aardse dingen
|omgekeerd, verdreven
|-
|Filip.
|3
|:
|19
|
|
|aardsgezind
|
|-
|1 Kron.
|6
|:
|3
|
|
|Aaron
|afstamming
|-
|Num.
|33
|:
|38
|v
|
|Aaron
|dood
|-
|Ex.
|32
|:
|22
|
|
|Aaron
|Mozes: Aaron noemde hem 'heer'
|-
|Num.
|3
|:
|1
|v
|
|Aaron
|nageslacht
|-
|Ex.
|4
|:
|30
|
|
|Aaron
|sprak en deed de tekenen
|-
|Ps.
|106
|:
|16
|
|
|Aäron
|de heilige van Jahweh
|-
|Num.
|3
|:
|6
|
|
|Aäron
|priester
|-
|Ps.
|105
|:
|26
|
|
|Aäron
|verkoren door God
|-
|Jud
|
|:
|9
|
|
|aartsengel
|Michaël
|-
|Job
|9
|:
|26
|
|
|aas
|arend vliegt naar het aas toe
|-
|Lev.
|17
|:
|15
|
|
|aas
|dood - eten
|-
|Lev.
|22
|:
|8
|
|
|aas
|dood -: niet eten
|-
|Gen.
|15
|:
|9
|
|
|aas
|wild gevogelte kwam neer op het aas
|-
|Opb.
|9
|:
|11
|
|
|Abaddon
|verderf
|-
|2 Kon.
|5
|:
|12
|
|
|Abana
|
|-
|Deut.
|32
|:
|49
|
|
|Abarim
|berg -
|-
|Gen.
|4
|:
|2
|
|
|Abel
|geboorte
|-
|Luk.
|11
|:
|50
|
|
|Abel
|historische persoon
|-
|Hebr.
|11
|:
|4
|
|
|Abel
|offerde door het geloof
|-
|Luk.
|11
|:
|50
|
|
|Abel
|profeet
|-
|Hebr.
|11
|:
|4
|
|
|Abel
|rechtvaardig
|-
|Hebr.
|12
|:
|24
|
|
|Abel
|type van Christus
|-
|2 Kron.
|35
|:
|1
|
|
|Abib
|eerste maand
|-
|Deut.
|16
|:
|1
|
|
|Abib
|maand van uittocht en pascha
|-
|1 Kron.
|2
|:
|16
|
|
|Abigail
|een zus van David
|-
|Luk.
|3
|:
|1
|
|
|Abilene
|
|-
|Gen.
|20
|:
|2
|
|
|Abimelech
|betekenis naam: 'koningsvader'
|-
|Gen.
|21
|:
|32
|
|
|Abimelech
|Filistijnse vorst
|-
|1 Kron.
|18
|:
|15
|
|
|Abimelech
|
|-
|Richt.
|8
|:
|30
|
|
|Abimélech
|
|-
|Joh.
|16
|:
|21
|
|
|abortus
|"een mens geboren", geen niet-mens
|-
|Ex.
|1
|:
|16
|
|
|abortus
|(toepassing)
|-
|1 Sam.
|26
|:
|23
|
|
|abortus
|afzien van - (toepassing)
|-
|Ps.
|106
|:
|37
|v
|
|abortus
|doet denken aan
|-
|Pred.
|6
|:
|5
|
|
|abortus
|geaborteerde leeft (?)
|-
|Joz
|24
|:
|2
|
|
|Abraham
|afgoderij bij -s vader
|-
|Luk.
|3
|:
|8
|
|
|Abraham
|afstamming van - als grond
|-
|Hebr.
|6
|:
|14
|
|
|Abraham
|belofte aan -
|-
|Gen.
|18
|:
|18
|
|
|Abraham
|belofte aan -: alle volken der aarde in hem gezegend
|-
|Gen.
|18
|:
|18
|
|
|Abraham
|belofte aan -: groot en machtig volk
|-
|Gen.
|13
|:
|15
|v
|
|Abraham
|belofte aan -: land, talrijk nageslacht
|-
|Gen.
|12
|:
|7
|
|
|Abraham
|belofte van het land aan Abram
|-
|Luk.
|13
|:
|16
|
|
|Abraham
|dochter van -
|-
|Gen.
|18
|:
|19
|
|
|Abraham
|door God gekend: doel
|-
|Gen.
|50
|:
|13
|
|
|Abraham
|erfbegrafenis
|-
|Rom.
|4
|:
|13
|
|
|Abraham
|erfgenaam van de wereld
|-
|Rom.
|4
|:
|11
|
|
|Abraham
|geestelijke vader van de onbesneden gelovigen
|-
|Gen.
|26
|:
|5
|
|
|Abraham
|gehoorzaamheid
|-
|Gen.
|20
|:
|13
|
|
|Abraham
|God deed hem volgens Abrahams zeggen dwalen uit zijns vaders huis
|-
|Ps.
|47
|:
|10
|
|
|Abraham
|God van -: het volk van de God van -
|-
|Hand.
|7
|:
|2
|
|
|Abraham
|God verscheen aan -
|-
|Luk.
|1
|:
|54
|
|
|Abraham
|Gods barmhartigheid jegens - en zijn nageslacht
|-
|Ps.
|105
|:
|6
|
|
|Abraham
|Gods knecht
|-
|Gen.
|22
|:
|17
|
|
|Abraham
|grote zegen voor -
|-
|Neh.
|9
|:
|8
|
|
|Abraham
|hart: getrouw bevonden door God
|-
|Hand.
|7
|:
|2
|
|
|Abraham
|herkomst: Mesopotamië
|-
|Gen.
|24
|:
|1
|
|
|Abraham
|in alles gezegend door God
|-
|Luk.
|16
|:
|23
|
|
|Abraham
|in het paradijs
|-
|Gen.
|26
|:
|24
|
|
|Abraham
|knecht van God
|-
|Ps.
|105
|:
|42
|
|
|Abraham
|knecht van God
|-
|Gen.
|24
|:
|4
|
|
|Abraham
|land: 'mijn land' = Haran
|-
|Gen.
|25
|:
|7
|
|
|Abraham
|leeftijd bereikt: 175 jaren
|-
|Gen.
|21
|:
|22
|
|
|Abraham
|leven: daaruit bleek dat God met hem was
|-
|Gen.
|17
|:
|5
|
|
|Abraham
|naam: betekenis
|-
|Hebr.
|2
|:
|16
|
|
|Abraham
|nageslacht van -
|-
|Rom.
|4
|:
|16
|
|
|Abraham
|nageslacht: naar het vlees en naar het geloof
|-
|Gen.
|22
|:
|17
|
|
|Abraham
|nageslacht: overwint zijn vijanden
|-
|Gen.
|22
|:
|17
|
|
|Abraham
|nageslacht: talrijk
|-
|Gal.
|3
|:
|29
|
|
|Abraham
|nageslacht: zijn zij die van Christus zijn
|-
|Hebr.
|11
|:
|12
|
|
|Abraham
|nazaat: in menigte gelijk de sterren van de hemel
|-
|Jac.
|2
|:
|21
|
|
|Abraham
|offerde Izaak
|-
|Jac.
|2
|:
|21
|
|
|Abraham
|onze vader -
|-
|Gen.
|24
|:
|7
|
|
|Abraham
|overleggen: geval
|-
|Gen.
|24
|:
|7
|
|
|Abraham
|overwegen: geval
|-
|Gen.
|20
|:
|7
|
|
|Abraham
|profeet
|-
|Gen.
|24
|:
|7
|
|
|Abraham
|redeneren: geval
|-
|Jes.
|41
|:
|9
|
|
|Abraham
|roeping
|-
|Rom.
|4
|:
|17
|
|
|Abraham
|vader van vele volken
|-
|Neh.
|9
|:
|8
|
|
|Abraham
|verbond van God met -
|-
|Jes.
|41
|:
|9
|
|
|Abraham
|verkiezing
|-
|Jes.
|29
|:
|22
|
|
|Abraham
|verlost door God
|-
|Gen.
|23
|:
|6
|
|
|Abraham
|vorst Gods
|-
|Gen.
|21
|:
|34
|
|
|Abraham
|vreemdeling
|-
|Jac.
|2
|:
|23
|
|
|Abraham
|vriend van God
|-
|Gen.
|25
|:
|1
|
|
|Abraham
|vrouw: Ketura
|-
|Gen.
|24
|:
|40
|
|
|Abraham
|wandelde voor Gods aangezicht
|-
|Joz
|24
|:
|3
|
|
|Abraham
|zaad -s door God vermeerderd
|-
|Ps.
|105
|:
|6
|
|
|Abraham
|zaad van -
|-
|Gen.
|22
|:
|18
|
|
|Abraham
|zaad van -: daarin gezegend alle volken der aarde
|-
|Gen.
|12
|:
|7
|
|
|Abraham
|zaad van -: landbelofte voor hetzelve
|-
|Gen.
|24
|:
|35
|
|
|Abraham
|zeer gezegend door God
|-
|Gen.
|18
|:
|27
|
|
|Abraham
|zelfbeeld: stof en as zijnde
|-
|Gal.
|3
|:
|7
|
|
|Abraham
|zonen van - : de gelovigen
|-
|Gen.
|25
|:
|2
|
|
|Abraham
|zonen van Ketura
|-
|Luk.
|19
|
|9
|
|
|Abraham
|zoon van - zijn: Zacheüs
|-
|Gen.
|11
|:
|26
|
|
|Abram
|afstamming
|-
|Gen.
|12
|:
|2
|
|
|Abram
|belofte aan -: groot volk, zegen, grote naam
|-
|Gen.
|15
|:
|7
|
|
|Abram
|belofte aan -: land Kanaan
|-
|Gen.
|15
|:
|5
|
|
|Abram
|belofte aan -: talrijk nageslacht
|-
|Gen.
|15
|:
|2
|
|
|Abram
|huis: bezorger: Eliëzer
|-
|Neh.
|9
|:
|7
|
|
|Abram
|naamsverandering van Godswege
|-
|Gen.
|13
|:
|2
|
|
|Abram
|rijkdom van -
|-
|Gen.
|12
|:
|1
|v
|
|Abram
|roeping
|-
|Neh.
|9
|:
|7
|
|
|Abram
|uitgevoerd door God
|-
|Neh.
|9
|:
|7
|
|
|Abram
|verkoren door God
|-
|2 Kron.
|19
|:
|2
|
|
|Achab
|goddeloze
|-
|1 Cor.
|16
|:
|17
|
|
|Achaïcus
|
|-
|2 Cor.
|1
|:
|1
|
|
|Achaje
|alle heiligen die in heel - zijn
|-
|1 Thess.
|1
|:
|7
|
|
|Achaje
|gelovigen in -
|-
|Rom.
|15
|:
|25
|
|
|Achaje
|
|-
|2 Cor.
|9
|:
|2
|
|
|Achaje
|
|-
|Joz
|22
|:
|20
|
|
|Achan
|overtreding: gevolg
|-
|Joz
|22
|:
|20
|
|
|Achan
|sterven: met gezinsleden
|-
|1 Kron.
|2
|:
|7
|
|
|Achan
|
|-
|1 Kon.
|2
|:
|39
|
|
|Achis
|
|-
|Joz
|7
|:
|24
|
|
|Achor
|dal -
|-
|Joz
|15
|:
|16
|
|
|Achsa
|
|-
|Joz
|11
|:
|1
|
|
|Achsaf
|
|-
|Ex.
|22
|:
|30
|
|
|acht
|op achtste dag eerstgeborene aan God geven
|-
|Hand.
|15
|:
|29
|
|
|acht
|zich in - nemen voor iets
|-
|Hebr.
|10
|:
|23
|
|
|acht geven
|laten wij op elkaar -
|-
|1 Sam.
|18
|:
|30
|
|
|achten
|Davids naam was zeer geacht
|-
|Jes.
|33
|:
|8
|
|
|achten
|geen mens -
|-
|Hebr.
|12
|:
|5
|
|
|achten
|gering achten: tuchtiging van de Heer
|-
|1 Thess.
|5
|:
|13
|
|
|achten
|hoog -: zeer hoog -: in liefde: om hun werk
|-
|Marcus
|9
|:
|12
|
|
|achten
|Jezus werd als niets geacht
|-
|1 Sam.
|2
|:
|30
|
|
|achten
|licht -
|-
|1 Tim.
|5
|:
|17
|
|
|achten
|waard -
|-
|Hebr.
|10
|:
|29
|
|
|achten
|waard -: straf
|-
|Marcus
|1
|:
|17
|
|
|achter
|Jezus: komen
|-
|Hebr.
|4
|:
|1
|
|
|achterblijven
|
|-
|1 Sam.
|28
|:
|9
|
|
|achterdocht
|
|-
|Spr.
|11
|:
|13
|
|
|achterklap
|het heimelijke openbaren
|-
|Ps.
|15
|:
|3
|
|
|achterklappen
|
|-
|Lev.
|19
|:
|16
|
|
|achterklapper
|niet wandelen als een -
|-
|Spr.
|20
|:
|19
|
|
|achterklapper
|
|-
|Luk.
|5
|:
|28
|
|
|achterlaten
|alles - en Jezus volgen
|-
|2 Cor.
|12
|:
|13
|
|
|achterstellen
|
|-
|2 Cor.
|12
|:
|13
|
|
|achterstelling
|onrecht
|-
|Marcus
|5
|:
|26
|
|
|achteruitgaan
|wat betreft een kwaal
|-
|Jes.
|63
|:
|19
|
|
|achteruitgang
|geestelijke -
|-
|Hebr.
|5
|:
|12
|
|
|achteruitgang
|geestelijke -
|-
|Jud
|
|:
|5
|
|
|achteruitgang
|in kennis
|-
|Jud
|
|:
|5
|
|
|achteruitgang
|in weten
|-
|Gal.
|5
|:
|7
|
|
|achteruitgang
|niet meer goed lopen, de waarheid niet meer gehoorzamen
|-
|Jer
|11
|:
|10
|
|
|achteruitgang
|
|-
|Ps.
|49
|:
|6
|
|
|achtervolgen
|achtervolgd worden
|-
|Lev.
|26
|:
|17
|
|
|achtervolgen
|
|-
|Ps.
|56
|:
|10
|
|
|achterwaarts
|keren: door Davids vijanden, als hij tot God zal roepen
|-
|Hebr.
|10
|:
|24
|
|
|achtgeven
|laat ons op elkaar - tot aanvuring van liefde en goede werken
|-
|1 Tim.
|4
|:
|16
|
|
|achtgeven
|op jezelf en op de leer
|-
|Rom.
|8
|:
|38
|
|
|actualiteit
|tegenwoordige dingen kunnen ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
|-
|Job
|31
|:
|33
|
|
|Adam
|bedekte zijn overtreding
|-
|Gen.
|2
|:
|19
|
|
|Adam
|gaf namen aan de dieren
|-
|Gen.
|5
|:
|1
|
|
|Adam
|geslacht: boek van -s geslacht
|-
|Hos.
|6
|:
|7
|
|
|Adam
|Gods verbond met -
|-
|Hos.
|6
|:
|7
|
|
|Adam
|historisch persoon
|-
|Rom.
|5
|:
|14
|
|
|Adam
|historische persoon
|-
|Jud
|
|:
|14
|
|
|Adam
|historische persoon
|-
|Rom.
|5
|:
|14
|
|
|Adam
|historische persoon: "van - tot Mozes"
|-
|1 Cor.
|15
|:
|22
|
|
|Adam
|in – sterven alle mensen
|-
|Job
|31
|:
|33
|
|
|Adam
|Job wist van -
|-
|Gen.
|5
|:
|4
|
|
|Adam
|kinderen: meer dan Seth alleen
|-
|Deut.
|32
|:
|8
|
|
|Adam
|kinderen: nakomelingen
|-
|1 Cor.
|15
|:
|45
|
|
|Adam
|laatste -
|-
|Gen.
|5
|:
|5
|
|
|Adam
|leeftijd: 930
|-
|Rom.
|5
|:
|14
|
|
|Adam
|overtreding van -
|-
|Joz
|3
|:
|16
|
|
|Adam
|stad
|-
|1 Cor.
|15
|:
|47
|
|
|Adam
|uit de aarde
|-
|Rom.
|5
|:
|14
|
|
|Adam
|voorbeeld van Hem die zou komen
|-
|Hand.
|17
|:
|26
|
|
|Adam
|
|-
|Hand.
|28
|:
|3
|
|
|adder
|beet Paulus
|-
|Ps.
|91
|:
|13
|
|
|adder
|op de - zult u treden
|-
|Spr.
|23
|:
|32
|
|
|adder
|steken als een -
|-
|Jes.
|41
|:
|24
|
|
|adder
|werk van een -: erger dan dit werk
|-
|Matth.
|23
|:
|33
|
|
|adderengebroed
|fig. - waren de farizeeën schriftgeleerden
|-
|Matth.
|3
|:
|7
|
|
|adderengebroed
|
|-
|Matth.
|12
|:
|34
|
|
|adderengebroed
|
|-
|Luk.
|3
|:
|7
|
|
|adderengebroed
|
|-
|Rom.
|3
|:
|13
|
|
|addervergif
|fig. kwade woorden
|-
|Ps.
|33
|:
|6
|
|
|adem
|door de - van Zijn mond is al het heir van de hemelen gemaakt
|-
|Hand.
|17
|:
|25
|
|
|adem
|door God geschonken aan de levenden
|-
|Job
|27
|:
|3
|
|
|adem
|en geblaas van God in 's mensen neus
|-
|Jes.
|42
|:
|5
|
|
|adem
|en geest
|-
|Jes.
|42
|:
|5
|
|
|adem
|God geeft de - aan de aardbewoners
|-
|Dan.
|5
|:
|23
|
|
|adem
|mijn - is in Gods hand
|-
|Gen.
|7
|:
|22
|
|
|adem
|van de geest
|-
|Jes.
|40
|:
|7
|
|
|adem
|van God: blazend in het gras en de bloemen
|-
|Gen.
|2
|:
|7
|
|
|adem
|van het leven
|-
|1 Kon.
|10
|:
|5
|
|
|adembenemend
|
|-
|Gen.
|19
|:
|2
|
|
|Adonai
|mijne heren
|-
|1 Kon.
|2
|:
|15
|
|
|Adonia
|deed greep naar het koningschap
|-
|1 Kon.
|2
|:
|22
|
|
|Adonia
|oudere broer van Salomo
|-
|Esther
|2
|:
|7
|
|
|adoptie
|
|-
|Jes.
|37
|:
|38
|
|
|Adrammélech
|zoon van Sanherib
|-
|1 Tim.
|5
|:
|9
|
|
|adressenlijst
|geval
|-
|Hand.
|10
|:
|5
|
|
|adressering
|geval
|-
|2 Kron.
|11
|:
|7
|
|
|Adullam
|gebouwd door Rehabeam
|-
|Hand.
|21
|:
|13
|
|
|advies
|afwijzen
|-
|1 Sam.
|25
|:
|33
|
|
|advies
|zie ook Raad
|-
|1 Cor.
|16
|:
|2
|
|
|advies
|
|-
|Jer
|27
|:
|9
|
|
|adviseur
|valse -s
|-
|Jes.
|3
|:
|3
|
|
|adviseur
|wordt weggenomen
|-
|Ez.
|23
|:
|15
|v
|
|afbeelding
|gevaar van -en
|-
|Luk.
|20
|
|23
|
|
|afbeelding
|toont mij een denaar, zei Jezus
|-
|Ez.
|8
|:
|10
|
|
|afbeeldingen
|niet schuldeloos
|-
|2 Cor.
|10
|:
|4
|v
|
|afbreken
|bolwerken
|-
|Job
|12
|:
|14
|
|
|afbreken
|door God
|-
|Job
|19
|:
|10
|
|
|afbreken
|door God: Job rondom
|-
|Gal.
|2
|:
|18
|
|
|afbreken
|een levensgerichtheid afbreken
|-
|Luk.
|12
|:
|18
|
|
|afbreken
|en bouwen
|-
|Luk.
|12
|:
|18
|
|
|afbreken
|schuren -
|-
|2 Cor.
|13
|:
|10
|
|
|afbreken
|versus opbouwen
|-
|Rom.
|14
|:
|20
|
|
|afbreken
|werk van God –
|-
|Hand.
|8
|:
|15
|
|
|afdalen
|tot de stad Samaria
|-
|Luk.
|2
|:
|51
|
|
|afdalen
|vanaf Jeruzalem
|-
|Marcus
|6
|:
|39
|
|
|afdeling
|in -en gaan zitten
|-
|Spr.
|20
|:
|14
|
|
|afdingen
|
|-
|Deut.
|13
|:
|5
|
|
|afdrijven
|iem. kan mij afdrijven van Gods weg
|-
|2 Kon.
|17
|:
|21
|
|
|afdrijven
|Israël - van achter de HEERE
|-
|Hebr.
|2
|:
|1
|
|
|afdrijven
|voorkomen: door bewaren van de Schrift
|-
|2 Pe
|2
|:
|15
|
|
|afdwalen
|door de rechte weg te verlaten
|-
|Ez.
|48
|:
|11
|
|
|afdwalen
|niet -: de kinderen van Zadok
|-
|Spr.
|19
|:
|27
|
|
|afdwalen
|tegen -
|-
|Jac.
|5
|:
|19
|
|
|afdwalen
|van de waarheid
|-
|Ps.
|119
|:
|110
|
|
|afdwalen
|van Gods bevelen
|-
|Ps.
|119
|:
|21
|
|
|afdwalen
|van Gods geboden
|-
|Ps.
|119
|:
|10
|
|
|afdwalen
|van Gods geboden: laat mij dat niet doen
|-
|Ps.
|119
|:
|118
|
|
|afdwalen
|van Gods inzettingen: en bedrog, leugen
|-
|1 Tim.
|6
|:
|10
|
|
|afdwalen
|van het geloof
|-
|1 Tim.
|6
|:
|21
|
|
|afdwalen
|van het geloof
|-
|2 Kron.
|24
|:
|17
|
|
|afdwalen
|
|-
|Matth.
|18
|:
|13
|
|
|afdwalen
|
|-
|Hebr.
|9
|:
|7
|
|
|afdwaling
|offeren voor de -en
|-
|Rom.
|1
|:
|27
|
|
|afdwaling
|verdiende loon van hun - in zichzelf ontvangen
|-
|Lev.
|5
|:
|18
|
|
|afdwaling
|
|-
|Joz
|13
|:
|4
|
|
|Afek
|
|-
|2 Sam.
|22
|:
|22
|
|
|afgaan
|van God -: goddeloos van God -
|-
|2 Kron.
|26
|:
|21
|
|
|afgesneden
|afgescheiden: Uzzia
|-
|Gen.
|49
|:
|25
|
|
|afgezonderde
|Jozef, de - van zijn broeders
|-
|Ex.
|24
|:
|11
|
|
|afgezonderde
|
|-
|2 Kron.
|33
|:
|3
|
|
|afgod
| -sbeeld: gesneden of gegoten
|-
|Hab.
|2
|:
|19
|
|
|afgod
|aanroepen van een -
|-
|Jer
|11
|:
|13
|
|
|afgod
|aantal -en in Israël
|-
|Richt.
|10
|:
|6
|
|
|afgod
|afgoden
|-
|Ps.
|135
|:
|15
|
|
|afgod
|afgoden der heidenen: zijn zilver en goud
|-
|Hos.
|13
|:
|2
|
|
|afgod
|afgoden naar hun verstand hebben zij gemaakt
|-
|1 Kron.
|10
|:
|9
|v
|
|afgod
|afgoden van de Filijstijnen
|-
|Jes.
|19
|:
|1
|
|
|afgod
|afgoden van Egypte zullen bewogen worden voor Zijn aangezicht
|-
|Joz
|24
|:
|23
|
|
|afgod
|afgoden waren er onder Israël ook bij de intocht
|-
|1 Kon.
|15
|:
|13
|
|
|afgod
|afgrijselijke -
|-
|1 Kron.
|16
|:
|26
|
|
|afgod
|al de goden der volken zijn -en
|-
|Ps.
|96
|:
|5
|
|
|afgod
|alle goden der volken zijn afgoden
|-
|1 Kon.
|11
|:
|5
|
|
|afgod
|Astoreth (Sidoniers); Milchom (Ammonieten)
|-
|1 Kon.
|11
|:
|4
|
|
|afgod
|Astoreth: god der Sidoniers
|-
|Richt.
|2
|:
|13
|
|
|afgod
|Baal, Astaroth
|-
|1 Thess.
|1
|:
|9
|
|
|afgod
|bekeren, zich, van de -en
|-
|Jer
|2
|:
|11
|
|
|afgod
|bestaat niet
|-
|2 Kon.
|19
|:
|37
|
|
|afgod
|buigen voor een -: geval
|-
|Richt.
|16
|:
|23
|
|
|afgod
|Dagon: der Filistijnen
|-
|Ps.
|97
|:
|7
|
|
|afgod
|dienaars beschaamd
|-
|2 Kron.
|24
|:
|18
|
|
|afgod
|dienen van -en
|-
|Deut.
|4
|:
|28
|
|
|afgod
|dienst der -en: als straf van God
|-
|Ps.
|106
|:
|28
|
|
|afgod
|dode
|-
|2 Kron.
|32
|:
|19
|
|
|afgod
|door heidenen genoemd een werk van mensenhanden
|-
|Jes.
|2
|:
|18
|
|
|afgod
|elkeen der -en zal geheel vergaan
|-
|Jes.
|44
|:
|15
|v
|
|afgod
|formeren: door de mens
|-
|Jer
|11
|:
|12
|
|
|afgod
|functie: verlossing
|-
|Deut.
|32
|:
|21
|
|
|afgod
|geen God
|-
|1 Kon.
|15
|:
|13
|
|
|afgod
|gemaakt door de koningin
|-
|Jes.
|31
|:
|7
|
|
|afgod
|gemaakt door mensenhanden
|-
|Jes.
|44
|:
|9
|
|
|afgod
|gewenst ding
|-
|1 Thess.
|1
|:
|9
|
|
|afgod
|God en de -en: God is de levende en waarachtige God
|-
|Ex.
|18
|:
|11
|
|
|afgod
|God is groter dan de -en
|-
|Num.
|33
|:
|4
|
|
|afgod
|God oordeelt afgoden
|-
|2 Cor.
|6
|:
|16
|
|
|afgod
|Gods tempel heeft geen overeenstemming met -en
|-
|Deut.
|20
|:
|18
|
|
|afgod
|gruwelen voor -en doen
|-
|Jes.
|16
|:
|12
|
|
|afgod
|helpen: de -en helpen niet
|-
|2 Kon.
|5
|:
|18
|
|
|afgod
|huis van -
|-
|Jes.
|40
|:
|19
|
|
|afgod
|ijdelheid
|-
|Jer
|2
|:
|5
|
|
|afgod
|ijdelheid
|-
|1 Sam.
|12
|:
|21
|
|
|afgod
|ijdelhied
|-
|Jer
|7
|:
|30
|
|
|afgod
|in de tempel van God gesteld
|-
|2 Kron.
|25
|:
|14
|
|
|afgod
|invoering van -en
|-
|1 Cor.
|8
|:
|4
|
|
|afgod
|is niets
|-
|1 Cor.
|10
|:
|19
|
|
|afgod
|is niets
|-
|1 Kon.
|11
|:
|7
|
|
|afgod
|Kamos: verfoeisel der Moabieten
|-
|Ezra
|1
|:
|7
|
|
|afgod
|kan een huis, tempel krijgen
|-
|Jer
|14
|:
|22
|
|
|afgod
|kan niet doen regenen
|-
|2 Kron.
|25
|:
|15
|
|
|afgod
|kan niet redden
|-
|Lev.
|19
|:
|4
|
|
|afgod
|keer je niet tot de -en
|-
|Jes.
|2
|:
|8
|
|
|afgod
|land vervuld van -en
|-
|Neh.
|9
|:
|18
|
|
|afgod
|maaksel
|-
|Jes.
|37
|:
|19
|
|
|afgod
|maaksel van mensenhanden
|-
|Hab.
|2
|:
|18
|
|
|afgod
|maken
|-
|1 Kon.
|15
|:
|12
|
|
|afgod
|maken van -en
|-
|Hos.
|8
|:
|4
|
|
|afgod
|maken van zilver en goud
|-
|Ex.
|20
|:
|23
|
|
|afgod
|maken verboden
|-
|2 Kon.
|17
|:
|29
|
|
|afgod
|maken: door elk volk
|-
|2 Kron.
|15
|:
|16
|
|
|afgod
|maken: geval
|-
|2 Kon.
|17
|:
|30
|
|
|afgod
|maken: wie welke afgoden maakten
|-
|1 Kon.
|11
|:
|4
|
|
|afgod
|Milchom: verfoeisel der Ammonieten
|-
|Lev.
|20
|:
|2
|
|
|afgod
|Molech
|-
|1 Kon.
|11
|:
|7
|
|
|afgod
|Molech: verfoeisel der Ammonieten
|-
|Deut.
|12
|:
|2
|
|
|afgod
|naam van -en tenietdoen
|-
|2 Kon.
|17
|:
|30
|
|
|afgod
|namen van -en
|-
|2 Kon.
|23
|:
|13
|
|
|afgod
|namen van -en
|-
|Jes.
|44
|:
|17
|
|
|afgod
|nut: opperwezen dat verlossen kan
|-
|Jes.
|44
|:
|9
|
|
|afgod
|nutteloos
|-
|Hab.
|2
|:
|18
|
|
|afgod
|nutteloos
|-
|Richt.
|16
|:
|23
|
|
|afgod
|offer aan -: geval
|-
|Hand.
|7
|:
|41
|
|
|afgod
|offerande aan de - brengen
|-
|Hand.
|15
|:
|29
|
|
|afgod
|offervlees: zich hiervan onthouden
|-
|1 Sam.
|5
|:
|7
|
|
|afgod
|onder God
|-
|2 Kon.
|18
|:
|33
|
|
|afgod
|onmachtig om te redden uit de hand van de koning van Assyrie
|-
|2 Kon.
|5
|:
|18
|
|
|afgod
|Rimmon
|-
|2 Kon.
|22
|:
|17
|
|
|afgod
|roken aan -en
|-
|Deut.
|18
|:
|20
|
|
|afgod
|spreken in de naam van een -
|-
|1 Cor.
|12
|:
|2
|
|
|afgod
|stom
|-
|Jes.
|31
|:
|7
|
|
|afgod
|strekt tot -
|-
|2 Kon.
|5
|:
|18
|
|
|afgod
|tempel van een -
|-
|Jer
|10
|:
|11
|
|
|afgod
|toekomst: -en zullen vergaan uit de wereld
|-
|1 Cor.
|12
|:
|2
|
|
|afgod
|tot de -en heengedreven
|-
|Richt.
|2
|:
|3
|
|
|afgod
|tot strik gesteld door God
|-
|1 Sam.
|5
|:
|3
|
|
|afgod
|valt voor God: Dagon
|-
|Deut.
|13
|:
|7
|
|
|afgod
|ver of nabij zijnde
|-
|Rom.
|2
|:
|23
|
|
|afgod
|verfoeien van -en
|-
|Jer
|7
|:
|30
|
|
|afgod
|verfoeisel
|-
|Hand.
|15
|:
|20
|
|
|afgod
|verontreinigingen van de -en
|-
|Jer
|7
|:
|30
|
|
|afgod
|verontreinigt
|-
|1 Kon.
|11
|:
|33
|
|
|afgod
|voorbeelden
|-
|Ps.
|135
|:
|18
|
|
|afgod
|voorwerp van vertrouwen
|-
|Jes.
|19
|:
|3
|
|
|afgod
|vragen: door de benauwde Egyptenaren
|-
|1Jo
|5
|:
|21
|
|
|afgod
|wacht u voor de afgoden
|-
|1 Sam.
|7
|:
|3
|
|
|afgod
|wegdoen -en vereist bekering
|-
|Jes.
|30
|:
|22
|
|
|afgod
|wegdoen van de afgoden
|-
|2 Kron.
|33
|:
|15
|
|
|afgod
|wegdoen: door Manasse
|-
|Deut.
|17
|:
|2
|
|
|afgod
|welke -en
|-
|Jes.
|2
|:
|8
|
|
|afgod
|werk van mensen
|-
|Ps.
|115
|:
|4
|v
|
|afgod
|werk van mensenhanden
|-
|Ps.
|135
|:
|15
|
|
|afgod
|werk van mensenhanden
|-
|Richt.
|10
|:
|14
|
|
|afgod
|wordt aangeroepen om verlossing
|-
|Ps.
|97
|:
|7
|
|
|afgod
|zich beroemen op afgoden
|-
|Jer
|2
|:
|28
|
|
|afgod
|zo menigvuldig als de steden waren Israëls afgoden
|-
|Opb.
|22
|:
|15
|
|
|afgodendienaar
|buiten zijn de -s
|-
|1 Cor.
|6
|:
|9
|
|
|afgodendienaar
|geen – zal Gods koninkrijk beërven
|-
|1 Cor.
|5
|:
|11
|
|
|afgodendienaar
|in de gemeente: omgang met hem vermijden
|-
|2 Kon.
|5
|:
|17
|
|
|afgodendienaar
|Naaman - af
|-
|Ef.
|5
|:
|5
|
|
|afgodendienaar
|zedelijke -
|-
|1 Cor.
|5
|:
|10
|
|
|afgodendienaar
|
|-
|Opb.
|21
|:
|8
|
|
|afgodendienaar
|
|-
|2 Kon.
|10
|:
|24
|
|
|afgodendienst
|brandoffers en slachtoffers
|-
|Ex.
|34
|:
|14
|
|
|afgodendienst
|buigen voor een andere god
|-
|2 Kron.
|33
|:
|22
|
|
|afgodendienst
|door Amon
|-
|Col.
|3
|:
|5
|
|
|afgodendienst
|hebzucht is -
|-
|Jer
|32
|:
|29
|
|
|afgodendienst
|in Jeruzalem
|-
|2 Kron.
|11
|:
|15
|
|
|afgodendienst
|Jerobeams
|-
|Ex.
|34
|:
|15
|
|
|afgodendienst
|offerande brengen
|-
|1 Cor.
|10
|:
|14
|
|
|afgodendienst
|ontvlucht de -
|-
|Ex.
|34
|:
|13
|
|
|afgodendienst
|uitroeien: hoe: afbreken
|-
|Gal.
|5
|:
|20
|
|
|afgodendienst
|werk van het vlees
|-
|2 Kron.
|14
|:
|3
|v
|
|afgodendienst
|zaken in de -
|-
|1 Cor.
|8
|:
|4
|
|
|afgodenoffer
|eten
|-
|1 Cor.
|8
|:
|7
|
|
|afgodenoffer
|iets eten als -
|-
|1 Cor.
|10
|:
|19
|
|
|afgodenoffer
|is niets
|-
|1 Cor.
|10
|:
|19
|
|
|afgodenoffer
|is offer aan demonen
|-
|Opb.
|2
|:
|14
|
|
|afgodenoffer
|leren -s te eten
|-
|1 Cor.
|8
|:
|1
|
|
|afgodenoffer
|
|-
|Lev.
|26
|:
|1
|
|
|afgoderij
| - verboden
|-
|Ez.
|20
|:
|28
|
|
|afgoderij
|'hoogte'
|-
|Ez.
|8
|:
|16
|
|
|afgoderij
|aanbidding van de zon
|-
|Deut.
|4
|:
|15
|v
|
|afgoderij
|afgemaand van -
|-
|Jes.
|19
|:
|3
|
|
|afgoderij
|afgoden bevragen
|-
|Job
|31
|:
|27
|
|
|afgoderij
|afgodische verering der hemellichamen
|-
|1 Kron.
|14
|:
|12
|
|
|afgoderij
|afgodsbeelden verbrand
|-
|Deut.
|7
|:
|25
|
|
|afgoderij
|afgodsbeelden: verbrand ze!
|-
|Ps.
|16
|:
|4
|
|
|afgoderij
|afkeer van -
|-
|Joz
|23
|:
|7
|
|
|afgoderij
|afmanen van -
|-
|Deut.
|29
|:
|18
|
|
|afgoderij
|afmaning van -
|-
|Jer
|25
|:
|6
|
|
|afgoderij
|afmaning van -
|-
|2 Kron.
|17
|:
|3
|
|
|afgoderij
|afzien van -
|-
|Deut.
|28
|:
|64
|
|
|afgoderij
|als straf
|-
|Jer
|11
|:
|13
|
|
|afgoderij
|altaar
|-
|2 Kon.
|23
|:
|15
|
|
|afgoderij
|altaar te Bethel
|-
|2 Kron.
|28
|:
|24
|
|
|afgoderij
|altaren maken: door Achaz
|-
|2 Kron.
|25
|:
|14
|
|
|afgoderij
|Amazia's -
|-
|Jes.
|26
|:
|13
|
|
|afgoderij
|andere goden heersen over ons
|-
|2 Kron.
|28
|:
|2
|
|
|afgoderij
|Baals
|-
|2 Kon.
|10
|:
|26
|
|
|afgoderij
|beelden in huis van de afgod
|-
|2 Kron.
|28
|:
|2
|
|
|afgoderij
|beelden maken
|-
|Jer
|35
|:
|15
|
|
|afgoderij
|begrip
|-
|Jer
|7
|:
|6
|
|
|afgoderij
|behandeling: bewust maken van gevolgen
|-
|Richt.
|10
|:
|16
|
|
|afgoderij
|bekering van -
|-
|Hos.
|14
|:
|4
|
|
|afgoderij
|bekering van -
|-
|2 Kon.
|5
|:
|17
|
|
|afgoderij
|bekering van -: door Naaman
|-
|Jer
|7
|:
|19
|
|
|afgoderij
|beschrijving
|-
|2 Kron.
|23
|:
|17
|
|
|afgoderij
|bestreden
|-
|2 Kron.
|34
|:
|3
|v
|
|afgoderij
|bestreden
|-
|2 Kron.
|14
|:
|3
|
|
|afgoderij
|bestreden door Asa
|-
|2 Kron.
|30
|:
|14
|
|
|afgoderij
|bestrijden: altaren, rooktuig wegnemen
|-
|2 Kron.
|19
|:
|3
|
|
|afgoderij
|bestrijden: goede zaak
|-
|2 Kon.
|11
|:
|18
|
|
|afgoderij
|bestrijden: huis Baals werd afgebroken
|-
|1 Kon.
|19
|:
|18
|
|
|afgoderij
|bewaring voor -: Gods werk
|-
|Ez.
|20
|:
|28
|
|
|afgoderij
|bij dicht geboomte
|-
|Richt.
|3
|:
|6
|v
|
|afgoderij
|bossen dienen
|-
|Ez.
|20
|:
|7
|
|
|afgoderij
|breken met –
|-
|Deut.
|31
|:
|18
|
|
|afgoderij
|bron van kwaad
|-
|Jes.
|2
|:
|8
|
|
|afgoderij
|buigen voor afgoden
|-
|Ex.
|20
|:
|5
|
|
|afgoderij
|buigen, dienen
|-
|Jes.
|65
|:
|7
|
|
|afgoderij
|daarmee God smaadheid aandoend
|-
|Deut.
|32
|:
|16
|
|
|afgoderij
|demonie: - en demonie
|-
|Richt.
|2
|:
|12
|
|
|afgoderij
|dienen van en buigen voor andere goden
|-
|Ez.
|20
|:
|32
|
|
|afgoderij
|dienen van hout en steen
|-
|Deut.
|32
|:
|21
|
|
|afgoderij
|dienen van wat geen god is
|-
|Deut.
|31
|:
|18
|
|
|afgoderij
|doet God voor ons verborgen zijn
|-
|Jer
|44
|:
|15
|
|
|afgoderij
|door eigen vrouwen
|-
|Hos.
|2
|:
|15
|
|
|afgoderij
|door God uitgeroeid
|-
|Joz
|24
|:
|14
|
|
|afgoderij
|door Israël in Egypte
|-
|Jer
|44
|:
|8
|
|
|afgoderij
|door Israël in Egypte, na de wegvoering naar Babel
|-
|Hand.
|7
|:
|43
|
|
|afgoderij
|door Israël: in de woestijn
|-
|Ez.
|14
|:
|7
|
|
|afgoderij
|drekgoden opzetten in je hart
|-
|2 Kron.
|21
|:
|11
|
|
|afgoderij
|drijven tot -: door Joram
|-
|Lev.
|17
|:
|7
|
|
|afgoderij
|duivelen nahoereren
|-
|Jes.
|2
|:
|20
|
|
|afgoderij
|einde der
|-
|2 Kon.
|17
|:
|35
|
|
|afgoderij
|elementen
|-
|Opb.
|9
|:
|20
|
|
|afgoderij
|en demonie
|-
|Deut.
|8
|:
|18
|
|
|afgoderij
|en God vergeten
|-
|Ez.
|14
|:
|3
|
|
|afgoderij
|en toch God vragen
|-
|2 Kron.
|13
|:
|10
|
|
|afgoderij
|en verlaten van God
|-
|1 Sam.
|15
|:
|23
|
|
|afgoderij
|en weerspannigheid
|-
|Hos.
|10
|:
|1
|
|
|afgoderij
|en welvaart
|-
|Jer
|5
|:
|7
|
|
|afgoderij
|en zweren bij valse goden
|-
|1 Cor.
|10
|:
|7
|
|
|afgoderij
|feestelijkheden bij
|-
|Deut.
|30
|:
|17
|
|
|afgoderij
|gedreven worden tot -
|-
|2 Kron.
|24
|:
|7
|
|
|afgoderij
|geheiligde dingen van Gods huis besteden aan de Baals
|-
|2 Kon.
|23
|:
|4
|v
|
|afgoderij
|gereedschap: wegdoen
|-
|Richt.
|9
|:
|46
|
|
|afgoderij
|geval
|-
|Richt.
|10
|:
|6
|
|
|afgoderij
|geval
|-
|2 Kon.
|1
|:
|2
|
|
|afgoderij
|geval
|-
|2 Kon.
|16
|:
|11
|
|
|afgoderij
|geval
|-
|Jona
|1
|:
|5
|
|
|afgoderij
|geval
|-
|Richt.
|18
|:
|30
|v
|
|afgoderij
|geval van - bij de Danieten
|-
|Richt.
|6
|:
|25
|
|
|afgoderij
|geval: in een familie: Gideons vader had een Baals altaar
|-
|Ps.
|106
|:
|19
|
|
|afgoderij
|geval: kalf bij Horeb
|-
|2 Kon.
|21
|:
|3
|
|
|afgoderij
|geval: Manasse
|-
|Ps.
|106
|:
|35
|v
|
|afgoderij
|gevolg van vermenging
|-
|Jes.
|44
|:
|18
|
|
|afgoderij
|gevolg: geestelijke blindheid, onverstand
|-
|Richt.
|2
|:
|12
|
|
|afgoderij
|gevolg: God tot toorn verwekken
|-
|Jer
|23
|:
|27
|
|
|afgoderij
|gevolg: God vergeten
|-
|Jer
|2
|:
|5
|
|
|afgoderij
|gevolg: ijdel
|-
|Jer
|7
|:
|6
|
|
|afgoderij
|gevolg: kwaad
|-
|Ps.
|106
|:
|36
|
|
|afgoderij
|gevolg: strik
|-
|Richt.
|2
|:
|14
|
|
|afgoderij
|gevolgen
|-
|Deut.
|8
|:
|18
|v
|
|afgoderij
|gevolgen van
|-
|Hos.
|4
|:
|13
|
|
|afgoderij
|gevolgen: hoererij, overspel
|-
|2 Kron.
|24
|:
|18
|
|
|afgoderij
|gewijde palen dienen
|-
|2 Kon.
|17
|:
|31
|
|
|afgoderij
|Gij zult andere goden niet vrezen
|-
|Jes.
|42
|:
|8
|
|
|afgoderij
|God tegen -: waarom
|-
|2 Kron.
|34
|:
|33
|
|
|afgoderij
|gruwelen der -
|-
|Deut.
|12
|:
|31
|
|
|afgoderij
|gruwelen van -
|-
|Jer
|44
|:
|3
|
|
|afgoderij
|gruwelijke zaak
|-
|Jer
|8
|:
|2
|
|
|afgoderij
|handelingen
|-
|1 Kon.
|19
|:
|18
|
|
|afgoderij
|handelingen van eerbetoon
|-
|Ezra
|1
|:
|7
|
|
|afgoderij
|heilige vaten in afgodstempel gebracht
|-
|Ef.
|5
|:
|5
|
|
|afgoderij
|hoererij, onreinheid, hebzucht
|-
|Deut.
|31
|:
|16
|
|
|afgoderij
|hoererij: vorm van hoererij
|-
|2 Kon.
|23
|:
|15
|
|
|afgoderij
|hoogte van Jerobeam
|-
|2 Kon.
|12
|:
|3
|
|
|afgoderij
|hoogte: dienst der hoogten
|-
|2 Kon.
|14
|:
|4
|
|
|afgoderij
|hoogte: dienst: bleef bestaan (Amazia)
|-
|Hos.
|4
|:
|12
|
|
|afgoderij
|hout vragen
|-
|Jer
|3
|:
|9
|
|
|afgoderij
|ijdelheid
|-
|Jer
|10
|:
|3
|v
|
|afgoderij
|ijdelheid
|-
|Ez.
|14
|:
|3
|
|
|afgoderij
|in het hart
|-
|2 Kron.
|33
|:
|3
|v
|
|afgoderij
|in Israël
|-
|Hos.
|13
|:
|2
|
|
|afgoderij
|in Israël
|-
|Amos
|3
|:
|14
|
|
|afgoderij
|in Israël
|-
|Joz
|24
|:
|14
|
|
|afgoderij
|in Kanaan
|-
|Deut.
|11
|:
|28
|
|
|afgoderij
|is alternatieve godsdienst
|-
|2 Kon.
|17
|:
|16
|
|
|afgoderij
|Israëls
|-
|2 Kon.
|13
|:
|6
|
|
|afgoderij
|Israëls -
|-
|Amos
|5
|:
|26
|
|
|afgoderij
|Israëls - in de woestijn
|-
|Amos
|7
|:
|9
|
|
|afgoderij
|Israëls - uitgeroeid: voorzegd
|-
|Deut.
|31
|:
|20
|
|
|afgoderij
|Israëls - voorspeld
|-
|Deut.
|31
|:
|16
|
|
|afgoderij
|Israëls - voorzegd voor de intocht
|-
|Hos.
|10
|:
|8
|
|
|afgoderij
|Israëls -: hoogten van Aven
|-
|Richt.
|2
|:
|11
|
|
|afgoderij
|Israëls -: na de intocht
|-
|Jer
|5
|:
|19
|
|
|afgoderij
|Israëls hoofdzonde
|-
|2 Kon.
|23
|:
|4
|v
|
|afgoderij
|Israëls' -
|-
|1 Kon.
|14
|:
|9
|
|
|afgoderij
|Jerobeams - aan de kaak gesteld door God
|-
|2 Kon.
|10
|:
|29
|
|
|afgoderij
|kalverdienst
|-
|1 Kon.
|12
|:
|28
|
|
|afgoderij
|kalverendienst
|-
|Ps.
|115
|:
|8
|
|
|afgoderij
|kenmerk: vertrouwen op een afgod
|-
|Joz
|24
|:
|14
|
|
|afgoderij
|keuze voor of tegen -
|-
|Deut.
|12
|:
|30
|
|
|afgoderij
|kiezen
|-
|Jer
|7
|:
|18
|
|
|afgoderij
|krenkt God
|-
|Richt.
|5
|:
|8
|
|
|afgoderij
|leidt tot oorlog
|-
|Ez.
|6
|:
|13
|
|
|afgoderij
|locaties
|-
|Ez.
|7
|:
|20
|
|
|afgoderij
|maakt onrein: op Gods beschikking
|-
|2 Kron.
|24
|:
|18
|
|
|afgoderij
|maakt schuld
|-
|Hos.
|13
|:
|1
|
|
|afgoderij
|maakt schuldig
|-
|Jes.
|65
|:
|11
|
|
|afgoderij
|maaltijd aanrichten voor een afgod
|-
|2 Kon.
|21
|:
|2
|v
|
|afgoderij
|Manasse zijn -
|-
|2 Kron.
|33
|:
|19
|
|
|afgoderij
|Manasse's -
|-
|Hos.
|12
|:
|12
|
|
|afgoderij
|menigvuldige altaren
|-
|1 Kron.
|5
|:
|25
|
|
|afgoderij
|met de goden der volken des lands
|-
|2 Kon.
|18
|:
|4
|
|
|afgoderij
|met de koperen slang
|-
|2 Kon.
|23
|:
|5
|
|
|afgoderij
|met hemellichamen
|-
|Job
|31
|:
|28
|
|
|afgoderij
|misdaad
|-
|1 Pe
|4
|:
|3
|
|
|afgoderij
|misdadige -en
|-
|Jes.
|65
|:
|3
|
|
|afgoderij
|mishandelingen
|-
|2 Kron.
|28
|:
|23
|
|
|afgoderij
|motief
|-
|Jer
|44
|:
|7
|
|
|afgoderij
|motief
|-
|Jer
|44
|:
|17
|
|
|afgoderij
|motief
|-
|Richt.
|8
|:
|33
|
|
|afgoderij
|na dood Gideon
|-
|Jer
|5
|:
|7
|
|
|afgoderij
|na God te hebben verlaten
|-
|Ez.
|18
|:
|6
|
|
|afgoderij
|nalaten
|-
|2 Kon.
|5
|:
|18
|
|
|afgoderij
|nederbuigen voor afgod
|-
|2 Kon.
|21
|:
|3
|
|
|afgoderij
|neerbuigen voor de hemellichamen en ze dienen
|-
|Ez.
|20
|:
|24
|
|
|afgoderij
|ogenzaak
|-
|Jer
|2
|:
|20
|
|
|afgoderij
|ondanks verlossing door God
|-
|2 Kon.
|16
|:
|4
|
|
|afgoderij
|onder elke groene boom: Achaz
|-
|1 Kon.
|9
|:
|6
|
|
|afgoderij
|ontstaan
|-
|Deut.
|30
|:
|17
|
|
|afgoderij
|ontstaan
|-
|Deut.
|29
|:
|18
|
|
|afgoderij
|ontstaan van -
|-
|2 Kron.
|7
|:
|19
|
|
|afgoderij
|ontstaan van -
|-
|Hab.
|1
|:
|16
|
|
|afgoderij
|ontstaan van -
|-
|Jer
|10
|:
|3
|v
|
|afgoderij
|ontstaan van afgodsbeelden
|-
|Ez.
|6
|:
|13
|
|
|afgoderij
|oordeel
|-
|Ez.
|6
|:
|4
|
|
|afgoderij
|oordeel der
|-
|Ex.
|22
|:
|20
|
|
|afgoderij
|oordeel over
|-
|Richt.
|2
|:
|8
|v
|
|afgoderij
|oorzaak
|-
|Richt.
|2
|:
|11
|
|
|afgoderij
|oorzaak: God niet kennen noch zijn werken
|-
|Deut.
|8
|:
|19
|
|
|afgoderij
|oorzaak: God vergeten
|-
|Ex.
|34
|:
|16
|
|
|afgoderij
|oorzaak: huwelijk met afgodendienaar
|-
|1 Kon.
|16
|:
|31
|
|
|afgoderij
|oorzaak: huwelijk met heidense vrouw
|-
|Hand.
|7
|:
|41
|
|
|afgoderij
|overgegeven aan -, door God
|-
|Jer
|9
|:
|14
|
|
|afgoderij
|overgenomen van vaders
|-
|Jer
|3
|:
|9
|
|
|afgoderij
|overspel met steen en hout
|-
|Jes.
|1
|:
|29
|
|
|afgoderij
|plaatsen
|-
|1 Kon.
|14
|:
|23
|
|
|afgoderij
|plaatsen en vormen
|-
|Deut.
|12
|:
|2
|v
|
|afgoderij
|plaatsen van -: te vernielen
|-
|1 Kron.
|5
|:
|26
|
|
|afgoderij
|reden ballingschap
|-
|2 Kon.
|17
|:
|7
|v
|
|afgoderij
|reden van Israëls wegvoering
|-
|Hos.
|13
|:
|2
|
|
|afgoderij
|rituelen
|-
|Jer
|18
|:
|15
|
|
|afgoderij
|roken aan de ijdelheid
|-
|Jes.
|65
|:
|7
|
|
|afgoderij
|roken op de bergen
|-
|1 Kon.
|11
|:
|4
|v
|
|afgoderij
|Salomo's -
|-
|Jer
|7
|:
|19
|
|
|afgoderij
|schadelijk
|-
|1 Sam.
|8
|:
|8
|
|
|afgoderij
|soortgelijks als -
|-
|Deut.
|28
|:
|36
|
|
|afgoderij
|straf hier
|-
|Deut.
|4
|:
|26
|
|
|afgoderij
|straf op -: omkomen en uit het land verdwijnen
|-
|Deut.
|4
|:
|27
|
|
|afgoderij
|straf op -:verstrooiing onder de volken
|-
|Richt.
|6
|:
|30
|
|
|afgoderij
|straf op afbreken altaar Baal
|-
|2 Kron.
|25
|:
|20
|
|
|afgoderij
|straf wegens -
|-
|Jer
|7
|:
|19
|
|
|afgoderij
|straft zichzelf
|-
|Deut.
|7
|:
|16
|
|
|afgoderij
|strik
|-
|Ex.
|23
|:
|13
|
|
|afgoderij
|tegen -
|-
|Ex.
|23
|:
|24
|
|
|afgoderij
|tegen -
|-
|Deut.
|6
|:
|14
|
|
|afgoderij
|tegen -
|-
|Deut.
|12
|:
|30
|
|
|afgoderij
|tegen -
|-
|Dan.
|3
|:
|28
|
|
|afgoderij
|tegen -
|-
|Amos
|5
|:
|5
|
|
|afgoderij
|tegen -
|-
|1Jo
|5
|:
|21
|
|
|afgoderij
|tegen -: wacht u voor de afgoden
|-
|Deut.
|7
|:
|5
|
|
|afgoderij
|tekenen van - verwoesten
|-
|Hos.
|8
|:
|14
|
|
|afgoderij
|tempels bouwen
|-
|Jes.
|65
|:
|3
|
|
|afgoderij
|tergt God
|-
|2 Kron.
|24
|:
|18
|
|
|afgoderij
|terugval in -
|-
|Jes.
|66
|:
|17
|
|
|afgoderij
|toekomstige -
|-
|Jes.
|2
|:
|6
|
|
|afgoderij
|uit het Oosten
|-
|2 Kon.
|23
|:
|14
|
|
|afgoderij
|uitgeroeid
|-
|2 Kron.
|34
|:
|33
|
|
|afgoderij
|uitroeien
|-
|2 Kon.
|18
|:
|4
|
|
|afgoderij
|uitroeien: door Hizkia
|-
|2 Kon.
|23
|:
|24
|
|
|afgoderij
|uitroeien: door Josia
|-
|Richt.
|17
|:
|3
|
|
|afgoderij
|valselijk in de naam van God
|-
|Ex.
|23
|:
|33
|
|
|afgoderij
|valstrik
|-
|Joz
|24
|:
|2
|
|
|afgoderij
|van familie van Abraham
|-
|2 Kon.
|17
|:
|33
|,
|41
|afgoderij
|veelgodendom incl. de HEERE
|-
|Hos.
|8
|:
|11
|
|
|afgoderij
|vele altaren
|-
|Ex.
|20
|:
|3
|
|
|afgoderij
|verboden
|-
|Deut.
|5
|:
|7
|
|
|afgoderij
|verboden
|-
|Deut.
|28
|:
|14
|
|
|afgoderij
|verboden
|-
|2 Kon.
|17
|:
|35
|
|
|afgoderij
|verboden
|-
|Deut.
|27
|:
|15
|
|
|afgoderij
|verborgen
|-
|2 Kon.
|17
|:
|31
|
|
|afgoderij
|verbranding van kinderen voor de afgoden
|-
|2 Kron.
|31
|:
|1
|
|
|afgoderij
|verdoen
|-
|Ez.
|8
|:
|6
|
|
|afgoderij
|verdrijft God
|-
|2 Kron.
|25
|:
|15
|
|
|afgoderij
|verklaring van -
|-
|Deut.
|13
|:
|6
|
|
|afgoderij
|verleiding tot -
|-
|2 Kon.
|21
|:
|5
|
|
|afgoderij
|vermenging
|-
|Ez.
|20
|:
|7
|
|
|afgoderij
|verontreinigt
|-
|Ez.
|20
|:
|30
|
|
|afgoderij
|verontreinigt
|-
|Jer
|8
|:
|19
|
|
|afgoderij
|vertoornt God
|-
|Ez.
|14
|:
|4
|
|
|afgoderij
|vervreemdt van God
|-
|Richt.
|2
|:
|14
|
|
|afgoderij
|verwekt de toorn van God
|-
|2 Kron.
|25
|:
|15
|
|
|afgoderij
|verwekt Gods toorn
|-
|2 Kron.
|28
|:
|25
|
|
|afgoderij
|verwekt Gods toorn
|-
|2 Kron.
|24
|:
|18
|
|
|afgoderij
|verwerkt Gods toorn
|-
|Deut.
|13
|:
|2
|
|
|afgoderij
|voorafgegaan door teken of wonder
|-
|Deut.
|16
|:
|21
|
|
|afgoderij
|voorkomen: geen bos bij altaar planten
|-
|Joz
|23
|:
|7
|
|
|afgoderij
|voorkomen: niet de naam der afgoden gedenken
|-
|2 Kon.
|23
|:
|11
|
|
|afgoderij
|voorwerp van -: zon
|-
|2 Kon.
|17
|:
|7
|
|
|afgoderij
|vrezen van andere goden
|-
|Deut.
|29
|:
|17
|
|
|afgoderij
|waarnemen bij andere volken
|-
|Joz
|23
|:
|16
|
|
|afgoderij
|waarschuwing tegen -
|-
|Deut.
|12
|:
|30
|
|
|afgoderij
|wacht u voor
|-
|1 Kon.
|21
|:
|26
|
|
|afgoderij
|wandelen achter de drekgoden
|-
|2 Kron.
|15
|:
|8
|
|
|afgoderij
|weggedaan
|-
|2 Kon.
|16
|:
|3
|
|
|afgoderij
|zijn zoon door het vuur laten gaan: Achaz
|-
|2 Kron.
|34
|:
|7
|
|
|afgoderij
|zonnebeelden
|-
|Ex.
|32
|:
|4
|
|
|afgoderij
|
|-
|Deut.
|32
|:
|16
|
|
|afgoderij
|
|-
|1 Kon.
|9
|:
|9
|
|
|afgoderij
|
|-
|2 Kron.
|7
|:
|22
|
|
|afgoderij
|
|-
|2 Kron.
|34
|:
|25
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jes.
|42
|:
|17
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jes.
|44
|:
|16
| -
|19
|afgoderij
|
|-
|Jer
|3
|:
|6
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|7
|:
|9
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|11
|:
|10
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|13
|:
|10
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|16
|:
|11
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|19
|:
|4
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|19
|:
|13
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|22
|:
|9
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|32
|:
|35
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|44
|:
|3
|
|
|afgoderij
|
|-
|Ez.
|33
|:
|25
|
|
|afgoderij
|
|-
|Amos
|2
|:
|8
|
|
|afgoderij
|
|-
|Rom.
|1
|:
|23
|v
|
|afgoderij
|
|-
|Gal.
|4
|:
|8
|
|
|afgoderij
|
|-
|Opb.
|2
|:
|20
|
|
|afgoderij
|
|-
|Jer
|4
|:
|1
|
|
|afgodisch
|afgodische verfoeiselen wegdoen
|-
|2 Kron.
|33
|:
|4
|
|
|afgodsaltaar
|afgodsaltaren in het huis van Jahweh
|-
|Jes.
|30
|:
|22
|
|
|afgodsbeeld
|afgodsbeelden in Israël
|-
|Hand.
|17
|:
|16
|
|
|afgodsbeeld
|Athene vol -en
|-
|Jer
|51
|:
|17
|
|
|afgodsbeeld
|beschaamd van het gesneden beeld
|-
|Jes.
|44
|:
|9
|
|
|afgodsbeeld
|formeerders zullen beschaamd worden
|-
|Ex.
|23
|:
|24
|
|
|afgodsbeeld
|gebod ze af te breken
|-
|Jer
|51
|:
|17
|
|
|afgodsbeeld
|geest is daarin niet
|-
|Jes.
|21
|:
|9
|
|
|afgodsbeeld
|gesneden beelden
|-
|Jes.
|44
|:
|10
|
|
|afgodsbeeld
|gieten
|-
|2 Kron.
|13
|:
|8
|
|
|afgodsbeeld
|gouden kalveren
|-
|Jes.
|44
|:
|18
|
|
|afgodsbeeld
|gruwel
|-
|Jes.
|44
|:
|19
|
|
|afgodsbeeld
|gruwel
|-
|Jer
|51
|:
|18
|
|
|afgodsbeeld
|ijdelheid
|-
|2 Kon.
|21
|:
|7
|
|
|afgodsbeeld
|in tempel van God
|-
|Hos.
|8
|:
|5
|
|
|afgodsbeeld
|kalf van Samaria
|-
|Ps.
|115
|:
|4
|v
|
|afgodsbeeld
|kenmerken
|-
|Hand.
|17
|:
|29
|
|
|afgodsbeeld
|kritiek op -en
|-
|Jes.
|44
|:
|20
|
|
|afgodsbeeld
|leugen
|-
|Jer
|10
|:
|14
|
|
|afgodsbeeld
|leugen
|-
|Jes.
|40
|:
|19
|
|
|afgodsbeeld
|maaksel van mensenhanden
|-
|1 Kon.
|14
|:
|9
|
|
|afgodsbeeld
|maken
|-
|Deut.
|29
|:
|17
|
|
|afgodsbeeld
|materialen gebruikt
|-
|Jes.
|44
|:
|10
|
|
|afgodsbeeld
|nutteloos
|-
|Deut.
|27
|:
|15
|
|
|afgodsbeeld
|tegen
|-
|Jer
|2
|:
|27
|
|
|afgodsbeeld
|vader genoemd
|-
|Ex.
|20
|:
|4
|
|
|afgodsbeeld
|verboden
|-
|Lev.
|19
|:
|4
|
|
|afgodsbeeld
|verboden
|-
|Ex.
|23
|:
|24
|
|
|afgodsbeeld
|verboden te maken
|-
|Jes.
|37
|:
|19
|
|
|afgodsbeeld
|verbranden van -en: door de Assyriërs
|-
|Ez.
|20
|:
|7
|
|
|afgodsbeeld
|verfoeisel der ogen
|-
|Deut.
|16
|:
|22
|
|
|afgodsbeeld
|verkeerd
|-
|Jes.
|31
|:
|7
|
|
|afgodsbeeld
|verwerpen de zilveren en gouden afgoden
|-
|Ez.
|20
|:
|8
|
|
|afgodsbeeld
|volharden in het bezit van afgodsbeelden
|-
|Deut.
|27
|:
|15
|
|
|afgodsbeeld
|werk van een werkmeester
|-
|Micha
|5
|:
|12
|
|
|afgodsbeeld
|werk van mensenhanden
|-
|Jer
|51
|:
|18
|
|
|afgodsbeeld
|werk van verleidingen
|-
|Jes.
|44
|:
|9
|
|
|afgodsbeeld
|ziet niet, weet niet
|-
|Hab.
|2
|:
|19
|
|
|afgodsbeeld
|zonder geest
|-
|Ez.
|8
|:
|5
|
|
|afgodsbeeld
|
|-
|Rom.
|1
|:
|23
|
|
|afgodsbeeld
|
|-
|Opb.
|9
|:
|20
|
|
|afgodsbeeld
|
|-
|Jes.
|42
|:
|17
|
|
|afgodsdienaar
|worden beschaamd
|-
|Jes.
|44
|:
|19
|
|
|afgodsdienaar
|zonder inzicht
|-
|2 Kon.
|5
|:
|17
|
|
|afgodsdienst
|brandoffer, slachtoffer
|-
|2 Kon.
|23
|:
|5
|
|
|afgodspriester
|ontslaan
|-
|Lev.
|19
|:
|7
|
|
|afgrijselijk
|ding
|-
|2 Pe
|2
|:
|4
|
|
|afgrond
|bewaarplaats gevallen engelen
|-
|Luk.
|8
|:
|31
|
|
|afgrond
|bewaarplaats van demonen
|-
|2 Pe
|2
|:
|4
|
|
|afgrond
|daar zijn ketenen van donkerheid
|-
|Spr.
|3
|:
|20
|
|
|afgrond
|door Gods wetenschap zijn de -en gekloofd
|-
|Gen.
|8
|:
|2
|
|
|afgrond
|fonteinen des -s
|-
|Ps.
|148
|:
|7
|
|
|afgrond
|looft God, alle gij afgronden
|-
|Opb.
|9
|:
|2
|
|
|afgrond
|put van de -
|-
|Opb.
|17
|:
|8
|
|
|afgrond
|uit de - opstijgen: het beest
|-
|Ps.
|106
|:
|9
|
|
|afgrond
|wandelen door de drooggevallen -en
|-
|Spr.
|8
|:
|24
|
|
|afgrond
|waterdiepte
|-
|Opb.
|20
|:
|1
|
|
|afgrond
|
|-
|Dan.
|6
|:
|5
|
|
|afgunst
|aanklagen uit -
|-
|1 Pe
|2
|:
|1
|
|
|afgunst
|afleggen
|-
|Jac.
|4
|:
|5
|
|
|afgunst
|begeren met -
|-
|1 Sam.
|18
|:
|8
|
|
|afgunst
|en toorn
|-
|Luk.
|15
|:
|28
|
|
|afgunst
|en toorn
|-
|Joh.
|3
|:
|29
|
|
|afgunst
|geen - bij Johannes de Doper over Jezus' dopelingen
|-
|1 Sam.
|18
|:
|8
|v
|
|afgunst
|geval
|-
|Tit.
|3
|:
|3
|
|
|afgunst
|in - levend
|-
|Marcus
|15
|:
|10
|
|
|afgunst
|Jezus overgeleverd uit -
|-
|Tit.
|3
|:
|3
|
|
|afgunst
|kenmerk van de oude mens
|-
|1 Tim.
|6
|:
|4
|
|
|afgunst
|oorzaak van -: andere leer en woordenstrijd
|-
|Spr.
|3
|:
|31
|
|
|afgunst
|op: een man van geweld
|-
|Matth.
|27
|:
|18
|
|
|afgunst
|uit - Jezus overgeleverd
|-
|Filip.
|1
|:
|15
|
|
|afgunst
|uit - prediken
|-
|Rom.
|1
|:
|29
|
|
|afgunst
|vol - zijn
|-
|Pred.
|4
|:
|4
|
|
|afgunst
|wekken door arbeid en bekwaamheid
|-
|Gal.
|5
|:
|21
|
|
|afgunst
|werk van het vlees
|-
|Gal.
|5
|:
|26
|
|
|afgunstig
|zijn op elkaar
|-
|Deut.
|25
|:
|12
|
|
|afhakken
|hand -
|-
|1 Cor.
|4
|:
|19
|
|
|afhankelijk
|van de Heer: Paulus
|-
|Joh.
|5
|:
|30
|
|
|afhankelijkheid
|Christus' -
|-
|1 Sam.
|23
|:
|2
|
|
|afhankelijkheid
|Davids -: God raadplegen
|-
|1 Kon.
|22
|:
|3
|
|
|afhankelijkheid
|geval
|-
|Hebr.
|6
|:
|3
|
|
|afhankelijkheid
|geval van -
|-
|Joh.
|7
|:
|6
|v
|
|afhankelijkheid
|Jezus' -
|-
|Jer
|10
|:
|23
|
|
|afhankelijkheid
|nodig voor de mens
|-
|Jer
|42
|:
|3
|
|
|afhankelijkheid
|onvolkomen -
|-
|1 Tim.
|5
|:
|5
|
|
|afhankelijkheid
|van God: door omstandigheden
|-
|2 Kron.
|24
|:
|17
|
|
|afhankelijkheid
|van mensen: hier verkeerd: geval Joas
|-
|Jac.
|4
|:
|15
|
|
|afhankelijkheid
|zo de Heer wil en wij leven
|-
|Num.
|27
|:
|21
|
|
|afhankelijkheid
|
|-
|Spr.
|5
|:
|6
|
|
|afhouden
|van het pad des levens
|-
|Deut.
|25
|:
|12
|
|
|afhouwen
|hand -
|-
|Jes.
|32
|:
|3
|
|
|afkeer
|van God en zijn woord zal einde hebben (toepassing)
|-
|Rom.
|12
|:
|9
|
|
|afkeer
|van het kwade: hebt een - van het kwade
|-
|Deut.
|23
|:
|14
|
|
|afkeren
|door God: van iets gruwelijks
|-
|Jer
|8
|:
|4
|
|
|afkeren
|en daarna wederkeren
|-
|Ex.
|32
|:
|12
|
|
|afkeren
|God gebeden Zich af te keren van Zijn toorn
|-
|Jer
|23
|:
|22
|
|
|afkeren
|iem. - van zijn boze weg
|-
|Num.
|32
|:
|15
|
|
|afkeren
|van achter God -
|-
|Ez.
|33
|:
|18
|
|
|afkeren
|van gerechtigheid
|-
|Dan.
|9
|:
|13
|
|
|afkeren
|van onze ongerechtigheden
|-
|Jer
|8
|:
|4
|
|
|afkeren
|vs. wederkeren
|-
|Joz
|22
|:
|29
|
|
|afkeren
|zich - van achter de HEERE
|-
|Num.
|14
|:
|43
|
|
|afkeren
|zich - van God
|-
|1 Sam.
|15
|:
|11
|
|
|afkeren
|zich - van God
|-
|2 Kron.
|7
|:
|19
|
|
|afkeren
|zich - van God
|-
|1 Kon.
|9
|:
|6
|
|
|afkeren
|zich - van God na te volgen
|-
|2 Pe
|2
|:
|21
|
|
|afkeren
|zich - van het heilig gebod
|-
|1 Pe
|3
|:
|11
|
|
|afkeren
|zich - van het kwaad
|-
|Joz
|23
|:
|12
|
|
|afkeren
|zich – van God
|-
|Ez.
|3
|:
|20
|
|
|afkeren
|zich – van zijn gerechtigheid
|-
|Ez.
|18
|:
|24
|
|
|afkeren
|zich – van zijn gerechtigheid
|-
|Jer
|3
|:
|14
|
|
|afkerig
| -e kinderen
|-
|Jer
|3
|:
|22
|
|
|afkerig
| -e kinderen
|-
|Jes.
|57
|:
|17
|
|
|afkerig
|jegens God
|-
|Hand.
|19
|:
|26
|
|
|afkerig
|maken: door Paulus
|-
|Jer
|2
|:
|31
|
|
|afkerigheid
|Israëls - ten opzichte van God
|-
|Jer
|8
|:
|4
|
|
|afkering
|blijvende -
|-
|Num.
|14
|:
|34
|
|
|afkering
|door God van Israël
|-
|Jer
|3
|:
|22
|
|
|afkering
|kwaal die genezing behoeft
|-
|Jer
|5
|:
|6
|
|
|afkering
|machtig vele geworden
|-
|Jer
|14
|:
|7
|
|
|afkering
|menigvuldige -en jegens God
|-
|Jer
|2
|:
|19
|
|
|afkering
|ten opzicht van God: gevolg: straf door de - zelf
|-
|Spr.
|1
|:
|32
|
|
|afkering
|van de onverstandigen zal hen doden
|-
|Hos.
|11
|:
|7
|
|
|afkering
|van God: eraan blijven hangen
|-
|Marcus
|10
|:
|14
|
|
|afkeuren
|door Jezus: verhindering van kinderen
|-
|Matth.
|14
|:
|4
|
|
|afkeuring
|door Johannes de Doper
|-
|Luk.
|5
|:
|15
|
|
|afkomen
|er kwam veel op Jezus af
|-
|Luk.
|3
|:
|8
|
|
|afkomst
|roemen in zijn - (Abraham)
|-
|Esther
|2
|:
|10
|
|
|afkomst
|verzwijgen
|-
|Jes.
|1
|:
|16
|
|
|aflaten
|laat af van kwaad te doen
|-
|Jac.
|1
|:
|21
|
|
|afleggen
|alle onreinheid, overmaat van boosheid
|-
|Jac.
|2
|:
|1
|
|
|afleggen
|discriminatie
|-
|Rom.
|13
|:
|12
|
|
|afleggen
|gelijk een kleed uitdoen
|-
|Hebr.
|12
|:
|1
|
|
|afleggen
|last en zonde -
|-
|Ef.
|4
|:
|25
|
|
|afleggen
|leg de leugen af
|-
|1 Pe
|2
|:
|1
|
|
|afleggen
|legt af: boosheid, huichelarij etc
|-
|Col.
|3
|:
|8
|
|
|afleggen
|legt de zonden af!
|-
|Col.
|2
|:
|11
|
|
|afleggen
|lichaam van het vlees afgelegd
|-
|Ef.
|4
|:
|22
|
|
|afleggen
|oude mens hebt afgelegd
|-
|
|
|
|
|
|
|afleggen
|zie ook Wegdoen
|-
|Matth.
|18
|:
|23
|
|
|afrekening
|houden: door de Koning: met zijn slaven
|-
|Marcus
|6
|:
|46
|
|
|afscheid
|nemen: door Jezus
|-
|Deut.
|29
|:
|21
|
|
|afscheiden
|door God: iem.: ten kwade
|-
|Gal.
|4
|:
|17
|
|
|afscheiden
|gelovigen willen afscheiden
|-
|2 Kron.
|11
|:
|13
|
|
|afscheiden
|priesters en levieten stelden zich bij Rehabeam
|-
|2 Cor.
|6
|:
|17
|
|
|afscheiden
|scheidt u af
|-
|Neh.
|13
|:
|3
|
|
|afscheiden
|vermenging van Israël -
|-
|Jud
|
|:
|19
|
|
|afscheiden
|zich -
|-
|Opb.
|2
|:
|24
|
|
|afscheiden
|zich - niet aanbevolen hier
|-
|Opb.
|18
|:
|4
|
|
|afscheiden
|zich - terecht
|-
|2 Kron.
|15
|:
|9
|
|
|afscheiden
|zich - tot waar de HEER is
|-
|Ez.
|14
|:
|7
|
|
|afscheiden
|zich - van achter God
|-
|Neh.
|9
|:
|2
|
|
|afscheiden
|zich - van alle vreemden
|-
|1 Kron.
|12
|:
|8
|
|
|afscheiden
|zich - van de Gadieten tot David
|-
|Num.
|16
|:
|21
|
|
|afscheiden
|zich - van de vergadering
|-
|Ezra
|10
|:
|11
|
|
|afscheiden
|zich - van de volk en van de vreemde vrouwen
|-
|Neh.
|10
|:
|28
|
|
|afscheiden
|zich - van de volkeren tot Gods wet
|-
|Jer
|9
|:
|2
|
|
|afscheiden
|zich - van een trouweloze hoop
|-
|Hand.
|19
|:
|9
|
|
|afscheiden
|zich -: door Paulus
|-
|
|
|
|
|
|
|afscheiden
|zie ook Afwenden
|-
|2 Kron.
|11
|:
|14
|
|
|afscheiding
|priesters scheiden zich af, omdat er geen plaats voor hen bleef
|-
|Jer
|7
|:
|12
|
|
|afschrikken
|door God: door gevolgen van eens anders zonden
|-
|Jud
|
|:
|5
|
|
|afschrikken
|door O.T. voorbeeld
|-
|Filip.
|1
|:
|28
|
|
|afschrikken
|laat u niet -
|-
|2 Pe
|2
|:
|6
|
|
|afschrikken
|voorbeeld tot -
|-
|Deut.
|13
|:
|11
|
|
|afschrikking
|door doodstraf
|-
|2 Sam.
|1
|:
|14
|
|
|afschrikking
|preventief
|-
|Deut.
|24
|:
|9
|
|
|afschrikking
|preventieve - inzake melaatsheid
|-
|2 Kron.
|17
|:
|10
|
|
|afschrikking
|tegen oorlog
|-
|Ez.
|23
|:
|48
|
|
|afschrikking
|voorbeeld ter -
|-
|1 Cor.
|10
|:
|11
|
|
|afschrikking
|voorbeelden tot -
|-
|Deut.
|21
|:
|21
|
|
|afschrikking
|
|-
|Jer
|3
|:
|8
|
|
|afschrikking
|
|-
|2 Kron.
|6
|:
|16
|
|
|afsnijden
|door God: van iem.
|-
|Job
|24
|:
|24
|
|
|afsnijden
|fig. gelijk de top van een aar
|-
|Richt.
|21
|:
|6
|
|
|afsnijden
|stam Benjamin afgesneden
|-
|Luk.
|17
|:
|12
|
|
|afstand
|houden: door melaatsen
|-
|Opb.
|18
|:
|15
|
|
|afstand
|in de verste blijven staan
|-
|Jes.
|1
|:
|4
|
|
|afstand
|tot God nemen, achterwaarts wijken van Hem
|-
|Col.
|2
|:
|20
|
|
|afsterven
|afgestorven met Christus aan de elementen van de wereld
|-
|Ef.
|4
|:
|19
|
|
|afstompen
|afgestompt in hun gevoelens
|-
|Marcus
|6
|:
|48
|
|
|aftobben
|zich - met roeien
|-
|2 Kron.
|28
|:
|19
|
|
|aftrekken
|Juda afgetrokken tot afgoderij
|-
|2 Kron.
|28
|:
|19
|
|
|aftrekken
|Juda was afgetrokken
|-
|Hebr.
|4
|:
|14
|
|
|afval
|belijdenis verliezen (toepassing)
|-
|2 Kron.
|7
|:
|19
|
|
|afval
|elementen van afval van God
|-
|2 Thess.
|2
|:
|3
|
|
|afval
|en de mens van de zonde
|-
|1 Tim.
|4
|:
|1
|
|
|afval
|geloofs-: oorzaak
|-
|Jes.
|30
|:
|1
|v
|
|afval
|geval van ontwikkeling tot - en uitingen van
|-
|Jer
|2
|:
|11
|
|
|afval
|God vervangen door een god
|-
|Deut.
|31
|:
|20
|
|
|afval
|God: afval van -: stappen
|-
|1 Tim.
|5
|:
|15
|
|
|afval
|hier: zich afwenden, de satan achterna
|-
|Deut.
|31
|:
|16
|
|
|afval
|Israëls -: stappen
|-
|Hebr.
|5
|:
|14
|
|
|afval
|kenmerk: geen onderscheidingsvermogen (toepassing)
|-
|Col.
|1
|:
|23
|
|
|afval
|mogelijkheid van - van het geloof
|-
|Hebr.
|5
|:
|12
|
|
|afval
|oorzaak: achteruitgang in kennis (toepassing)
|-
|Richt.
|2
|:
|10
|v
|
|afval
|oorzaak: God niet kennen noch zijn werken
|-
|Hebr.
|5
|:
|11
|
|
|afval
|oorzaak: traag worden in het horen (toepassing)
|-
|Hos.
|4
|:
|18
|
|
|afval
|oorzaak: zuiperij
|-
|Jud
|
|:
|7
|
|
|afval
|sexuele -
|-
|Deut.
|13
|:
|5
|
|
|afval
|spreken tegen God
|-
|Jer
|28
|:
|16
|
|
|afval
|spreken tegen God
|-
|Jes.
|59
|:
|13
|
|
|afval
|spreken van -
|-
|Deut.
|13
|:
|5
|
|
|afval
|tegen God
|-
|Jud
|
|:
|6
|
|
|afval
|van engelen
|-
|Jes.
|1
|:
|5
|
|
|afval
|van God: meerder maken
|-
|Hand.
|21
|:
|21
|
|
|afval
|van Mozes: Paulus beschuldigd
|-
|2 Thess.
|2
|:
|3
|
|
|afval
|voorafgaand aan de dag van de Heer
|-
|Matth.
|5
|:
|13
|
|
|afval
|voorzegd?
|-
|
|
|
|
|
|
|afval
|zie ook Verliezen
|-
|1 Kon.
|9
|:
|6
|
|
|afval
|
|-
|Jer
|8
|:
|4
|v
|
|afval
|
|-
|Joh.
|15
|:
|6
|
|
|afval
|
|-
|2 Pe
|2
|:
|22
|
|
|afval
|
|-
|1 Sam.
|29
|:
|3
|
|
|afvallen
|David in de ogen van Achis
|-
|Hand.
|1
|:
|25
|
|
|afvallen
|door Judas Iskariot
|-
|2 Kon.
|8
|:
|20
|
|
|afvallen
|Edomieten vielen van onder het gebied van Juda af
|-
|Jer
|5
|:
|23
|
|
|afvallen
|en heengaan
|-
|Luk.
|8
|:
|13
|
|
|afvallen
|in een tijd van verzoeking
|-
|Hebr.
|6
|:
|5
|
|
|afvallen
|Jezus verwerpen
|-
|Luk.
|8
|:
|13
|
|
|afvallen
|na geloofd te hebben
|-
|Jes.
|30
|:
|1
|
|
|afvallen
|om iets te doen
|-
|1 Sam.
|19
|:
|1
|v
|
|afvallen
|Saul van David
|-
|Opb.
|2
|:
|5
|
|
|afvallen
|van de eerste liefde
|-
|2 Kon.
|18
|:
|7
|
|
|afvallen
|van een vreemde koning -: Hizkia
|-
|2 Pe
|3
|:
|17
|
|
|afvallen
|van je eigen standvastigheid
|-
|Jes.
|30
|:
|1
|
|
|afvallen
|wee
|-
|2 Kon.
|3
|:
|5
|
|
|afvallen
|
|-
|Hos.
|8
|:
|1
|
|
|afvallig
|begrip
|-
|Jer
|5
|:
|23
|
|
|afvallig
|hart
|-
|Hos.
|4
|:
|18
|
|
|afvallig
|hun zuiperij is -
|-
|Luk.
|23
|
|14
|
|
|afvallig
|maken: het volk
|-
|2 Kron.
|36
|:
|13
|
|
|afvallig
|worden: tegen een heidense koning
|-
|Hos.
|9
|:
|15
|
|
|afvallige
|al hun vorsten zijn -n
|-
|Jer
|6
|:
|28
|
|
|afvallige
|de -ste der -n
|-
|Ps.
|68
|:
|7
|
|
|afvallige
|de afvalligen wonen in het dorre
|-
|Jer
|39
|:
|9
|
|
|afvallige
|die tot Nebukadnezar gevallen waren
|-
|Ps.
|101
|:
|3
|
|
|afvallige
|doen der -n haten
|-
|Hebr.
|10
|:
|29
|
|
|afvallige
|eens geheiligd
|-
|Hebr.
|10
|:
|29
|
|
|afvallige
|had of heeft kennis van de waarheid
|-
|Ps.
|66
|:
|7
|
|
|afvallige
|laat de -n niet verhoogd worden
|-
|Hebr.
|6
|:
|6
|
|
|afvallige
|onbekeerlijk
|-
|Jud
|
|:
|5
|
|
|afvallige
|oordeel over -n
|-
|Hebr.
|10
|:
|26
|v
|
|afvallige
|straf
|-
|Hebr.
|10
|:
|29
|
|
|afvallige
|tegen bloed, Geest van de genade
|-
|Jes.
|1
|:
|23
|
|
|afvallige
|
|-
|Jes.
|4
|:
|4
|
|
|afwassen
|door God
|-
|Jes.
|32
|:
|3
|
|
|afwenden
|blik -
|-
|Deut.
|30
|:
|17
|
|
|afwenden
|God: zich - van God
|-
|Hebr.
|12
|:
|25
|
|
|afwenden
|van God zich -
|-
|Spr.
|4
|:
|27
|
|
|afwenden
|wend uw voet af van het kwaad
|-
|2 Tim.
|3
|:
|5
|
|
|afwenden
|zich - van bepaalde mensen
|-
|1 Tim.
|5
|:
|15
|
|
|afwenden
|zich - van het geloof, vgl vers 12
|-
|2 Tim.
|1
|:
|15
|
|
|afwenden
|zich - van Paulus: door allen die in Asia zijn
|-
|1 Tim.
|6
|:
|20
|
|
|afwenden
|zich - van: ongoddelijk gezwets, dwaling
|-
|Tit.
|1
|:
|14
|
|
|afwenden
|zich van de waarheid -
|-
|1 Thess.
|2
|:
|17
|
|
|afwezig
|gezicht niet zien
|-
|Col.
|2
|:
|5
|
|
|afwezig
|naar het lichaam
|-
|2 Kron.
|25
|:
|27
|
|
|afwijken
| - van achter de HERE: gevolg: dood
|-
|Spr.
|14
|:
|2
|
|
|afwijken
|afgewekene veracht God
|-
|Deut.
|28
|:
|14
|
|
|afwijken
|afgoderij
|-
|Rom.
|3
|:
|12
|
|
|afwijken
|allen zijn wij afgeweken
|-
|Ps.
|14
|:
|2
|
|
|afwijken
|allen zijn ze afgeweken
|-
|2 Kon.
|17
|:
|21
|
|
|afwijken
|doen -: een volk doen -
|-
|Tit.
|3
|:
|11
|
|
|afwijken
|en zondigen
|-
|Deut.
|21
|:
|20
|
|
|afwijken
|in gedrag
|-
|2 Kon.
|3
|:
|3
|
|
|afwijken
|in goede zin -: van zonden
|-
|Spr.
|14
|:
|2
|
|
|afwijken
|in zijn wegen
|-
|Deut.
|31
|:
|29
|
|
|afwijken
|Israël zou -
|-
|Spr.
|7
|:
|25
|
|
|afwijken
|laat uw hart tot haar wegen niet -
|-
|Joz
|23
|:
|6
|
|
|afwijken
|niet - van de wet van Mozes
|-
|1 Kon.
|22
|:
|43
|
|
|afwijken
|niet - van een weg
|-
|Deut.
|17
|:
|11
|
|
|afwijken
|niet - van het woord van de priester of de rechter
|-
|2 Kon.
|13
|:
|11
|
|
|afwijken
|niet - van zonden
|-
|2 Kron.
|34
|:
|2
|
|
|afwijken
|niet -: noch ter rechterhand noch ter linkerhand
|-
|2 Kon.
|10
|:
|29
|
|
|afwijken
|niet -: onterecht: van zonden na te volgen
|-
|2 Kron.
|34
|:
|33
|
|
|afwijken
|niet -: van God na te volgen
|-
|2 Kron.
|20
|:
|32
|
|
|afwijken
|niet afwijken van de goede -
|-
|Spr.
|15
|:
|24
|
|
|afwijken
|positief: van het dodenrijk
|-
|2 Sam.
|14
|:
|19
|
|
|afwijken
|ter linker of rechter hand
|-
|Deut.
|28
|:
|14
|
|
|afwijken
|ter linkerhand
|-
|Deut.
|5
|:
|32
|
|
|afwijken
|ter rechter of ter linkerhand
|-
|Joz
|23
|:
|6
|
|
|afwijken
|ter rechter- of ter linkerhand
|-
|2 Kon.
|22
|:
|2
|
|
|afwijken
|ter rechter- of ter linkerhand
|-
|Jes.
|30
|:
|21
|
|
|afwijken
|ter rechter- of ter linkerhand
|-
|Deut.
|28
|:
|14
|
|
|afwijken
|ter rechterhand
|-
|Spr.
|15
|:
|10
|
|
|afwijken
|tucht is onaangenaam voor wie het pad verlaat
|-
|Richt.
|2
|:
|17
|
|
|afwijken
|van de goede weg
|-
|Spr.
|13
|:
|14
|
|
|afwijken
|van de strikken des doods
|-
|Spr.
|14
|:
|27
|
|
|afwijken
|van de strikken des doods
|-
|2 Tim.
|2
|:
|18
|
|
|afwijken
|van de waarheid
|-
|Deut.
|11
|:
|28
|
|
|afwijken
|van de weg die God gebiedt
|-
|Deut.
|31
|:
|29
|
|
|afwijken
|van de weg door Mozes geboden
|-
|Mal.
|2
|:
|8
|
|
|afwijken
|van de weg: door de priesters
|-
|Jes.
|31
|:
|6
|
|
|afwijken
|van God: diep -
|-
|Mal.
|3
|:
|7
|
|
|afwijken
|van Gods inzettingen
|-
|Ps.
|119
|:
|150
|
|
|afwijken
|van Gods wet
|-
|2 Kon.
|13
|:
|2
|
|
|afwijken
|van zonde: nalaten
|-
|2 Kon.
|3
|:
|3
|
|
|afwijken
|van zonden: nalaten
|-
|2 Kon.
|13
|:
|6
|
|
|afwijken
|van zonden: niet -: Israël en hun koning
|-
|2 Kon.
|17
|:
|22
|
|
|afwijken
|van zonden: niet afwijken
|-
|Jer
|32
|:
|40
|
|
|afwijken
|voorkomen: door vreze Gods
|-
|Spr.
|4
|:
|27
|
|
|afwijken
|wijk niet ter rechter of ter linkerhand
|-
|Spr.
|8
|:
|20
|
|
|afwijken
|wijsheid houdt het midden
|-
|Ex.
|32
|:
|8
|
|
|afwijken
|
|-
|Job
|31
|:
|7
|
|
|afwijken
|
|-
|Spr.
|3
|:
|32
|
|
|afwijker
|is den HEERE een gruwel
|-
|1 Kon.
|11
|:
|4
|
|
|afwijking
|des harten
|-
|1 Tim.
|6
|:
|10
|
|
|afwijking
|door gelovigen
|-
|2 Kron.
|24
|:
|21
|
|
|afwijking
|geval: koning Joas: liet Zacharia stenigen
|-
|Deut.
|30
|:
|17
|
|
|afwijking
|psychologie van -
|-
|Deut.
|13
|:
|5
|
|
|afwijking
|van een volk door valse profeet
|-
|Jes.
|31
|:
|6
|
|
|afwijking
|vraagt om bekering
|-
|Luk.
|13
|:
|27
|
|
|afwijzen
|door God: werkers van ongerechtigheid
|-
|Dan.
|5
|:
|17
|
|
|afwijzen
|eer: door Daniël
|-
|Hebr.
|12
|:
|25
|
|
|afwijzen
|God -
|-
|1 Tim.
|5
|:
|11
|
|
|afwijzen
|in zeker opzicht: als te ondersteunen weduwen
|-
|Joh.
|7
|:
|52
|
|
|afwijzen
|uit onwetenheid
|-
|Richt.
|11
|:
|1
|
|
|afwijzen
|zie ook Verstoten
|-
|
|
|
|
|
|
|afwijzen
|zie ook Verwerpen
|-
|Richt.
|11
|:
|1
|
|
|afwijzen
|
|-
|Joh.
|15
|:
|18
|
|
|afwijzing
|door de wereld: onze cognitieve reactie
|-
|1 Sam.
|8
|:
|7
|
|
|afwijzing
|emotionele reactie op -
|-
|1 Sam.
|8
|:
|7
|
|
|afwijzing
|indirecte -
|-
|Jer
|26
|:
|9
|
|
|afwijzing
|Jeremia afgewezen
|-
|Joh.
|6
|:
|37
|
|
|afwijzing
|uitwerpen: wie tot Jezus zal Hij geenszins uitwerpen
|-
|Joh.
|8
|:
|28
|
|
|afwijzing
|van Jezus: Hij sterkt zich in zijn roepig
|-
|Joh.
|8
|:
|29
|
|
|afwijzing
|van Jezus: Hij strekt Zich in nabijheid Vader
|-
|1 Sam.
|8
|:
|7
|
|
|afwijzing
|verwerping
|-
|2 Kron.
|15
|:
|16
|
|
|afzetten
|moeder van koning Asa
|-
|2 Kron.
|12
|:
|7
|
|
|afzien
|door God: van zijn plan: op verootmoediging
|-
|Lev.
|16
|:
|22
|
|
|afzonderen
|afgezonderd land, waarheen de zondebok ging
|-
|Jes.
|66
|:
|5
|
|
|afzonderen
|afgezonderd worden door de schijnvromen
|-
|Jer
|6
|:
|29
|
|
|afzonderen
|de bozen -
|-
|Ps.
|4
|:
|4
|
|
|afzonderen
|de HEER heeft Zich een gunstgenoot afgezonderd
|-
|Hand.
|19
|:
|9
|
|
|afzonderen
|discipelen -: door Paulus
|-
|Hand.
|13
|:
|2
|
|
|afzonderen
|door de Geest: discipelen: voor een werk
|-
|1 Kon.
|8
|:
|53
|
|
|afzonderen
|door God: van Israël: tot een erfdeel
|-
|Ex.
|33
|:
|16
|
|
|afzonderen
|gemeente: van alle volken: doordat God met ons gaat
|-
|1 Kron.
|23
|:
|13
|
|
|afzonderen
|iemand - dat (= om te doen)
|-
|Deut.
|1
|:
|5
|
|
|afzonderen
|meng u niet met Ezau
|-
|Ezra
|9
|:
|1
|
|
|afzonderen
|niet afgezonderd zijn
|-
|Deut.
|19
|:
|2
|
|
|afzonderen
|steden
|-
|Lev.
|20
|:
|26
|
|
|afzonderen
|t.o.v. van de volken: door God: opdat wij Zijns zouden zijn
|-
|Lev.
|20
|:
|24
|
|
|afzonderen
|van het volk: door God
|-
|Lev.
|20
|:
|25
|
|
|afzonderen
|van onreine dieren: door God: opdat wij het onrein houden
|-
|Spr.
|18
|:
|1
|
|
|afzonderen
|zich -
|-
|Num.
|6
|:
|2
|
|
|afzonderen
|zich - : den HEERE
|-
|Jes.
|65
|:
|5
|
|
|afzonderen
|zich - op verkeerde manier
|-
|Hebr.
|13
|:
|13
|
|
|afzonderen
|zich - tot Hem, tot buiten de legerplaats
|-
|Gal.
|2
|:
|12
|
|
|afzonderen
|zich - uit vrees
|-
|Ezra
|7
|:
|21
|
|
|afzonderen
|zich - van de onreinheid der heidenen
|-
|Ezra
|6
|:
|21
|
|
|afzonderen
|zich - van de onreinheid der heidenen van het land
|-
|Ezra
|9
|:
|1
|
|
|afzonderen
|zich - van de volken en hun gruwelen
|-
|Lev.
|22
|:
|2
|
|
|afzonderen
|zich - van heilige dingen
|-
|
|
|
|
|
|
|afzonderen
|zich -, zie ook Afwenden
|-
|
|
|
|
|
|
|afzonderen
|zich -, zie ook Onttrekken, zich
|-
|Luk.
|4
|:
|42
|
|
|afzonderen
|zich -: door Jezus
|-
|Luk.
|5
|:
|16
|
|
|afzonderen
|zich -: door Jezus
|-
|Matth.
|14
|:
|13
|
|
|afzonderen
|zich -: door Jezus: na de dood van Johannes
|-
|Deut.
|10
|:
|8
|
|
|afzonderen
|zie ook Uitscheiden
|-
|Ex.
|34
|:
|15
|
|
|afzondering
|aspecten van -
|-
|Lev.
|20
|:
|24
|
|
|afzondering
|begrip
|-
|1 Tim.
|5
|:
|22
|
|
|afzondering
|bevolen
|-
|Gen.
|24
|:
|3
|
|
|afzondering
|bij partnerkeuze
|-
|Gen.
|24
|:
|37
|
|
|afzondering
|bij partnerkeuze
|-
|Ex.
|33
|:
|7
|
|
|afzondering
|buiten de legerplaats
|-
|Ezra
|7
|:
|21
|
|
|afzondering
|doel
|-
|Spr.
|2
|:
|12
|v
|
|afzondering
|door wijsheid
|-
|2 Cor.
|6
|:
|17
|
|
|afzondering
|gaat weg uit hun midden
|-
|Ps.
|141
|:
|4
|
|
|afzondering
|gebed om -
|-
|Richt.
|2
|:
|2
|
|
|afzondering
|geboden
|-
|Ef.
|5
|:
|7
|
|
|afzondering
|geboden
|-
|2 Kron.
|26
|:
|21
|
|
|afzondering
|gedwongen -: door melaatsheid
|-
|1 Cor.
|5
|:
|9
|
|
|afzondering
|geen omgang met hoereerders in de gemeente
|-
|Ex.
|34
|:
|12
|
|
|afzondering
|geen verbond maken
|-
|Esther
|3
|:
|4
|
|
|afzondering
|geval: Mordechai
|-
|Richt.
|21
|:
|1
|
|
|afzondering
|geval: ten opzichte van stam Benjamin
|-
|Deut.
|18
|:
|9
|
|
|afzondering
|in leren te doen
|-
|Num.
|23
|:
|9
|
|
|afzondering
|Israël een afgezonderd volk
|-
|Hand.
|10
|:
|28
|
|
|afzondering
|Jood ten opzichte van de vreemdeling
|-
|Ex.
|34
|:
|13
|
|
|afzondering
|kappen met afgodendienst
|-
|Jer
|10
|:
|2
|
|
|afzondering
|leert de weg der heidenen niet
|-
|2 Kron.
|19
|:
|2
|
|
|afzondering
|nagelaten
|-
|Matth.
|24
|:
|49
|
|
|afzondering
|nagelaten - (geval)
|-
|Ps.
|40
|:
|5
|
|
|afzondering
|niet omzien naar de hovaardigen
|-
|Ex.
|34
|:
|12
|
|
|afzondering
|nut
|-
|Richt.
|2
|:
|2
|
|
|afzondering
|strekking
|-
|Spr.
|14
|:
|7
|
|
|afzondering
|t.o.v. mensen: zotten
|-
|Jes.
|2
|:
|6
|
|
|afzondering
|tekort aan -
|-
|Spr.
|4
|:
|14
|
|
|afzondering
|ten opzichte van het pad der goddelozen
|-
|Spr.
|1
|:
|15
|
|
|afzondering
|toepassing
|-
|Rom.
|1
|:
|2
|
|
|afzondering
|tot een taak
|-
|2 Kron.
|11
|:
|16
|
|
|afzondering
|tot God: geval
|-
|Hand.
|11
|:
|3
|
|
|afzondering
|twist om
|-
|Lev.
|20
|:
|23
|
|
|afzondering
|van de volken
|-
|Lev.
|18
|:
|3
|
|
|afzondering
|van de werken en inzettingen der volken
|-
|Hos.
|7
|:
|8
|
|
|afzondering
|verzuimd
|-
|Joz
|23
|:
|12
|
|
|afzondering
|waarom
|-
|2 Tim.
|3
|:
|5
|
|
|afzondering
|wend je van dezen af
|-
|Ezra
|9
|:
|12
|
|
|afzondering
|
|-
|Spr.
|23
|:
|20
|
|
|afzondering
|
|-
|Jes.
|52
|:
|11
|
|
|afzondering
|
|-
|Jac.
|1
|:
|27
|
|
|afzondering
|
|-
|Luk.
|10
|:
|23
|
|
|afzonderlijk
|zich - tot de discipelen wenden: door Jezus
|-
|Hos.
|7
|:
|13
|
|
|afzwerven
|van God -
|-
|Matth.
|21
|:
|27
|
|
|agnost
|
|-
|Deut.
|14
|:
|23
|
|
|agrarisch
|producten, -e p.
|-
|Spr.
|12
|:
|16
|
|
|agressie
|
|-
|Dan.
|9
|:
|1
|
|
|Ahasveros
|zoon van Darius
|-
|Esther
|1
|:
|1
|
|
|Ahasveros
|
|-
|1 Kon.
|22
|:
|40
|
|
|Ahazia
|
|-
|Joz
|8
|:
|25
|
|
|Ai
|inwonertal
|-
|Spr.
|5
|:
|11
|
|
|aids
|lichamelijke ellende
|-
|2 Pe
|1
|:
|4
|
|
|AIDS
|verderf: door seksuele begeerte (toepassing)
|-
|Rom.
|1
|:
|27
|
|
|AIDS
|verwijzing naar - niet in dit vers
|-
|1Jo
|5
|:
|16
|
|
|aids
|zonde tot de dood
|-
|Joz
|10
|:
|12
|
|
|Ajalon
|dal van -
|-
|Jer
|12
|:
|10
|
|
|akker
|fig.
|-
|Matth.
|13
|:
|31
|
|
|akker
|fig.
|-
|Matth.
|13
|:
|44
|
|
|akker
|fig. wereld; hier gekocht, ctr. vs 24 'zijn akker'
|-
|Matth.
|13
|:
|37
|
|
|akker
|wereld
|-
|Matth.
|13
|:
|38
|
|
|akker
|wereld een – gelijk
|-
|Gen.
|9
|:
|20
|
|
|akkerman
|Noach
|-
|Marcus
|10
|:
|30
|
|
|akkers
|geestelijke -
|-
|Luk.
|7
|:
|37
|
|
|albast
|albasten fles
|-
|Spr.
|31
|:
|7
|
|
|alcohol
|effect van -
|-
|Spr.
|31
|:
|5
|
|
|alcohol
|gevolg van onmatig alcoholverbruik
|-
|Spr.
|31
|:
|7
|
|
|alcohol
|zie ook : drank, sterke -
|-
|Spr.
|20
|:
|1
|
|
|alcoholisme
|tegen -
|-
|Spr.
|23
|:
|29
|v
|
|alcoholisme
|tegen -
|-
|
|
|
|
|
|
|alertheid
|zie Waakzaamheid
|-
|2 Tim.
|4
|:
|14
|
|
|Alexander
|de Kopersmid
|-
|Dan.
|11
|:
|3
|
|
|Alexander de Grote
|
|-
|Opb.
|1
|:
|8
|
|
|Alfa
|Ik ben de - en de Omega
|-
|Opb.
|22
|:
|13
|
|
|alfa
|Jezus is de -
|-
|Tit.
|1
|:
|5
|
|
|algemeenheid
|en verbijzondering: in één vers
|-
|Deut.
|13
|:
|2
|
|
|Allah
|andere god
|-
|Deut.
|20
|:
|18
|
|
|Allah
|andere god, vgl. ' andere Jezus'
|-
|Jes.
|19
|:
|21
|
|
|Allah
|is niet gelijk aan JHWH: Egypte moet JHWH nog kennen
|-
|1 Thess.
|4
|:
|4
|
|
|Allah
|niet de ware God
|-
|Joh.
|16
|:
|31
|
|
|alleen
|Christus - en toch niet
|-
|Joh.
|8
|:
|16
|
|
|alleen
|Christus was niet -
|-
|Joh.
|8
|:
|29
|
|
|alleen
|Jezus niet - gelaten door de Vader
|-
|1 Tim.
|5
|:
|5
|
|
|alleen
|staan: weduwe zonder kinderen
|-
|Jes.
|22
|:
|4
|
|
|alleen
|willen zijn bij groot verdriet
|-
|1 Tim.
|5
|:
|5
|
|
|alleenstaande
|weduwe
|-
|Col.
|3
|:
|11
|
|
|allen
|Christus is alles en in -
|-
|Ps.
|97
|:
|9
|
|
|Allerhoogste
|begrip
|-
|Ps.
|56
|:
|3
|
|
|Allerhoogste
|God - genoemd door David
|-
|Dan.
|5
|:
|21
|
|
|Allerhoogste
|God de -
|-
|Hos.
|7
|:
|16
|
|
|Allerhoogste
|God de -
|-
|Ps.
|47
|:
|3
|
|
|Allerhoogste
|Jhwh, de - , is vreselijk
|-
|Luk.
|1
|:
|35
|
|
|Allerhoogste
|kracht van -: overschaduwde Maria
|-
|Dan.
|4
|:
|17
|
|
|Allerhoogste
|woord
|-
|Luk.
|1
|:
|32
|
|
|Allerhoogste
|Zoon van de -: Jezus
|-
|Col.
|3
|:
|11
|
|
|alles
|Christus is - en in allen
|-
|Gen.
|33
|:
|11
|
|
|alles
|Jakob had 'alles', Ezau had 'veel' (vers 9)
|-
|
|
|
|
|
|
|allochtoon
|zie Vreemdeling
|-
|Luk.
|3
|:
|8
|
|
|almacht
|Gods -
|-
|Ef.
|6
|:
|5
|
|
|als
|aan Christus: gehoorzaam zijn
|-
|Ef.
|6
|:
|7
|
|
|als
|aan de Heer slavendienst doen
|-
|Spr.
|5
|:
|3
|
|
|alsem
|bitter
|-
|Jer
|9
|:
|15
|
|
|alsem
|spijzen door God met -
|-
|Opb.
|8
|:
|11
|
|
|alsem
|
|-
|Richt.
|6
|:
|24
|
|
|altaar
|aanleiding tot bouw -
|-
|Gen.
|12
|:
|7
|
|
|altaar
|Abram bouwde een - voor God
|-
|Gen.
|13
|:
|8
|
|
|altaar
|Abram bouwde een - voor God
|-
|Gen.
|13
|:
|18
|
|
|altaar
|Abram bouwde een - voor God
|-
|Hos.
|12
|:
|12
|
|
|altaar
|afgodisch -
|-
|2 Kon.
|23
|:
|15
|
|
|altaar
|afgodisch - afgebroken
|-
|2 Kon.
|16
|:
|11
|
|
|altaar
|afgodisch - gemaakt door de priester Uria
|-
|Ex.
|32
|:
|5
|
|
|altaar
|afgodisch – gebouwd door Aaron
|-
|Hos.
|8
|:
|11
|
|
|altaar
|afgodische -en
|-
|2 Kon.
|23
|:
|12
|
|
|altaar
|afgodische -en verwoest
|-
|2 Kron.
|14
|:
|3
|
|
|altaar
|afgodische -en: wegnemen: door Asa
|-
|Ex.
|34
|:
|13
|
|
|altaar
|afgodische altaren omwerpen
|-
|2 Kron.
|30
|:
|14
|
|
|altaar
|afgodische altaren wegnemen
|-
|2 Kron.
|31
|:
|1
|
|
|altaar
|altaren der afgodendienst afwerpen
|-
|Mal.
|2
|:
|13
|
|
|altaar
|bedekken met tranen
|-
|Opb.
|6
|:
|9
|
|
|altaar
|bij de troon
|-
|Jes.
|6
|:
|6
|
|
|altaar
|bij Gods troon
|-
|Deut.
|27
|:
|5
|
|
|altaar
|bouw opgedragen
|-
|Richt.
|21
|:
|4
|
|
|altaar
|bouwen te Beth-El
|-
|Gen.
|35
|:
|1
|
|
|altaar
|bouwen: door God bevolen aan Jakob
|-
|Gen.
|26
|:
|25
|
|
|altaar
|bouwen: door Isaak
|-
|1 Sam.
|7
|:
|17
|
|
|altaar
|bouwen: door Samuel: te Rama
|-
|Ex.
|20
|:
|24
|
|
|altaar
|bouwstof
|-
|Ezra
|3
|:
|2
|
|
|altaar
|brandoffer-
|-
|Ex.
|20
|:
|24
|
|
|altaar
|daar zegent God
|-
|2 Kon.
|23
|:
|9
|
|
|altaar
|des HEEREN
|-
|Joel
|1
|:
|13
|
|
|altaar
|dienaars van het -: de priesters
|-
|Deut.
|27
|:
|5
|
|
|altaar
|Ebal: - op de berg E
|-
|Ezra
|3
|:
|2
|v
|
|altaar
|eerst werd - opgericht
|-
|Matth.
|5
|:
|23
|
|
|altaar
|gave offeren op het –
|-
|Matth.
|23
|:
|18
|
|
|altaar
|gave op het -
|-
|Joz
|22
|:
|11
|
|
|altaar
|gebouwd door de 2,5 stam
|-
|Ex.
|24
|:
|4
|
|
|altaar
|gebouwd door Mozes
|-
|Hebr.
|13
|:
|10
|
|
|altaar
|geestelijk of hemels -
|-
|Jes.
|19
|:
|19
|
|
|altaar
|God zal een - hebben in Egypte
|-
|Ps.
|51
|:
|21
|
|
|altaar
|Gods -
|-
|1 Sam.
|2
|:
|28
|
|
|altaar
|Gods -: "Mijn altaar"
|-
|Ps.
|43
|:
|4
|
|
|altaar
|Gods -: ingaan tot Gods -
|-
|1 Kon.
|19
|:
|10
|
|
|altaar
|Gods -en afgebroken
|-
|1 Kon.
|19
|:
|14
|
|
|altaar
|Gods -en afgebroken
|-
|Opb.
|9
|:
|13
|
|
|altaar
|gouden - dat voor God is: vier horens
|-
|Matth.
|23
|:
|18
|
|
|altaar
|heiligt de gave die daarop is
|-
|1 Kon.
|1
|:
|50
|
|
|altaar
|hoornen van het - vatten
|-
|1 Kon.
|2
|:
|28
|
|
|altaar
|hoornen van het - vatten
|-
|Jes.
|6
|:
|6
|
|
|altaar
|in de hemel
|-
|Opb.
|16
|:
|6
|
|
|altaar
|in de hemel
|-
|Opb.
|14
|:
|17
|
|
|altaar
|in de hemel: engel kwam uit het -
|-
|Opb.
|8
|:
|3
|
|
|altaar
|in de hemel: gouden -
|-
|Opb.
|16
|:
|7
|
|
|altaar
|in de hemel: zielen onder het altaar?
|-
|Joz
|8
|:
|30
|v
|
|altaar
|Jozua bouwde een altaar
|-
|Jes.
|6
|:
|6
|
|
|altaar
|kolen
|-
|2 Kon.
|16
|:
|14
|
|
|altaar
|koperen -: dat voor het aangezicht des HEEREN was
|-
|Ex.
|17
|:
|15
|
|
|altaar
|Mozes bouwde een –
|-
|Gen.
|8
|:
|20
|
|
|altaar
|Noachs -
|-
|1 Kron.
|21
|:
|26
|
|
|altaar
|offer door vuur uit de hemel verteerd
|-
|2 Kon.
|23
|:
|9
|
|
|altaar
|offeren op andere plaatsen dan het altaar van de HEER
|-
|Jac.
|2
|:
|21
|
|
|altaar
|offerplaats
|-
|Ex.
|27
|:
|1
|v
|
|altaar
|ontwerp
|-
|Ez.
|43
|:
|22
|
|
|altaar
|ontzondiging
|-
|Ex.
|29
|:
|36
|v
|
|altaar
|ontzondiging en heiliging van het -
|-
|1 Kron.
|21
|:
|18
|
|
|altaar
|op de dorsvloer van Ornan
|-
|2 Kron.
|33
|:
|17
|
|
|altaar
|op de hoogten waren altaren
|-
|1 Kron.
|21
|:
|26
|
|
|altaar
|op Ornans dorsvloer
|-
|Ex.
|20
|:
|24
|
|
|altaar
|opdracht tot bouw -
|-
|2 Sam.
|24
|:
|18
|
|
|altaar
|oprichting bevolen
|-
|Num.
|16
|:
|38
|
|
|altaar
|overtreksel voor het -
|-
|Gen.
|26
|:
|25
|
|
|altaar
|plaats van aanroeping
|-
|1 Kron.
|6
|:
|49
|
|
|altaar
|reukaltaar
|-
|1 Sam.
|14
|:
|35
|
|
|altaar
|Sauls -
|-
|Ezra
|3
|:
|3
|
|
|altaar
|stelling
|-
|Deut.
|27
|:
|5
|
|
|altaar
|stenen -, zonder ijzer gemaakt
|-
|Ex.
|20
|:
|25
|
|
|altaar
|stenen: ongehouwen stenen
|-
|Mal.
|1
|:
|7
|
|
|altaar
|tafel van de Heer genoemd
|-
|Lev.
|21
|:
|6
|
|
|altaar
|tafel van God, gezien de spijs erop geofferd
|-
|Joz
|22
|:
|28
|
|
|altaar
|tot getuige gebouwd
|-
|2 Kon.
|23
|:
|17
|
|
|altaar
|van Beth-El
|-
|Joz
|22
|:
|29
|
|
|altaar
|van God: is vóór Zijn tabernakel
|-
|Lev.
|4
|:
|10
|
|
|altaar
|van het brandoffer
|-
|1 Kron.
|6
|:
|49
|
|
|altaar
|van het brandoffer
|-
|Ezra
|7
|:
|17
|
|
|altaar
|van het huis van God die te Jeruzalem is
|-
|1 Kon.
|8
|:
|54
|
|
|altaar
|van Jahweh
|-
|Joz
|9
|:
|27
|
|
|altaar
|van Jahweh: aan de plaats die Hij verkiezen zou
|-
|2 Kron.
|15
|:
|8
|
|
|altaar
|vernieuwen
|-
|2 Kon.
|21
|:
|5
|
|
|altaar
|voor de hemellichamen
|-
|2 Sam.
|24
|:
|21
|
|
|altaar
|voor God
|-
|2 Kon.
|21
|:
|4
|
|
|altaar
|vreemde -en bouwen in het huis van God
|-
|Opb.
|8
|:
|5
|
|
|altaar
|vuur van het -
|-
|Matth.
|23
|:
|18
|
|
|altaar
|zweren bij het -
|-
|2 Kron.
|32
|:
|12
|
|
|altaar
|
|-
|Opb.
|11
|:
|1
|
|
|altaar
|
|-
|Dan.
|1
|:
|12
|
|
|alternatief
|noemen, na weigering
|-
|1 Sam.
|28
|:
|7
|
|
|alternatief
|ongeoorloofd -
|-
|Matth.
|6
|:
|20
|
|
|alternatief
|schatten verzamelen in hemel, niet op aarde
|-
|Hebr.
|10
|:
|34
|
|
|alternatief
|voor aards bezit hebben
|-
|Ezra
|9
|:
|12
|
|
|altruisme
|in een geval verboden
|-
|2 Tim.
|2
|:
|10
|
|
|altruisme
|voorbeeld: Paulus
|-
|Opb.
|3
|:
|5
|
|
|alverzoening
|tegen -
|-
|Matth.
|10
|:
|29
|v
|
|alwetend
|God -
|-
|Num.
|24
|:
|20
|
|
|Amalek
|eersteling der heidenen
|-
|Num.
|24
|:
|20
|
|
|Amalek
|einde van -
|-
|Deut.
|25
|:
|17
|v
|
|Amalek
|gebod tot uitroeiing van -
|-
|Ex.
|17
|:
|14
|
|
|Amalek
|gedachtenis van – uitgedelgd
|-
|1 Kron.
|1
|:
|36
|
|
|Amalek
|kleinzoon van Ezau
|-
|1 Sam.
|15
|:
|4
|
|
|Amalek
|stad
|-
|Deut.
|25
|:
|18
|
|
|Amalek
|vreesde God niet
|-
|Deut.
|25
|:
|17
|
|
|Amalek
|zonde van -
|-
|Ex.
|17
|:
|8
|v
|
|Amalek
|
|-
|1 Sam.
|15
|:
|18
|
|
|Amalekieten
|zondaars
|-
|1 Kron.
|23
|:
|2
| -
|5
|ambt
| -en in Israël
|-
|Gal.
|1
|:
|1
|
|
|ambt
|door Jezus Christus in het apostel- gesteld
|-
|1 Kron.
|9
|:
|22
|
|
|ambt
|in het - bevestigen: door David en Samuel
|-
|Filip.
|1
|:
|1
|
|
|ambt
|opziener, dienaar
|-
|1 Kron.
|9
|:
|26
|
|
|ambt
|poortier, wachter, dorpelbewaarder
|-
|Ex.
|35
|:
|19
|
|
|ambt
|priester-
|-
|2 Sam.
|15
|:
|4
|
|
|ambt
|rechters-
|-
|1 Kron.
|26
|:
|20
|v
|
|ambt
|schatbewaarder
|-
|Gen.
|40
|:
|21
|
|
|ambt
|schenk-ambt
|-
|1 Kron.
|26
|:
|1
|v
|
|ambt
|tempelwachter, poortier
|-
|1 Kron.
|6
|:
|31
|
|
|ambt
|van het gezang
|-
|1 Kron.
|23
|:
|2
| -
|5
|ambten
|in Israël
|-
|Deut.
|29
|:
|10
|
|
|ambtman
|ambtlieden
|-
|Neh.
|4
|:
|2
|
|
|amechtig
|gezegd van Joden
|-
|Ps.
|106
|:
|48
|
|
|amen
|al het volk zegge -.Halleluja.
|-
|Jer
|28
|:
|6
|
|
|amen
|begrip
|-
|Opb.
|22
|:
|20
|
|
|amen
|begrip: 'dat moge gebeuren', instemming
|-
|Opb.
|5
|:
|14
|
|
|amen
|begrip: het zij zo
|-
|Deut.
|27
|:
|15
|v
|
|amen
|betekenis: uiting van instemming
|-
|Opb.
|3
|:
|14
|
|
|Amen
|Christus is de -
|-
|1 Tim.
|1
|:
|17
|
|
|amen
|geschreven door Paulus, ter bekrachtiging
|-
|Neh.
|5
|:
|13
|
|
|amen
|zeggen als antwoord
|-
|Neh.
|8
|:
|7
|
|
|amen
|zeggen door het volk
|-
|Num.
|5
|:
|22
|
|
|amen
|zeggen geboden door God
|-
|1 Cor.
|13
|:
|16
|
|
|amen
|zeggen op iemands dankzegging
|-
|1 Kron.
|16
|:
|36
|
|
|amen
|zeggen: door het volk
|-
|Opb.
|19
|:
|4
|
|
|amen
|zeggen: in de hemel
|-
|Rom.
|1
|:
|25
|
|
|amen
|
|-
|Filip.
|4
|:
|20
|
|
|amen
|
|-
|Hebr.
|13
|:
|21
|
|
|amen
|
|-
|Richt.
|11
|:
|13
|
|
|Ammon
|door Israël genomen
|-
|Deut.
|2
|:
|19
|
|
|Ammon
|land ter erfenis
|-
|Gen.
|19
|:
|38
|
|
|Ammon
|oorsprong
|-
|Ez.
|25
|:
|1
|v
|
|Ammon
|profetie tegen -
|-
|2 Kron.
|27
|:
|5
|
|
|Ammon
|schatplichtig aan Jotham van Juda
|-
|Jes.
|11
|:
|14
|
|
|Ammon
|toekomst
|-
|Jer
|49
|:
|4
|
|
|Ammon
|typologisch
|-
|2 Kron.
|20
|:
|1
|v
|
|Ammonieten
|aanval door de -
|-
|Deut.
|23
|:
|6
|
|
|Ammonieten
|gewenste houding t.o.
|-
|Deut.
|23
|:
|4
|
|
|Ammonieten
|hun kwaad
|-
|Neh.
|13
|:
|1
|
|
|Ammonieten
|mogen niet komen in de gemeente van God
|-
|Amos
|1
|:
|13
|
|
|Ammonieten
|oordeel over
|-
|Jer
|49
|:
|1
|v
|
|Ammonieten
|profetie over -
|-
|Jer
|27
|:
|3
|
|
|Amon
|God laat boodschap aan - brengen
|-
|1 Kron.
|1
|:
|14
|
|
|Amoriet
|oorsprong
|-
|Amos
|2
|:
|9
|
|
|Amoriet
|verdelgd door God
|-
|1 Kon.
|21
|:
|26
|
|
|Amorieten
|afgoderij
|-
|Richt.
|11
|:
|23
|
|
|Amorieten
|land
|-
|Richt.
|10
|:
|8
|
|
|Amorieten
|land der - dat in Gilead is
|-
|Gen.
|10
|:
|16
|
|
|Amorieten
|nakomelingen van CHam
|-
|Gen.
|15
|:
|16
|
|
|Amorieten
|ongerechtigheid van de -: nog niet volkomen
|-
|Joz
|5
|:
|1
|
|
|Amorieten
|plaats
|-
|Joz
|24
|:
|8
|
|
|Amorieten
|verdelgd door God
|-
|1 Kon.
|21
|:
|26
|
|
|Amorieten
|verdreven door God
|-
|Joz
|10
|:
|5
|
|
|Amorieten
|vijf koningen der -
|-
|1 Sam.
|7
|:
|14
|
|
|Amorieten
|vrede tussen Israël en de -
|-
|Joz
|24
|:
|4
|
|
|Amorieten
|woongebied
|-
|1 Kon.
|21
|:
|26
|
|
|Amorieten
|zonde der -
|-
|Amos
|7
|:
|12
|
|
|Amos
|profeteerde
|-
|Amos
|7
|:
|12
|
|
|Amos
|ziener genoemd
|-
|Jes.
|3
|:
|20
|
|
|amulet
|
|-
|Joz
|11
|:
|21
|
|
|Anab
|
|-
|Matth.
|12
|:
|11
|
|
|analogie
|
|-
|Hand.
|22
|:
|12
|
|
|Ananias
|
|-
|1 Kon.
|2
|:
|26
|
|
|Anathoth
|
|-
|2 Cor.
|11
|:
|4
|
|
|ander
|andere geest
|-
|2 Cor.
|11
|:
|4
|
|
|ander
|andere Jezus
|-
|1 Tim.
|6
|:
|3
|
|
|ander
|andere leer brengen
|-
|2 Cor.
|11
|:
|4
|
|
|ander
|evangelie
|-
|Gal.
|1
|:
|6
|
|
|ander
|evangelie, dat geen - is
|-
|Joh.
|14
|:
|28
|
|
|ander
|uitnemender achten
|-
|2 Cor.
|13
|:
|7
|v
|
|ander
|uitnemender achten
|-
|1 Sam.
|24
|:
|18
|
|
|ander
|uitnemender achten dan jezelf
|-
|Filip.
|2
|:
|3
|
|
|ander
|uitnemender achten dan jezelf
|-
|Filip.
|2
|:
|15
|
|
|anders
|dan de wereld zijn
|-
|Lev.
|18
|:
|3
|
|
|anders
|doen: dan de Egyptenaren
|-
|Marcus
|10
|:
|43
|
|
|anders
|gesteld onder de discipelen dan in de wereld: gezag
|-
|2 Kron.
|17
|:
|4
|
|
|anders
|wandelen dan het doen van Israël: Josafat
|-
|Marcus
|1
|:
|17
|
|
|Andreas
|roeping van -
|-
|Ps.
|107
|:
|26
|
|
|angst
|aandoening van de ziel
|-
|Deut.
|28
|:
|65
|v
|
|angst
|als straf
|-
|Deut.
|28
|:
|52
|
|
|angst
|als straf God
|-
|Deut.
|28
|:
|65
|v
|
|angst
|begrip
|-
|Matth.
|8
|:
|26
|
|
|angst
|behandeling: geloof
|-
|Deut.
|20
|:
|1
|
|
|angst
|bestrijden
|-
|Luk.
|2
|:
|9
|
|
|angst
|bestrijden: geruststelling door de verwekker
|-
|Jes.
|7
|:
|4
|
|
|angst
|bestrijding
|-
|Joz
|14
|:
|8
|
|
|angst
|bestrijding van -: volhouden
|-
|1 Sam.
|21
|:
|1
|
|
|angst
|doet beven
|-
|Joz
|9
|:
|24
|
|
|angst
|doet liegen
|-
|Luk.
|21
|
|26
|
|
|angst
|doodsangst
|-
|Dan.
|7
|:
|28
|
|
|angst
|door eigen gedachten
|-
|Dan.
|5
|:
|6
|v
|
|angst
|door schrikwekkende gedachten
|-
|Ps.
|119
|:
|143
|
|
|angst
|en benauwdheid
|-
|Job
|36
|:
|16
|
|
|angst
|en benauwing
|-
|Joz
|5
|:
|1
|
|
|angst
|en denken
|-
|Joz
|9
|:
|24
|
|
|angst
|en doodsangst
|-
|Deut.
|28
|:
|52
|
|
|angst
|en onveiligheid
|-
|Ps.
|119
|:
|143
|
|
|angst
|en vermaak in God geboden
|-
|Joh.
|18
|:
|17
|
|
|angst
|gevolg: liegen
|-
|Joz
|5
|:
|1
|
|
|angst
|gevolgen
|-
|Ps.
|107
|:
|6
|
|
|angst
|God verlost uit -en
|-
|Matth.
|26
|:
|37
|
|
|angst
|grote -: Jezus, 'zeer beangst'
|-
|Deut.
|20
|:
|8
|
|
|angst
|in dit geval niet weggenomen door bemoediging
|-
|Deut.
|20
|:
|8
|
|
|angst
|is aanstekelijk
|-
|Marcus
|14
|:
|33
|
|
|angst
|Jezus: zeer beangst
|-
|Jes.
|7
|:
|2
|
|
|angst
|na kennisname gevaar
|-
|Joz
|7
|:
|5
|
|
|angst
|ontstaan van -
|-
|Joz
|10
|:
|2
|
|
|angst
|ontstaan van -
|-
|Jes.
|19
|:
|17
|
|
|angst
|ontstaan van -
|-
|Marcus
|16
|:
|5
|v
|
|angst
|oorzaak, bestrijding, gevolg, proces
|-
|Lev.
|26
|:
|36
|
|
|angst
|overdreven -
|-
|Jes.
|30
|:
|17
|
|
|angst
|overdreven -
|-
|Marcus
|16
|:
|7
|
|
|angst
|stelt in staat te vluchten
|-
|Jes.
|53
|:
|8
|
|
|angst
|uit de - wegnemen: Jezus
|-
|Richt.
|10
|:
|9
|
|
|angst
|vanwege de overmacht en verdrukking
|-
|1 Kron.
|21
|:
|30
|
|
|angst
|vermijden van oorzaak
|-
|Ps.
|107
|:
|26
|
|
|angst
|versmelten van angst
|-
|2 Kron.
|15
|:
|6
|
|
|angst
|verwekken: door God: met alle - verschrikken
|-
|Deut.
|20
|:
|8
|
|
|angst
|voorkomen: angstaanjagende wegzenden
|-
|Marcus
|4
|:
|40
|
|
|angst
|vs. geloof
|-
|
|
|
|
|
|
|angst
|zie ook Beangstigen
|-
|
|
|
|
|
|
|angst
|zie ook Beangstigen
|-
|Marcus
|16
|:
|8
|
|
|angst
|
|-
|Matth.
|8
|:
|26
|
|
|angstig
|en kleingeloof
|-
|Matth.
|8
|:
|26
|
|
|angstig
|Waarom bent u angstig?
|-
|Luk.
|21
|
|9
|
|
|angstig
|wordt niet -
|-
|Marcus
|4
|:
|40
|
|
|angstig
|zijn: door de leerlingen
|-
|Hebr.
|6
|:
|19
|
|
|anker
|van de ziel
|-
|Gen.
|27
|:
|22
|
|
|anomalie
|(toepassing wetenschapstheorie)
|-
|1 Kon.
|20
|:
|28
|
|
|anoniem
|profeet
|-
|Joh.
|5
|:
|43
|
|
|antichrist
|(toepassing)
|-
|1Jo
|2
|:
|19
|
|
|antichrist
|antichristen zijn van ons uitgegaan
|-
|2Jo
|
|:
|7
|
|
|antichrist
|belijdenis: Christus niet in vlees gekomen
|-
|1Jo
|2
|:
|18
|
|
|antichrist
|de - komt
|-
|Jes.
|11
|:
|4
|
|
|antichrist
|einde: gedood door de adem van Christus' lippen
|-
|Hos.
|6
|:
|5
|
|
|antichrist
|gedood door de redenen van Gods mond
|-
|1Jo
|4
|:
|3
| -
|4
|antichrist
|is nu al in de wereld (de antichrist, te weten door zijn geest)
|-
|2Jo
|
|:
|8
|
|
|antichrist
|kan naamchristen zijn (geweest)
|-
|1Jo
|2
|:
|22
|
|
|antichrist
|kenmerk: loochent de Vader en de Zoon
|-
|1Jo
|4
|:
|3
|
|
|antichrist
|komt
|-
|Ps.
|55
|:
|21
|
|
|antichrist
|misschien type van ?
|-
|Deut.
|18
|:
|20
|
|
|antichrist
|valse profeet hier de -?
|-
|1Jo
|2
|:
|18
|
|
|antichrist
|vele -en
|-
|Richt.
|9
|:
|14
|
|
|antichrist
|
|-
|Zef.
|3
|:
|18
|
|
|antisemitisme
|
|-
|2 Kron.
|10
|:
|13
|
|
|antwoord
|hard -
|-
|Luk.
|14
|:
|6
|
|
|antwoord
|om een - verlegen
|-
|Luk.
|20
|
|8
|
|
|antwoord
|onthouden van -: door Christus
|-
|Spr.
|15
|:
|1
|
|
|antwoord
|zacht
|-
|Matth.
|19
|:
|4
|
|
|antwoord
|zoek het in de Schrift
|-
|Spr.
|15
|:
|28
|
|
|antwoorden
|bezint eer ge antwoordt
|-
|1 Sam.
|10
|:
|22
|
|
|antwoorden
|door God op gesloten vraag
|-
|1 Sam.
|14
|:
|37
|
|
|antwoorden
|door God: niet
|-
|Joh.
|12
|:
|34
|
|
|antwoorden
|door Jezus
|-
|Joh.
|18
|:
|34
|,
|36
|antwoorden
|door Jezus
|-
|Marcus
|10
|:
|3
|
|
|antwoorden
|door Jezus: door een vraag
|-
|Marcus
|10
|:
|18
|
|
|antwoorden
|door Jezus: eerst wedervraag
|-
|Marcus
|12
|:
|17
|
|
|antwoorden
|door Jezus: gelijk Hij wil
|-
|Joh.
|8
|:
|19
|
|
|antwoorden
|door Jezus: indirect
|-
|Luk.
|22
|
|67
|
|
|antwoorden
|door Jezus: niet direct
|-
|Joh.
|6
|:
|25
|
|
|antwoorden
|door Jezus: niet direct
|-
|Matth.
|27
|:
|12
|
|
|antwoorden
|door Jezus: niets
|-
|Joh.
|6
|:
|27
|
|
|antwoorden
|door Jezus: situationeel
|-
|Matth.
|15
|:
|3
|
|
|antwoorden
|door Jezus: wedervraag
|-
|Spr.
|18
|:
|13
|
|
|antwoorden
|eerst horen
|-
|Hand.
|7
|:
|1
|
|
|antwoorden
|geen ja/nee op gesloten vraag: geval
|-
|1 Sam.
|28
|:
|15
|
|
|antwoorden
|God antwoordde niet meer aan Saul
|-
|Micha
|3
|:
|7
|
|
|antwoorden
|God antwoordt hier niet
|-
|Joh.
|8
|:
|25
|
|
|antwoorden
|in wijsheid: door Christus
|-
|Matth.
|15
|:
|22
|
|
|antwoorden
|Jezus: niet -
|-
|Luk.
|10
|:
|28
|
|
|antwoorden
|juist -
|-
|Luk.
|10
|:
|26
|
|
|antwoorden
|naar de voorkennis van de vraagsteller
|-
|Marcus
|11
|:
|33
|
|
|antwoorden
|nalaten: specifiek antwoord niet geven: door Jezus
|-
|1 Sam.
|28
|:
|6
|
|
|antwoorden
|niet - door God
|-
|Joh.
|19
|:
|11
|
|
|antwoorden
|niet - door Jezus
|-
|Spr.
|1
|:
|28
|
|
|antwoorden
|niet -: door God; als vergelding
|-
|Marcus
|14
|:
|60
|v
|
|antwoorden
|niet -: door Jezus
|-
|Joh.
|8
|:
|7
|
|
|antwoorden
|niet -: door Jezus
|-
|Spr.
|26
|:
|4
|
|
|antwoorden
|niet een dwaas naar zijn dwaasheid -
|-
|Joh.
|19
|:
|11
|
|
|antwoorden
|soeverein - door Jezus
|-
|Job
|32
|:
|1
|
|
|antwoorden
|stoppen
|-
|1 Sam.
|10
|:
|16
|
|
|antwoorden
|ten dele -
|-
|Col.
|4
|:
|6
|
|
|antwoorden
|weten hoe te -: opdat u weet hoe u iedereen moet -
|-
|2 Thess.
|2
|:
|2
|
|
|apocrief
|
|-
|1 Cor.
|16
|:
|11
|
|
|Apollos
|
|-
|Col.
|4
|:
|5
| -
|6
|apologetiek
|houding in
|-
|Filip.
|1
|:
|27
|
|
|apologetiek
|onderdeel van geestelijke strijd voor het evangelie
|-
|Tit.
|1
|:
|9
|
|
|apologetiek
|toepassing
|-
|Filip.
|1
|:
|7
|
|
|apologetiek
|
|-
|Filip.
|1
|:
|16
|
|
|apologetiek
|
|-
|Hand.
|1
|:
|3
|
|
|apostel
|aan de apostelen heeft Jezus zich levend vertoond
|-
|2 Tim.
|1
|:
|11
|
|
|apostel
|aanstelling: door God
|-
|Gal.
|1
|:
|1
|
|
|apostel
|ambt
|-
|Ef.
|3
|:
|5
|
|
|apostel
|apostelen en profeten
|-
|Hand.
|15
|:
|4
|
|
|apostel
|apostelen te Jeruzalem onderscheiden van de oudsten
|-
|1 Thess.
|2
|:
|6
|
|
|apostel
|apostelen van Christus
|-
|Hand.
|4
|:
|13
|
|
|apostel
|apostelen waren ongeletterde en eenvoudige mensen
|-
|Luk.
|22
|
|14
|
|
|apostel
|apostelen werden de twaalf leerlingen genoemd
|-
|Luk.
|11
|:
|49
|
|
|apostel
|apostelen zouden gedood worden
|-
|Hand.
|14
|:
|14
|
|
|apostel
|Barnabas een -
|-
|Marcus
|3
|:
|14
|
|
|apostel
|begrip
|-
|Joh.
|13
|:
|16
|
|
|apostel
|begrip
|-
|Hand.
|1
|:
|11
|
|
|apostel
|de apostelen waren Galilese mannen
|-
|Luk.
|24
|:
|33
|
|
|apostel
|de elf apostelen en zij die bij hen waren
|-
|Luk.
|1
|:
|2
|
|
|apostel
|de oospronkelijke -en waren ooggetuigen en dienaren van het woord
|-
|Luk.
|17
|:
|5
|
|
|apostel
|de twaalf waren -en
|-
|Hand.
|2
|:
|43
|
|
|apostel
|door de -en gebeurden vele wonderen en tekenen
|-
|Luk.
|11
|:
|49
|
|
|apostel
|en profeet
|-
|Ef.
|4
|:
|11
|
|
|apostel
|gave aan de gemeente
|-
|Rom.
|1
|:
|1
|
|
|apostel
|geroepen -
|-
|Hand.
|3
|:
|15
|
|
|apostel
|getuige van Jezus' opgestaan zijn
|-
|Hand.
|1
|:
|22
|
|
|apostel
|getuige van Jezus' opstanding
|-
|Luk.
|11
|:
|49
|
|
|apostel
|gezondene
|-
|Ef.
|3
|:
|5
|
|
|apostel
|heilige -en
|-
|Jud
|
|:
|17
|
|
|apostel
|houding tegenover de -en: hun woorden bewaren
|-
|2 Cor.
|8
|:
|23
|
|
|apostel
|in ruime zin: gezant
|-
|Hebr.
|3
|:
|1
|
|
|apostel
|Jezus als -
|-
|Luk.
|6
|:
|13
|
|
|apostel
|Jezus noemde de twaalf -en
|-
|Hand.
|1
|:
|3
|
|
|apostel
|Jezus sprak met de apostelen na zijn opstanding
|-
|Hand.
|1
|:
|23
|
|
|apostel
|kanditaat stellen voor -schap
|-
|Luk.
|6
|:
|14
|
|
|apostel
|namen der -en
|-
|Hand.
|1
|:
|2
|
|
|apostel
|ontving opdrachten van Jezus
|-
|Hand.
|1
|:
|20
|
|
|apostel
|opziener
|-
|Hand.
|9
|:
|27
|
|
|apostel
|Paulus bij de -en gebracht
|-
|Hand.
|14
|:
|14
|
|
|apostel
|Paulus een -
|-
|1 Tim.
|2
|:
|7
|
|
|apostel
|Paulus gesteld tot apostel
|-
|Hand.
|2
|:
|37
|
|
|apostel
|Petrus en de overige -en
|-
|Marcus
|3
|:
|14
|
|
|apostel
|roeping
|-
|Luk.
|6
|:
|13
|
|
|apostel
|roeping der -en
|-
|2 Pe
|3
|:
|2
|
|
|apostel
|taak: verkondiging
|-
|2 Cor.
|12
|:
|12
|
|
|apostel
|tekenen van de -
|-
|2 Cor.
|10
|:
|12
|
|
|apostel
|tekenen van een -
|-
|Opb.
|21
|:
|14
|
|
|apostel
|twaalf apostelen van het Lam
|-
|Hand.
|1
|:
|12
|
|
|apostel
|twaalven
|-
|2 Cor.
|12
|:
|11
|
|
|apostel
|uitnemendste -en
|-
|Hand.
|1
|:
|2
|
|
|apostel
|uitverkoren door Jezus
|-
|2 Pe
|3
|:
|2
|
|
|apostel
|uw apostelen
|-
|Opb.
|2
|:
|2
|
|
|apostel
|valse -
|-
|2 Cor.
|11
|:
|13
|
|
|apostel
|valse -en
|-
|1 Tim.
|1
|:
|1
|
|
|apostel
|van Christus Jezus
|-
|2 Tim.
|1
|:
|1
|
|
|apostel
|van Christus Jezus
|-
|Tit.
|1
|:
|1
|
|
|apostel
|van Jezus Christus
|-
|2 Pe
|1
|:
|1
|
|
|apostel
|van Jezus Christus
|-
|1 Pe
|1
|:
|1
|
|
|apostel
|van Jezus Chrustus: Petrus
|-
|Jud
|
|:
|17
|
|
|apostel
|van onze Heer Jezus Christus
|-
|Hand.
|1
|:
|12
|
|
|apostel
|vooraanstaande -en
|-
|Hebr.
|2
|:
|3
|
|
|apostel
|
|-
|Matth.
|10
|:
|2
|
|
|apostelen
|namen van de –
|-
|Rom.
|1
|:
|5
|
|
|apostelschap
|Paulus' - ontvangen van de Heer Jezus
|-
|Gal.
|2
|:
|8
|
|
|apostelschap
|van Petrus: God werkt dat in hem
|-
|Hgl
|8
|:
|5
|
|
|appelboom
|onder de - heb ik u opgewekt
|-
|Opb.
|9
|:
|11
|
|
|Appolyon
|verderver
|-
|Jes.
|21
|:
|13
|v
|
|Arabie
|last tegen -
|-
|2 Kron.
|9
|:
|13
|
|
|Arabië
|
|-
|2 Kron.
|17
|:
|11
|
|
|Arabieren
|brachten Josafat kleinvee
|-
|2 Kron.
|26
|:
|7
|
|
|Arabieren
|God hielp Uzzia tegen de -
|-
|2 Kron.
|22
|:
|1
|
|
|Arabieren
|
|-
|Gen.
|10
|:
|22
|
|
|Aram
|nakomeling van Sem
|-
|1 Kron.
|1
|:
|17
|
|
|Aram
|oorsprong
|-
|Amos
|9
|:
|7
|
|
|Aram
|oorsprong: door God opgevoerd
|-
|2 Kon.
|19
|:
|37
|
|
|Ararat
|land van -
|-
|Gen.
|8
|:
|4
|
|
|Ararat
|rustplaats der ark
|-
|Joz
|14
|:
|13
|
|
|Arba
|
|-
|Spr.
|30
|:
|10
|
|
|arbeid
|achterklap niet van je collega bij je baas
|-
|Pred.
|2
|:
|18
|
|
|arbeid
|achterlaten
|-
|Pred.
|4
|:
|4
|
|
|arbeid
|afgunst bij -
|-
|Joh.
|4
|:
|38
|
|
|arbeid
|arbeidsterrein: komen op het - v.e. ander
|-
|Spr.
|16
|:
|26
|
|
|arbeid
|beweegreden tot -: behoefte
|-
|Opb.
|2
|:
|2
|
|
|arbeid
|Christus weet onze -
|-
|Pred.
|2
|:
|11
|
|
|arbeid
|daarin is geen voordeel
|-
|Pred.
|2
|:
|10
|
|
|arbeid
|deel van al mijn -: blijdschap
|-
|Col.
|1
|:
|29
|
|
|arbeid
|doel
|-
|Pred.
|2
|:
|11
|
|
|arbeid
|en kwelling des geestes
|-
|2 Cor.
|11
|:
|27
|
|
|arbeid
|en moeite
|-
|Pred.
|2
|:
|11
|
|
|arbeid
|ijdelheid
|-
|Pred.
|1
|:
|3
|
|
|arbeid
|ijdelheid van -, v14
|-
|Pred.
|2
|:
|18
|
|
|arbeid
|ijdelheid: vanwege nalatenschap
|-
|2 Cor.
|6
|:
|6
|
|
|arbeid
|in -
|-
|2 Cor.
|11
|:
|23
|
|
|arbeid
|in - zeer overvloedig
|-
|1 Cor.
|15
|:
|58
|
|
|arbeid
|in de Heer: niet vergeefs
|-
|Col.
|1
|:
|29
|
|
|arbeid
|kracht: Christus' kracht tot (onze) arbeid
|-
|1 Cor.
|3
|:
|8
|
|
|arbeid
|loon naar -
|-
|Jes.
|43
|:
|24
|
|
|arbeid
|maken: God – maken met uw zonden
|-
|Deut.
|12
|:
|7
|
|
|arbeid
|menselijke inspanning en Gods zegen
|-
|Jes.
|55
|:
|2
|
|
|arbeid
|nutteloze -
|-
|Spr.
|30
|:
|10
|
|
|arbeid
|omgang met medewerkers (toepassing)
|-
|Pred.
|8
|:
|15
|
|
|arbeid
|opbrengst: eten, drinken, blijdschap
|-
|Spr.
|5
|:
|10
|
|
|arbeid
|opbrengst: verloren aan vreemden
|-
|1 Cor.
|15
|:
|10
|
|
|arbeid
|overvloedige -
|-
|Opb.
|14
|:
|13
|
|
|arbeid
|rusten van de -
|-
|2 Thess.
|3
|:
|12
|
|
|arbeid
|rustig werken
|-
|Gen.
|5
|:
|29
|
|
|arbeid
|smartelijk
|-
|Spr.
|5
|:
|10
|
|
|arbeid
|smartelijke -
|-
|Spr.
|14
|:
|23
|
|
|arbeid
|smartelijke -: geeft overschot
|-
|Pred.
|4
|:
|6
|
|
|arbeid
|te veel -
|-
|Pred.
|9
|:
|9
|
|
|arbeid
|uw deel van uw arbeid
|-
|1 Thess.
|1
|:
|3
|
|
|arbeid
|van de liefde
|-
|Pred.
|6
|:
|7
|
|
|arbeid
|van mens: is voor zijn mond
|-
|Pred.
|2
|:
|23
|
|
|arbeid
|verdriet
|-
|1 Thess.
|3
|:
|5
|
|
|arbeid
|vergeefs geworden
|-
|Pred.
|5
|:
|15
|
|
|arbeid
|voordeel der arbeid gaat teniet
|-
|Pred.
|1
|:
|3
|
|
|arbeid
|voordeel van -
|-
|Job
|39
|:
|14
|
|
|arbeid
|werktuigen gebruiken
|-
|Pred.
|5
|:
|18
|
|
|arbeid
|zich verheugen van zijn -
|-
|
|
|
|
|
|
|arbeid
|zie ook Dwangarbeid
|-
|Pred.
|4
|:
|8
|
|
|arbeid
|zonder bezinning
|-
|Ps.
|104
|:
|23
|
|
|arbeid
|
|-
|Gal.
|4
|:
|11
|
|
|arbeiden
|aan mensen -: door Paulus
|-
|Rom.
|16
|:
|12
|
|
|arbeiden
|in [de] Heer –
|-
|1 Tim.
|5
|:
|17
|
|
|arbeiden
|in woord en leer
|-
|Luk.
|12
|:
|27
|
|
|arbeiden
|lelies - niet
|-
|Pred.
|9
|:
|10
|
|
|arbeiden
|naar vermogen
|-
|Spr.
|21
|:
|6
|
|
|arbeiden
|om schatten
|-
|1 Thess.
|5
|:
|12
|
|
|arbeiden
|onder de gelovigen -
|-
|Filip.
|2
|:
|16
|
|
|arbeiden
|tevergeefs
|-
|2 Thess.
|3
|:
|9
|
|
|arbeiden
|tot voorbeeld voor de heiligen
|-
|1 Cor.
|15
|:
|10
|
|
|arbeiden
|uit genade
|-
|Rom.
|16
|:
|6
|
|
|arbeiden
|veel – voor de heiligen: Maria
|-
|Ef.
|4
|:
|28
|
|
|arbeiden
|versus stelen
|-
|1 Cor.
|16
|:
|16
|
|
|arbeiden
|voor de heiligen
|-
|Deut.
|5
|:
|13
|
|
|arbeiden
|zes dagen zult u - en al uw werk doen
|-
|2 Cor.
|11
|:
|13
|
|
|arbeider
|bedrieglijke arbeiders
|-
|Pred.
|5
|:
|11
|
|
|arbeider
|de slaap van de - is zoet
|-
|Matth.
|20
|:
|3
|
|
|arbeider
|in Gods koninkrijk: Jezus zendt -s
|-
|Luk.
|10
|:
|7
|
|
|arbeider
|is zijn loon waard
|-
|Rom.
|16
|:
|9
|
|
|arbeider
|medearbeider in Christus
|-
|1 Thess.
|3
|:
|2
|
|
|arbeider
|medearbeider: Gods medearbeider in het evangelie van Christus
|-
|Filemon
|
|:
|24
|
|
|arbeider
|medearbeiders
|-
|Filemon
|
|:
|1
|
|
|arbeider
|onze mede: Filemon
|-
|Lev.
|19
|:
|13
|
|
|arbeider
|te belonen
|-
|2 Tim.
|2
|:
|15
|
|
|arbeider
|voor God
|-
|Col.
|4
|:
|11
|
|
|arbeider
|voor het koninkrijk van God
|-
|Matth.
|20
|:
|1
|v
|
|arbeider
|
|-
|Tit.
|3
|:
|14
|
|
|arbeiders
|Gods - moeten zich ook toeleggen op goede werken
|-
|Jes.
|40
|:
|10
|
|
|arbeidsloon
|is bij God wanneer Hij komt
|-
|Joh.
|4
|:
|38
|
|
|arbeidsterrein
|
|-
|Spr.
|16
|:
|26
|
|
|arbeidzame
|
|-
|Col.
|4
|:
|17
|
|
|Archippus
|
|-
|Deut.
|23
|:
|25
|
|
|aren
|plukken: toegestaan, vgl. Matth. 12:1
|-
|Job
|39
|:
|30
|
|
|arend
|door God geprogrammeerd
|-
|Deut.
|32
|:
|11
|
|
|arend
|God gelijk een arend die zijn jongen draagt
|-
|Klg.
|4
|:
|19
|
|
|arend
|van de hemel: snelheid
|-
|Ps.
|103
|:
|4
|
|
|arend
|vernieuwt zijn jeugd
|-
|Job
|9
|:
|26
|
|
|arend
|vliegt naar het aas toe
|-
|Job
|39
|:
|29
|
|
|arend
|
|-
|Opb.
|8
|:
|13
|
|
|arend
|
|-
|Joz
|9
|:
|4
|
|
|arglistig
|handelen
|-
|Job
|15
|:
|5
|
|
|arglistig
|spreken
|-
|Luk.
|20
|
|37
|
|
|argument
|door Jezus
|-
|1 Sam.
|17
|:
|39
|
|
|argumentatie
|middelen: filosofisch geschut of Gods woord
|-
|Matth.
|19
|:
|4
|
|
|argumenteren
|Bijbel als grond
|-
|Luk.
|20
|
|37
|
|
|argumenteren
|schriftuurlijke argumenten
|-
|2 Sam.
|10
|:
|3
|
|
|argwaan
|
|-
|Jes.
|29
|:
|1
|
|
|Ariël
|naam van Jeruzalem
|-
|Col.
|4
|:
|10
|
|
|Aristarchus
|
|-
|2 Kron.
|5
|:
|10
|
|
|ark
|bevatte de twee tafelen
|-
|Ps.
|132
|:
|8
|
|
|ark
|de - van Gods sterkte
|-
|Joz
|4
|:
|16
|
|
|ark
|der getuigenis
|-
|Num.
|4
|:
|5
|
|
|ark
|der getuigenis: kleden tot bedekking
|-
|Num.
|4
|:
|5
|
|
|ark
|der getuigenis: tot vervoer gereed maken
|-
|Richt.
|20
|:
|27
|
|
|ark
|des verbonds des HEEREN: plaats
|-
|1 Kon.
|8
|:
|21
|
|
|ark
|des verbonds: daarin is het verbond
|-
|Joz
|3
|:
|3
|
|
|ark
|des verbonds: gedragen door de Levietische priesters
|-
|Joz
|3
|:
|3
|
|
|ark
|des verbonds: na te volgen
|-
|2 Sam.
|15
|:
|24
|
|
|ark
|des verbonds: type van Christus
|-
|Jer
|3
|:
|16
|
|
|ark
|des verbonds: wordt niet meer gemaakt
|-
|1 Kron.
|13
|:
|6
|
|
|ark
|God woont tussen de cherubs
|-
|Joz
|7
|:
|6
|
|
|ark
|God zoeken bij de - des HEEREN: Jozua en de oudsten, onderweg
|-
|2 Sam.
|15
|:
|24
|
|
|ark
|Gods
|-
|2 Sam.
|7
|:
|2
|
|
|ark
|Gods - woonde in het midden der gordijnen
|-
|1 Kron.
|15
|:
|2
|
|
|ark
|Gods -: dragen: alleen door de Levieten
|-
|2 Sam.
|6
|:
|2
|
|
|ark
|Gods: God woont tussen de cherubim
|-
|1 Kron.
|15
|:
|15
|
|
|ark
|Gods: wijze van dragen
|-
|1 Kron.
|13
|:
|10
|
|
|ark
|mocht niet aangeraakt worden
|-
|Gen.
|6
|:
|14
|v
|
|ark
|Noach's -
|-
|1 Kron.
|6
|:
|31
|
|
|ark
|rust: tot rust gekomen
|-
|Ps.
|132
|:
|8
|
|
|ark
|van Gods sterkte
|-
|Ex.
|25
|:
|8
|v
|
|ark
|van het verbond
|-
|Hebr.
|9
|:
|4
|
|
|ark
|van het verbond
|-
|1 Kron.
|28
|:
|2
|
|
|ark
|van het verbond des HEEREN: een huis der rust voor de ark
|-
|1 Kron.
|16
|:
|6
|
|
|ark
|van het verbond van Gods
|-
|Joz
|8
|:
|33
|
|
|ark
|van het verbond: gedragen door de priesters
|-
|Opb.
|11
|:
|19
|
|
|ark
|van het verbond: in de hemelse tempel
|-
|Ex.
|25
|:
|8
|
|
|ark
|van het verbond: maten
|-
|2 Kron.
|5
|:
|7
|
|
|ark
|van het verbond: plaats in de tempel van Salomo
|-
|Hebr.
|11
|:
|7
|
|
|ark
|van Noach: doel: behoudenis
|-
|Jes.
|5
|:
|6
|
|
|ark
|van Noach: vergelijk hiermee de hut
|-
|Jes.
|32
|:
|2
|
|
|ark
|van Noach: zinnebeeld van Jezus als schuilplaats
|-
|Joz
|3
|:
|11
|
|
|ark
|verbond: - des -s
|-
|Joz
|3
|:
|17
|
|
|ark
|verbond: - des: Christus, doorgang naar de hemel
|-
|1 Kron.
|13
|:
|14
|
|
|ark van het verbond
|in huis bewaren: bracht zegen aan
|-
|2 Cor.
|6
|:
|10
|
|
|arm
|als - maar velen rijk makend
|-
|2 Cor.
|6
|:
|10
|
|
|arm
|als niets hebbend
|-
|Richt.
|6
|:
|15
|
|
|arm
|armste in Manasse: door God verkoren
|-
|Spr.
|10
|:
|3
|
|
|arm
|door bedrog
|-
|Spr.
|23
|:
|21
|
|
|arm
|door onmatigheid
|-
|Jer
|5
|:
|4
|
|
|arm
|door onwetendheid aangaande Gods weg en recht
|-
|Jes.
|33
|:
|2
|
|
|arm
|fig. kracht
|-
|Opb.
|3
|:
|17
|
|
|arm
|geestelijk -
|-
|1 Sam.
|2
|:
|7
|
|
|arm
|God maakt arm en maakt rijk
|-
|Ps.
|71
|:
|18
|
|
|arm
|Gods - is Gods macht
|-
|Deut.
|33
|:
|27
|
|
|arm
|Gods eeuwige armen zijn onder u
|-
|Ex.
|23
|:
|11
|
|
|arm
|Gods zorg voor de -en
|-
|Jes.
|33
|:
|2
|
|
|arm
|HEERE, wees hun arm alle morgen
|-
|Marcus
|10
|:
|16
|
|
|arm
|in zijn -en nemen: door Jezus
|-
|2 Cor.
|8
|:
|9
|
|
|arm
|Jezus is - geworden
|-
|Spr.
|13
|:
|7
|
|
|arm
|ondanks rijkdom
|-
|Spr.
|13
|:
|7
|
|
|arm
|zichzelf - maken
|-
|Ps.
|49
|:
|3
|
|
|arm
|
|-
|Jes.
|3
|:
|19
|
|
|armband
|
|-
|Matth.
|5
|:
|3
|
|
|arme
| - van geest; van hen is het koninkrijker der hemelen
|-
|Deut.
|15
|:
|11
|
|
|arme
| -n blijven er
|-
|Matth.
|19
|:
|29
|
|
|arme
| -n hebben Jezus' aandacht
|-
|Matth.
|11
|:
|5
|
|
|arme
|aan -n wordt het evangelie verkondigd
|-
|Luk.
|7
|:
|22
|
|
|arme
|aan armen werd het evangelie verkondigd
|-
|Luk.
|18
|:
|22
|
|
|arme
|aan de -n geven
|-
|2 Cor.
|9
|:
|9
|
|
|arme
|aan de -n geven
|-
|Spr.
|22
|:
|2
|
|
|arme
|armen en rijk ontmoeten elkaar
|-
|Luk.
|14
|:
|21
|
|
|arme
|armen ten avondmaal gebracht
|-
|Jes.
|10
|:
|2
|
|
|arme
|armen van het recht afwenden
|-
|2 Kon.
|24
|:
|14
|
|
|arme
|armen werden niet weggevoerd
|-
|2 Kon.
|25
|:
|12
|
|
|arme
|armen werden niet weggevoerd
|-
|Jes.
|11
|:
|4
|
|
|arme
|armen zal Hij, de Christus, met gerechtigheid richten
|-
|Spr.
|22
|:
|22
|
|
|arme
|beroven
|-
|Spr.
|19
|:
|22
|
|
|arme
|beter dan een leugenachtig man
|-
|Spr.
|22
|:
|2
|
|
|arme
|door God gemaakt
|-
|Luk.
|12
|:
|33
|
|
|arme
|geeft aalmoezen
|-
|Lev.
|23
|:
|36
|v
|
|arme
|geen woeker of overwinst van nemen
|-
|Spr.
|19
|:
|7
|
|
|arme
|gehaat door zijn broeders en vrienden
|-
|Spr.
|14
|:
|20
|
|
|arme
|gehaat door zijn vriend
|-
|Spr.
|21
|:
|13
|
|
|arme
|geschrei van de -
|-
|Matth.
|19
|:
|21
|
|
|arme
|geven aan -n
|-
|Marcus
|10
|:
|21
|
|
|arme
|geven aan -n
|-
|Spr.
|28
|:
|27
|
|
|arme
|geven aan de -: gevolg: gever zal geen gebrek hebben
|-
|Jes.
|25
|:
|4
|
|
|arme
|God een sterkte voor de -
|-
|Ex.
|23
|:
|6
|
|
|arme
|Gods zorg voor de armen in de rechtsspraak
|-
|Deut.
|26
|:
|12
|
|
|arme
|groepen armen: Leviet, weduwe, wees, vreemdeling
|-
|Spr.
|28
|:
|3
|
|
|arme
|kan verdrukken
|-
|Jac.
|2
|:
|5
|
|
|arme
|letterlijke -
|-
|Luk.
|14
|:
|13
|
|
|arme
|nodig -n
|-
|Jes.
|32
|:
|7
|
|
|arme
|onrecht gedaan aan de -
|-
|Spr.
|19
|:
|17
|
|
|arme
|ontferming over de -: lenen aan God
|-
|Spr.
|29
|:
|14
|
|
|arme
|recht doen aan
|-
|Ex.
|23
|:
|6
|
|
|arme
|recht van de – niet buigen
|-
|Spr.
|28
|:
|6
|
|
|arme
|rechtschapen - beter dan verkeerde rijke
|-
|Lev.
|5
|:
|7
|
|
|arme
|schuldoffer van de -
|-
|Spr.
|18
|:
|23
|
|
|arme
|smekingen
|-
|Spr.
|19
|:
|4
|
|
|arme
|sociaal isolement
|-
|Jes.
|66
|:
|2
|
|
|arme
|van geest
|-
|Lev.
|23
|:
|35
|
|
|arme
|vasthouden
|-
|Spr.
|22
|:
|16
|
|
|arme
|verdrukken
|-
|Spr.
|14
|:
|31
|
|
|arme
|verdrukken: is God smaden
|-
|Marcus
|14
|:
|6
|
|
|arme
|weldoen aan de -n
|-
|Luk.
|6
|:
|20
|
|
|arme
|zaligspreking tot de armen
|-
|Spr.
|28
|:
|8
|
|
|arme
|zich ontfermen over de arme
|-
|Lev.
|19
|:
|9
|
|
|arme
|zorg voor de -
|-
|Lev.
|23
|:
|22
|
|
|arme
|zorg voor de -
|-
|Lev.
|25
|:
|35
|
|
|arme
|zorg voor de -
|-
|Matth.
|26
|:
|9
|
|
|arme
|zorg voor de -en
|-
|Deut.
|15
|:
|7
|v
|
|arme
|zorg voor de -n
|-
|Deut.
|24
|:
|12
|v
|
|arme
|zorg voor de -n
|-
|Job
|31
|:
|16
|
|
|arme
|zorg voor de -n
|-
|Ex.
|22
|:
|26
|
|
|arme
|zorg voor de –
|-
|Luk.
|16
|:
|20
|
|
|arme
|
|-
|Luk.
|21
|
|2
|v
|
|arme
|
|-
|Gal.
|2
|:
|10
|
|
|armen
|de - gedenken
|-
|Jes.
|58
|:
|7
|
|
|armen
|in huis brengen
|-
|Gen.
|49
|:
|24
|
|
|armen
|sterken: door de handen van God
|-
|Ruth
|2
|:
|3
|
|
|armenrecht
|nalezing van aren
|-
|Spr.
|16
|:
|8
|
|
|armoede
|(associatie)
|-
|Pred.
|5
|:
|8
|
|
|armoede
|bestrijden: motief: voordeel des aardrijks is voor allen
|-
|Lev.
|25
|:
|24
|v
|
|armoede
|bestrijding van -
|-
|Deut.
|15
|:
|4
|
|
|armoede
|bestrijding: 7jaarlijkse kwijtschelding
|-
|Luk.
|15
|:
|15
|
|
|armoede
|brengt tot lage beroepen
|-
|Opb.
|2
|:
|9
|
|
|armoede
|Christus weet onze -
|-
|Matth.
|13
|:
|44
|
|
|armoede
|Christus' -
|-
|Matth.
|13
|:
|46
|
|
|armoede
|Christus' -
|-
|2 Cor.
|8
|:
|2
|
|
|armoede
|diepe -
|-
|Opb.
|2
|:
|9
|
|
|armoede
|doch geestelijk rijk
|-
|Spr.
|15
|:
|17
|
|
|armoede
|en liefde
|-
|Spr.
|13
|:
|7
|
|
|armoede
|en veel hebben
|-
|Spr.
|10
|:
|15
|
|
|armoede
|en verwoesting
|-
|Spr.
|30
|:
|8
|
|
|armoede
|geef mij niet
|-
|Spr.
|13
|:
|7
|
|
|armoede
|geestelijke -
|-
|Jes.
|57
|:
|15
|
|
|armoede
|geestelijke -
|-
|Spr.
|30
|:
|9
|
|
|armoede
|gevaar van te gaan stelen
|-
|Opb.
|2
|:
|9
|
|
|armoede
|hulp bij -: u bent rijk
|-
|Ps.
|34
|:
|11
|
|
|armoede
|lijden: door jonge leeuwen
|-
|Deut.
|15
|:
|4
|
|
|armoede
|niet Gods wil
|-
|Spr.
|6
|:
|11
|
|
|armoede
|oorzaak: luiheid
|-
|Spr.
|24
|:
|34
|
|
|armoede
|oorzaak: luiheid
|-
|Spr.
|13
|:
|18
|
|
|armoede
|oorzaak: verwerping tucht
|-
|Spr.
|31
|:
|7
|
|
|armoede
|vergeten, door drank
|-
|Jes.
|37
|:
|13
|
|
|Arpad
|
|-
|Luk.
|20
|
|19
|
|
|arrestatie
|poging tot - van Jezus
|-
|Ex.
|15
|:
|26
|
|
|arts
|God onze -
|-
|Luk.
|5
|:
|31
|
|
|arts
|nodig hebben: zij die ziek zijn
|-
|Marcus
|2
|:
|17
|
|
|arts
|nut van een -
|-
|Marcus
|5
|:
|25
|
|
|arts
|oorzaak soms van lijden
|-
|Luk.
|8
|:
|43
|
|
|arts
|veel geld aan artsen uitgeven
|-
|Marcus
|5
|:
|25
|
|
|arts
|zijn behandeling een bron van lijden
|-
|Lev.
|6
|:
|11
|
|
|as
|afvoer
|-
|Luk.
|10
|:
|13
|
|
|as
|in zak en as gezeten
|-
|Lev.
|6
|:
|10
|
|
|as
|plaats van de as bij het brandofferaltaar
|-
|Esther
|4
|:
|3
|
|
|as
|vele Joden lagen in zakken en as
|-
|2 Kron.
|15
|:
|9
|
|
|Asa
|God was met -
|-
|1 Kron.
|25
|:
|2
|
|
|Asaf
|profeteerde aan Davids hand
|-
|2 Kron.
|29
|:
|30
|
|
|Asaf
|ziener
|-
|2 Kron.
|35
|:
|15
|
|
|Asaf
|zonen van -: zangers
|-
|Joz
|15
|:
|47
|
|
|Asdod
|behoort aan Juda
|-
|Joz
|13
|:
|3
|
|
|Asdodiet
|
|-
|Gen.
|49
|:
|20
|
|
|Aser
|profetie aangaande
|-
|Rom.
|16
|:
|5
|
|
|Asia
|eersteling van – voor Christus
|-
|2 Cor.
|1
|:
|8
|
|
|Asia
|Paulus leed verdrukking in -
|-
|2 Tim.
|1
|:
|15
|
|
|Asia
|
|-
|
|
|
|
|
|
|asiel
|zie Toevlucht
|-
|Joz
|13
|:
|3
|
|
|Askeloniet
|
|-
|Num.
|27
|:
|4
|
|
|assertiviteit
|positief voorbeeld van -
|-
|Ezra
|4
|:
|2
|
|
|Assur
|koning van -: Esar-Haddon
|-
|Ezra
|7
|:
|22
|
|
|Assur
|koning van -: hier de pers Darius
|-
|Gen.
|10
|:
|11
|
|
|Assur
|nakomeling van Cham
|-
|Gen.
|10
|:
|22
|
|
|Assur
|nakomeling van Sem
|-
|Jes.
|52
|:
|4
|
|
|Assur
|onderdrukte Israël, om niet
|-
|Micha
|5
|:
|4
|v
|
|Assur
|toekomst
|-
|Hos.
|12
|:
|2
|
|
|Assur
|verbond maken met - door Efraïm
|-
|Jes.
|30
|:
|31
|
|
|Assur
|zal geoordeeld worden
|-
|Hos.
|14
|:
|4
|
|
|Assur
|zal ons niet behouden
|-
|Zef.
|2
|:
|13
|
|
|Assur
|zal worden verdaan
|-
|1 Kron.
|1
|:
|17
|
|
|Assur
|zoon van Sem
|-
|2 Kon.
|15
|:
|19
|
|
|Assyrie
|bedreigt Israël, in de dagen van Menahem
|-
|2 Kon.
|15
|:
|29
|
|
|Assyrie
|bezet deel van Israël, in de dagen van Pekah
|-
|1 Kron.
|5
|:
|26
|
|
|Assyrie
|koningen van -
|-
|2 Kon.
|16
|:
|6
|
|
|Assyrie
|neemt Damascus in
|-
|Jes.
|14
|:
|25
|
|
|Assyrie
|oordeel over
|-
|Jes.
|33
|:
|19
|
|
|Assyrie
|taal
|-
|Jes.
|19
|:
|23
|
|
|Assyrie
|toekomst: zal God dienen
|-
|Klg.
|5
|:
|6
|
|
|Assyrier
|wij hebben de – de hand gegeven
|-
|Jes.
|10
|:
|13
|v
|
|Assyriër
|daden van de koning van Assyrië
|-
|Jes.
|10
|:
|5
|
|
|Assyriër
|in hun hand was de stok van Gods grimmigheid
|-
|Jes.
|10
|:
|5
|
|
|Assyriër
|roede van Gods toorn
|-
|Richt.
|2
|:
|13
|
|
|Astaroth
|dienen
|-
|1 Sam.
|31
|:
|9
|
|
|Astaroth
|
|-
|Jer
|10
|:
|2
|
|
|astrologie
|tegen -
|-
|Deut.
|11
|:
|28
|
|
|atheïsme
|alternatief voor godsdienst is afgoderij, niet goddeloosheid
|-
|Ps.
|92
|:
|7
|
|
|atheïsme
|dwaasheid
|-
|Spr.
|28
|:
|28
|
|
|atheïsme
|gevaar (toepassing)
|-
|Ps.
|53
|:
|2
|
|
|atheïsme
|gevolg
|-
|1 Sam.
|2
|:
|12
|
|
|atheïsme
|moreel gevolg (toepassing)
|-
|Lev.
|19
|:
|14
|
|
|atheïsme
|morele gevolgen
|-
|2 Thess.
|2
|:
|4
|
|
|atheïsme
|praktisch -
|-
|Dan.
|12
|:
|9
|
|
|atheïsme
|toekomst van het - (toepassing)
|-
|1 Sam.
|24
|:
|14
|
|
|atheïsme
|van - komt goddeloosheid voort
|-
|Ps.
|86
|:
|14
|
|
|atheïsme
|
|-
|Jes.
|57
|:
|20
|
|
|atheïsme
|brengt slijk en modder voort
|-
|Jud
|
|:
|15
|
|
|atheïst
|spreekt tegen God
|-
|Jes.
|29
|:
|16
|
|
|atheïst
|woord voor -en
|-
|Ps.
|42
|:
|4
|
|
|atheïst
|zegt: 'Waar is uw God?' (toepassing)
|-
|Hand.
|17
|:
|16
|
|
|Athene
|vol afgodsbeelden
|-
|Hand.
|17
|:
|21
|
|
|Athene
|
|-
|Jes.
|54
|:
|17
|
|
|atoomwapen
|God kan een - tegenhouden (toepassing)
|-
|2 Pe
|2
|:
|10
|
|
|autonomie
|(toepassing)
|-
|Ps.
|60
|:
|13
|
|
|autonomie
|tegen
|-
|Gen.
|19
|:
|2
|
|
|avond
|de twee engelen kwam te Sodom in de -
|-
|Ex.
|16
|:
|12
|
|
|avond
|tussen de twee avonden: vlees eten
|-
|Matth.
|20
|:
|8
|
|
|avond
|valt na het 11e uur
|-
|1 Kron.
|11
|:
|19
|
|
|avondmaal
|'bloed drinken'
|-
|Lev.
|22
|:
|10
|
|
|avondmaal
|alleen voor christenen (toepassing)
|-
|1 Cor.
|10
|:
|17
|
|
|avondmaal
|allen namen deel
|-
|Ps.
|116
|:
|13
|
|
|avondmaal
|beker: der verlossingen
|-
|2 Kron.
|30
|:
|25
| -
|26
|avondmaal
|blijdschap (toepassing)
|-
|Marcus
|14
|:
|22
|
|
|avondmaal
|breken van het brood na de zegening
|-
|Joh.
|6
|:
|53
|
|
|avondmaal
|brood en wijn: vlees en bloed
|-
|Marcus
|14
|:
|22
|
|
|avondmaal
|brood: "dit is mijn lichaam"
|-
|Joh.
|6
|:
|51
|
|
|avondmaal
|brood: vlees van Christus
|-
|Luk.
|22
|
|19
|
|
|avondmaal
|danken voor brood breken
|-
|Luk.
|22
|
|19
|
|
|avondmaal
|doet dit tot mijn gedachtenis
|-
|Luk.
|22
|
|20
|
|
|avondmaal
|drinkbeker: betekenis
|-
|Marcus
|14
|:
|23
|
|
|avondmaal
|drinkbeker: danken voor het drinken
|-
|Hand.
|2
|:
|46
|
|
|avondmaal
|en daarna samen voedsel nemen?
|-
|Ps.
|111
|:
|4
|
|
|avondmaal
|gedachtenis (associatie)
|-
|Ps.
|132
|:
|1
|
|
|avondmaal
|gedachtenis (toepassing)
|-
|1 Thess.
|3
|:
|6
|
|
|avondmaal
|gedachtenis (toepassing)
|-
|Ex.
|20
|:
|24
|
|
|avondmaal
|gedachtenismaal
|-
|2 Tim.
|2
|:
|8
|
|
|avondmaal
|gedachtenismaal (toepassing)
|-
|Jud
|
|:
|12
|
|
|avondmaal
|geen braspartij, vgl. 1 Cor
|-
|Luk.
|23
|
|47
|
|
|avondmaal
|God verheerlijken als wij zien wat er is gebeurd (toepassing)
|-
|Luk.
|14
|:
|16
|
|
|avondmaal
|groot -
|-
|Deut.
|12
|:
|7
|
|
|avondmaal
|illustratie
|-
|Marcus
|14
|:
|22
|
|
|avondmaal
|instelling
|-
|Luk.
|15
|:
|2
|
|
|avondmaal
|Jezus eet met 'zondaars'
|-
|Marcus
|14
|:
|22
|
|
|avondmaal
|opgedragen aan de discipelen
|-
|Hebr.
|13
|:
|10
|
|
|avondmaal
|recht op - (toepassing)
|-
|Joz
|20
|:
|4
|
|
|avondmaal
|toelating tot - en gemeente: beoordeling door oudsten (toepassing)
|-
|2 Kon.
|12
|:
|15
|
|
|avondmaal
|toelating tot: onderzoek: niet altijd nodig in grondige mate
|-
|Joz
|20
|:
|4
|
|
|avondmaal
|toelating: vgl. toelating tot vrijstad
|-
|Job
|42
|:
|11
|
|
|avondmaal
|type van het -: Jobs maaltijd
|-
|Jes.
|30
|:
|20
|
|
|avondmaal
|vergelijk met -: wijn in plaats van water
|-
|2 Kron.
|30
|:
|18
|
|
|avondmaal
|verhindering voor - (toepassing)
|-
|Lev.
|22
|:
|6
|
|
|avondmaal
|verhindering: onreinheid??
|-
|Hand.
|2
|:
|42
|
|
|avondmaal
|viering: hierin volharden
|-
|2 Kron.
|30
|:
|3
|
|
|avondmaal
|viering: voorwaarden
|-
|Matth.
|26
|:
|27
|
|
|avondmaal
|voor alle discipelen
|-
|1 Sam.
|16
|:
|5
|
|
|avondmaal
|vooraf zelfheiliging?
|-
|Num.
|9
|:
|14
|
|
|avondmaal
|vreemdeling
|-
|Lev.
|21
|:
|22
|
|
|avondmaal
|wel eten met gebrek
|-
|Ps.
|104
|:
|15
|
|
|avondmaal
|werking van wijn en brood (toepassing)
|-
|Marcus
|14
|:
|24
|
|
|avondmaal
|wijn: "dit is mijn bloed, van het verbond"
|-
|Ezra
|6
|:
|20
|
|
|avondmaal
|zelfbeproeving vooraf
|-
|Ezra
|6
|:
|21
|
|
|avondmaal
|zich heiligen met het oog op het -
|-
|
|
|
|
|
|
|avondmaal
|zie ook Broodbreking
|-
|Matth.
|26
|:
|26
|v
|
|avondmaal
|
|-
|Luk.
|14
|:
|12
|
|
|avondmaal
|
|-
|1 Cor.
|10
|:
|15
|v
|
|avondmaal
|
|-
|Dan.
|9
|:
|21
|
|
|avondoffer
|tijd van het -
|-
|Ezra
|9
|:
|3
|
|
|avondoffer
|verbaasd blijven zitten tot aan het avondoffer
|-
|2 Kron.
|13
|:
|11
|
|
|avondoffer
|
|-
|Ezra
|3
|:
|3
|
|
|avondoffer
|
|-
|Joz
|13
|:
|3
|
|
|Avvieten
|
|}