Alexander de Grote

Uit Christipedia

Alexander de Grote (356-323 v.C.) was koning van Macedonië, 336-323 v. C., en de moedige en krijgshaftige stichter van het Griekse-Macedonische rijk (Dan. 2: 32), het derde rijk in de bijbelse profetie van Daniël (Dan. 2:32). Na zijn dood viel zijn rijk in vier delen uiteen, zoals de bijbelse openbaring had voorzegd.

Alexander de Grote in de slag bij Issus, 333 v.C. Detail van het Alexandermozaïek.

Alexander de Grote van Macedonië komt in de H. Schrift niet voor onder zijn eigenlijke naam, maar wordt alleen in de gezichten van Daniel aangeduid onder het beeld van een gevleugeld luipaard (Dan. 7: 6), of als geitenbok (8: 5, 21), wellicht ook (Jer. 49: 19) als de gewapende jongeling.

De opkomst van Alexanders rijk werd door de profeet Daniël in een gezicht geschouwd (Dan. 8). In dit gezicht wordt het rijk voorgesteld door een geitenbok met tussen zijn ogen een grote hoorn (= Alexander de Grote). De geitenbok stormt tegen een ram met twee horens (= Rijk van de Meden en Perzen) en verdoet hem. De engel Gabriël verklaart aan Daniël:

Da 8:20 De ram met de twee horens die u gezien hebt, [dat] zijn de koningen van Medië en Perzië. Da 8:21 En de harige geitenbok is de koning van Griekenland, en de grote hoorn die tussen zijn ogen zat, dat is de eerste koning. (HSV)

Een engel verwees aan Danïël later weer naar die koning van Griekenland:

Da 11:2 Nu zal ik u dan de waarheid bekendmaken. Zie, er zullen nog drie koningen in Perzië aan de macht komen, en de vierde zal grotere rijkdom verwerven dan alle [anderen]. Als hij sterk geworden is door zijn rijkdom, zal hij allen opzetten tegen het koninkrijk Griekenland. Da 11:3 Daarna zal er een machtige koning aan de macht komen, die met grote heerschappij zal heersen en zal handelen naar eigen goeddunken. Da 11:4 Zodra hij echter aan de macht komt, zal zijn koninkrijk verbroken worden en opgedeeld worden naar de vier [windstreken] van de hemel, maar niet voor zijn nakomelingen en niet overeenkomstig de heerschappij waarmee hij had geheerst, want zijn koninkrijk zal uiteengerukt worden en zal zijn voor anderen dan voor hen. (HSV)

De engel noemt de toekomstige Macedoniër „een machtige koning, die met grote heerschappij zal heersen en zal handelen naar eigen goeddunken” (Dan. 11:3). Hij stond op 129 jaar na de dood van de Perzische koning Xerxes, die in Dan. 11:2 ‘de vierde koning’ wordt genoemd.

De begaafde Alexander was al vroeg bezorgd was dat zijn vader (Philippus) hem niet genoeg te doen zou overlaten. In zijn 19de jaar werd hij door de plotselinge dood van zijn vader tot de troon verheven. Spoedig begon de jonge koning de plannen door zijn vader beraamd tegen Perzië ten uitvoer te leggen. Na onderdrukking van de opgestane Grieken trok hij met een klein maar dapper leger naar Azie, 335 v.C.. Hij sloeg het zoveel talrijker leger van de Perzen aan de stroom Granicus, en na onderwerping van Klein-Azie, bij Issus, tussen Klein-Azie en Syrie, 333 v.C.

Alexandermozaïek, voorstellend de slag bij Issus, 333 v.C. Links Alexander op zijn strijdros Bucephalus. Rechts van het midden de perzische koning Darius III. 

Na deze overwinningen gaf geheel Syrië zich over, ook Egypte, vanwaar Alexander na de grondvesting van Alexandrië en na een bezoek bij Jupiter-Ammon in de woestijn van Afrika, die hem voor zijn zoon verklaarde, terugkeerde en in 331 v.C. tussen de Eufraat en Tigris bij de Gaugamela, het ontelbaar leger van de laatste Perzische koning Darius III versloeg, die spoedig daarna op de vlucht vermoord werd.

Nadat Alexander nog de noordelijke bergvolken onder het juk had gebracht, ging hij verder al overwinnende voort naar Indië tot aan Hyphasis (of Sedletsch); hier drongen hem zijn soldaten tot weerkeren, de Indus af tot aan de zee en deels te water, deels door de woestijn naar Babylon terug, waar hij te midden van ontzaglijke plannen in 33jarige leeftijd stierf 323 v.C.. Naar 1 Makk. 1:6 zou hij nog voor zijn dood zijn rijk onder zijn veldoversten verdeeld hebben, hiervan meldt echter de geschiedenis niets, en 't zijn alleen de Oosterse sagen die het meedelen.

Het rijk van Alexander de Grote, 2e helft van de 4e eeuw v.C.
(Klik op de kaart om deze te vergroten)

Over zijn verhouding tot de Joden bericht de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus het volgende: hij heeft hen op zijn overwinningstocht door Syrië tot onderwerping willen brengen, maar zij wilden aan de Perzen getrouw blijven. Toen nu Alexander van het belegerde Tyrus toornig naar Jeruzalem optrok, ging de hogepriester Jaddus, door een droom onderricht, in feestelijke optocht hem tegemoet; en toen eensklaps Alexander de hogepriester in zijn ambtelijk gewaad voor zich zag, groette hij hem vriendelijk, riep de naam van Jahweh aan en verzekerde aan zijn verbaasde begeleiders, dat zulk een man hem in Macedonië in een droom was verschenen en hem tot optrekken aangemoedigd had. Nu was hij zeker, dat hij naar Gods wil handelde en de koning Darius zeker overwinnen zou. Wat van deze geschiedenis waarheid wezen mocht, dit is zeker, dat de Joden door hem genadig behandeld zijn geworden en met name in Alexandrië vriendelijke opname vonden, terwijl zij zich ook van toen af aan de Griekse beschaving aansloten.

Na de dood van Alexander de Grote in 323 v.Chr. werd zijn rijk in vieren gedeeld. In het gezicht van Daniël (Dan. 8) breekt de grote hoorn (= Alexander) af en komen er vier horens of koninkrijken voor in de plaats, die echter minder sterk zijn.

Da 8:21 En de harige geitenbok is de koning van Griekenland, en de grote hoorn die tussen zijn ogen zat, dat is de eerste koning. Da 8:22 En dat die afbrak en er vier voor in de plaats kwamen: vier koninkrijken zullen uit [dat] volk ontstaan, maar zonder de kracht ervan. (HSV)

Daarom had het luipaard (Dan. 7: 6) vier koppen. Het is het snelste en behendigste roofdier, en in het visioen was het dier met vleugelen voorzien, daar bij Alexander alles als vliegende ging. Hij is de geitenbok (Dan. 8: 5 21), die als met één stoot, een einde maakt aan het Perzische rijk.

Da 11:4 En als hij zal staan, zal zijn rijk gebroken, en in de vier winden des hemels verdeeld worden, maar niet aan zijn nakomelingen, ook niet naar zijn heerschappij, waarmede hij heerste; want zijn rijk zal uitgerukt worden, en dat voor anderen, dan deze. (SV)

Als Alexander op het toppunt van zijn macht zou staan (Dan. 11:4), zou terwijl hij op nog jeugdige leeftijd zonder wettige zonen stief, zijn rijk gebroken, en in de vier winden des hemels verdeeld worden (vgl. Dan. 8:22), maar niet aan zijn nakomelingen zou de heersersstaf worden overgegeven, ook zou de macht van zijn opvolgers niet zijn naar zijn heerschappij, waarmee hij heerste; want zijn rijk zou even als een boom uit de aarde uitgerukt worden, en dat niet voor zijn lichamelijke nakomelingen, maar voor anderen, dan deze. 

Vooral was de uitbreiding van de Griekse beschaving in het Oosten (door omtrent 70 door hem gestichte steden) en de vermenging van het Oosten met het Westen het blijvende gevolg van de omkeringen door deze buitengewone man volbracht. Zij werkten nog 4 eeuwen voort als een voorbereiding voor de uitbreiding van het Christendom. Men kan zeggen, dat nooit een men in een zo kortstondig leven zo grote veranderingen in de toestand van de wereld bewerkt heeft.

Bronnen

H. Zeller, Bijbelsch Woordenboek voor het Christelijke volk. Eerste deel A - J. ('s Gravenhage: M.J. Visser, 1867) s.v. Alexander de Groote. Tekst hieruit is op 3 aug. 2013 tekst verwerkt.

Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Dan. 11:4. Hieruit is op 3 aug. 2013 tekst verwerkt.