Antiochus IV Epifanes
Antiochus IV Epifanes, of korter, Antiochus IV of Antiochus Epifanes, (ca. 215-164 v.Chr.) was van 175 – 164 v.Chr. koning van het Grieks-Syrische rijk, het rijk van de hellenistische Seleuciden. In Daniëls gezicht van de ram en de geitebok (Dan. 8; ca. 550 v.C.) wordt hij voorgesteld als een kleine hoorn die zich groot maakt, Gods volk verdrukt, de tempel ontheiligt en de geopenbaarde waarheid neerwerpt. Onder de Seulicidische vorst brak de Makkabese opstand uit, daar hij zich bij de joden gehaat had gemaakt door in te grijpen in hun godsdienstig leven en te eisen dat zij aan de god Baäl Hasjamaïm (het Syrische equivalent van de Griekse oppergod Zeus), zouden offeren.
Naam. Spreek de naam uit met klemtoon op ti in Antiochus en op pi in Epifanes. Zijn eigenlijke naam was Mitrades. Zijn bijnaam Epifanes, ook gespeld Epiphanes - in het Grieks ἐπιφανής , epiphanès - betekent verschenen [God]. De titel was door hemzelf aangenomen en liet hij op zijn munten zetten.
Afkomst. Hij was de zoon van koning Antiochus III de Grote, en de broer van Seleucus IV Philopator. Zijn moeder was Laodice III.
Karakter. Antiochus IV was excentriek, onbetrouwbaar en wreed, een tiran.
Zijn gebied. Het gebied van de Seleuciden was voortgekomen uit het Grieks-Macedonische rijk en besloeg in Antiochus' tijd een groot gebied van het Midden-Oosten, met als kerngebied het huidige Syrië. Ook het land van Israël, de Libanon en delen van het huidige Irak maakten deel uit van zijn rijk. De Seleuciden bezetten het land Israël in 198 v.C. na een overwinning op de Ptolemeeën.
Ptolemaeën. Van 170 tot 168 voerde Antiochus strijd tegen de rivaliserende Ptolemaeën in Egypte, die hij bijna wist te verslaan. Ingrijpen van de Romeinen, die met hun vloot naar Alexandrië waren overgestoken, dwong Antiochus echter onverrichter zake terug te keren naar Syrië.
Religieuze vergrieksing. Antiochus Epifanes had zich vast voorgenomen om in zijn gehele rijk, waartoe ook het land van Israël behoorde, de dienst van de god Baäl Hasjamaïm (het Syrische equivalent van de Griekse oppergod Zeus) in te voeren; en daar hij zichzelf met deze god identificeerde, wilde hij daardoor zijn eigen aanbidding algemeen maken. Alle andere godsdiensten zocht hij met fanatieke, dikwijls aan waanzin grenzende ijver uit te roeien. Zo schafte hij ook de godsdienst te Jeruzalem af, en voerde daardoor de afgodendienst in.
In 167 vaardigde hij strenge decreten uit tegen het Joodse volk. Hij zette de Joodse wetten opzij in Judea, niet alleen in Jeruzalem. Hij verbood onder meer, op straffe des doods, de besnijdenis en het houden van de sabbat. Hij dwong Joden varkensvlees te eten, dat onrein is volgens de wet van Mozes. Hun recht om te leven volgens de wetten van hun voorouders werd ingetrokken. Niemand mocht een kopie van de Heilige Schrift hebben, een verbod op straffe des doods.
Hij dwong de joden de afgoden te offeren op straffe van de dood bij nalatigheid. De aanbidding van God in de tempel te Jeruzalem werd afgeschaft en er kwam een heidense afgodendienst voor in de plaats. Hij beval om het altaar van Baäl Hasjamaïm op te zetten in de joodse tempel te Jeruzalem, op het brandofferaltaar. Hij plaatste er een afgodsbeeld van Zeus, een beeld dat door Daniël een gruwel wordt genoemd die verwoesting brengt.
Hij nam de kostbaarheden weg en de vaten, ook de tafel der toonbroden.
Deze helleniserende (vergrieksende) onderneming was des te gevaarlijker, daar hem in Israël zelf een heidensgezinde richting, een helleniserende partij tegemoet kwam. Van Antiochus Epifanes dreigden dus het heilige volk en de geopenbaarde godsdienst, zelfs het bestaan van een Godsrijk op aarde, de allergrootste gevaren.
Van alles wat Israël tot de komst van Christus van de macht der wereld zou lijden, is niets te vergelijken bij hetgeen Antiochus Epifanes het volk deed ondervinden. Alle vroegere wereldrijken, aan welke Israël schatplichtig was, hadden het hun godsdienstige vrijheid doen behouden, ja hen daarin zelfs beschermd en geëerd. Zo handelde Nebukadnezar (Dan. 4:31 vv), Darius de Meder (Dan. 6:27), Cyrus (Ezra 1:2 vv.), Artaxerxes Longimanus (Ezra 7:12 vv.). En zo volgens Josefus, ook Alexander de Grote. Op Antiochus moest dus lang tevoren door de profetie van Daniël bijzonder worden gewezen, opdat het volk tegen zijn verleidingsvermogen en zijn aanvallen gewapend zou zijn.
Joods verzet. Degenen die zich tegen Antiochus' decreten verzetten, werden wreed gestraft door de Seleucidische soldaten. De decreten maakten de Joden woedend. Toen de afgod in de tempel te Jeruzalem geplaatst was, kwamen de Joden tegen deze ontheiliging van Gods huis in opstand. De oude Joodse priester Mattathias en zijn zoon Judas Makkabeüs leidden de furieuze joden in hun opstand tegen de Seleuciden. Mattathias doodde de eerste Jood die het heidense altaar naderde.
Antiochus, woedend over het verzet van de joden, voerde persoonlijk zijn leger aan en liet duizenden joden ombrengen. Ook werden ‘overtreders’ gekruisigd. Om zijn wreedheid noemden de joden hem al gauw Antiochus Epimanes (Grieks voor de gek).
De Makkabeeën, zoals de verzetsbeweging wordt genoemd, versloegen de veel sterkere Syrische legers, heroverden Jeruzalem, en wijdden de tempel opnieuw in. Deze 'tempelvernieuwing', die precies 3 jaar na de ontwijding plaatsvond, wordt herdacht met het Joodse feest Chanoeka. Vergelijk John 10:22.
Dood van Antiochus. Tijdens het hoogtepunt van de strijd van de Joden overleed Antiochus, op campagne elders, aan een ziekte of een andere oorzaak. Judas de Makkabeeër sneuvelde in de strijd, maar zijn broer Simon wist, zo'n twee decennia na de dood van Antiochus IV, uiteindelijk onafhankelijkheid voor de Joodse staat te verkrijgen. Hij stichtte de Hasmonese dynastie, die tot 63 v.Chr. in Judea aan de macht zou blijven.
Na de dood van Antiochus IV werd het Grieks-Syrische rijk van de Seleuciden lange tijd door interne twisten verscheurd. Deze verdeeldheid is mogelijk een verklaring van de uiteindelijk geslaagde opstand van de joden.
Antiochus IV werd opgevolgd door Antiochus V Eupator, die slechts twee jaar regeerde (164-162/161 v.C.), omdat hij vermoord werd door Demetrius I Soter, de zoon van Seleucus IV. Hiermee begon een tijdperk van dynastieke strijd en daarmee een tijd van verval.
Antiochus in Daniëls gezicht
In het derde jaar van het koningschap van de Babylonische koning Belsazar (Dan. 8:1), ca. 550 v.C., kreeg de profeet Daniël een gezicht van een ram en een geitebok. De ram met twee hoornen stelt het Medisch-Perzische rijk voor. De geitebok met één enkele grote hoorn stormt op de ram aan en verdoet hem. De geitebok is het rijk van de Alexander de Grote, de hoorn is deze Macedonische vorst zelf.
Da 8:8 De geitenbok maakte zich uitermate groot. Maar toen hij machtig geworden was, brak de grote hoorn af en in plaats daarvan kwamen er vier opvallende op, overeenkomstig de vier [wind streken] van de hemel. Da 8:9 Uit één ervan kwam een kleine hoorn tevoorschijn, die uitzonderlijk groot werd, naar het zuiden toe, naar het oosten toe en naar het sieraad[land] toe. Da 8:10 Hij werd groot, tot aan het leger van de hemel. Van dat leger, namelijk van de sterren, liet hij er [sommige] ter aarde vallen en vertrapte ze. Da 8:11 Hij maakte zich groot tot aan de Vorst van dat leger. Het steeds [terugkerende offer] werd aan Deze ontnomen en Zijn heilige woning neergeworpen. Da 8:12 En het leger werd overgegeven vanwege de afvalligheid tegen het steeds [terugkerende offer], en hij wierp de waarheid ter aarde. Hij deed [het] en het gelukte. (HSV)
Da 8:22 En dat die afbrak en er vier voor in de plaats kwamen: vier koninkrijken zullen uit [dat] volk ontstaan, maar zonder de kracht ervan. Da 8:23 Aan het einde van hun koningschap, wanneer de afvalligen [de maat] hebben volgemaakt, zal er een meedogenloze koning (Letterlijk: een koning, sterk van gezicht.} opstaan, bedreven in slinkse streken. Da 8:24 Zijn kracht zal groot worden, maar niet door eigen kracht. Op wonderlijke wijze zal hij verderf aanrichten, het zal [hem] gelukken, hij zal [het] doen. Machtigen zal hij te gronde richten, ook het heilige volk. Da 8:25 Door zijn sluwheid zal hij het bedrog onder zijn hand doen slagen. Hij zal zich in zijn hart verheffen. In [hun] zorgeloze rust zal hij velen te gronde richten. Ja, tegen de Vorst der vorsten zal hij opstaan, maar zonder [mensen] hand zal hij gebroken worden. (HSV)
De grote hoorn brak af (Dan. 8:8, 22) in 323 v.C., toen Alexander de dood vond. Uit diens hoorn (heerschappij) kwamen vier aanzienlijke horens, zinnebeelden van de vier koninkrijken, die uit Alexanders monarchie voortkwamen.
Uit één van die vier aanzienlijke horens, namelijk uit het door Seleucus Nikator gestichte Grieks-Syrische rijk kwam voort, bij wijze van een tand aan een werkelijke hoorn, een kleine hoorn, Antiochus IV Epifanes. Een kleine hoorn wordt hij genoemd, omdat hij wat zijn opkomst betreft, van geringe aanvang was. Als gevangene, als gijzelaar had Antiochus Epifanes enige tijd te Rome doorgebracht. Hij wordt in 1 Makk. 1:11 een zondige spruit genoemd.
Hij werd uitnemend groot door gelukkig gevoerde oorlogen tegen het zuiden, tegen Egypte (vgl. Dan. 11:21v.) en tegen het oosten, Perzië, Armenië en Elymaïs (1 Makk. 3:31,37; 6:1 vv.), en tegen het sierlijke land, tegen het land van Israël (Dan. 11:16; Jer. 3:19; Ezech. 20:6).
En Antiochus Epifanes, die kleine hoorn, werd groot tot aan het leger (heir) van de hemel, daar hij het zelfs waagde aan Israël, het volk van God, de hand te slaan; en hij wierp er sommigen van dat sterrenleger, van de belijders van de ware God, ter aarde neer, en hij vertrad ze; hij pleegde de schandelijkste wreedheden tegen hen, om Israël geheel van zijn godsdienst te doen afvallen (1 Makk. 1:25,30 vv., 2:28; 5:2,9 vv.). De Hebreeuwse theocratie is de heerschappij van de God van de hemel, haar burgers zijn de sterren daarvan.
De kleine hoorn maakte zich groot tot aan de Vorst van het sterrenleger (Dan. 8:11), "tegen de Vorst der vorsten" (Dan. 8:25). Hij beproefde zelfs zich aan Jahweh der legermachten onmiddellijk te vergrijpen, en van God werd weggenomen het gedurig offer in de tempel te Jeruzalem, en de woning van Zijn heiligdom werd neergeworpen. "De Vorst van dat leger" is niet, de Hogepriester, zoals sommige uitleggers menen, o.a. Henry en Grotius, maar God zelf, de Koning van zijn volk.
Na een tweede veldtocht tegen Egypte ondernomen te hebben, en door een gezant uit Rome van de inneming van Alexandrië teruggehouden te zijn, woedde Antiochus, in verstoordheid daarover, bij zijn terugkeer, opnieuw tegen de Joden. Dat zich groot maken tegen Jahweh Elohim, wordt nader aangeduid door hetgeen volgt. Antiochus Epifanes ontheiligde de tempel en verbood het morgen- en het avondoffer te brengen. En hij verbood de Joodse godsdienst, liet het beeld van de god Baäl Hasjamaïm (equivalent van de Griekse oppergod Zeus) op het altaar van God plaatsen, schafte het offer, dat overeenkomstig de Mozaïsche instelling alle dagen gebracht moest worden, af en verwoestte het heiligdom van de God der Joden.
Het leger van de sterren, Gods volk, werd "vanwege de afvalligheid" (Dan. 8:12), om Israëls zonde te straffen en het daarvan te reinigen, "overgegeven tegen het gedurig offer", om dit af te schaffen en de heidense afgodendienst daarvoor in de plaats te stellen (1 Makk. 1:57 vv.).
Antiochus "wierp de waarheid ter aarde" (Dan. 8:12), daar hij de boeken van Gods wet liet verscheuren en verbranden. De waarheid is de door God geopenbaarde waarheid. De Syrische koning dwong het volk om zijn eredienst in te ruilen voor de heidense gebruiken en offeranden.
Helaas namen vele Joden de heidense godsdienst gaarne aan en hadden zich reeds vroeger naar de heidense zeden geschikt en de voorvaderlijke godsdienst veracht; toen nu de vervolging uitbrak, gingen zij niet alleen vrijwillig tot het heidendom over, maar werden ook de aanbrengers van hun volksgenoten en de verraders van de gelovigen.
Antiochus werd "zonder hand verbroken" (Dan. 8:25), hij overleed elders aan een ziekte, terwijl de strijd tegen de Joden op een hoogtepunt was.
Het duurde bijna vier eeuwen, dat zijn "vele dagen" (Dan. 8:26), voordat het gezicht een voorlopige vervulling zou krijgen door Antiochus Epifanes.
Da 8:26 Wat betreft het visioen van de avond en de morgen, wat gezegd is, dat is de waarheid. En u, houd het visioen geheim, want er komen [nog] vele dagen vóór [het gebeuren zal]. (HSV)
Antiochus als voorafbeelding
De engel Gabriël maakte bekend dat het gezicht "zal zijn tot de tijd van het einde" (Dan. 8:17). Het gezicht van Daniël zal pas geheel vervuld worden in de tijd van het einde, vlak voor de komst van de Messias, de Verlosser van Israël.
Het Beest. Antiochus IV Epifanes is dan ook een voorafbeelding van het Beest. De Syrische vorst is met zijn zichzelf vergodende, dweepzieke hoogmoed, en zijn vijandschap tegen God en godsdienst, een zeer eigenaardig voorbeeld van "de Wetteloze" of "de Mens der zonde" (2 Thess. 2).
Afval. En evenals Antiochus, die een afgodendienst wilde invoeren, in een tijd dat vele Joden hun godsdienst verwaarloosden, staat ook de Mens der zonde in verband met afval.
2Th 2:3 Laat niemand u op enigerlei wijze bedriegen, want die komt niet als niet eerst de afval gekomen is en de mens van de zonde geopenbaard is, de zoon van het verderf, 2Th 2:4 die zich verzet en zich verheft tegen al wat God heet of een voorwerp van verering is, zodat hij in de tempel van God gaat zitten en zichzelf vertoont dat hij God is. (TELOS)
Vervolging. Het Beest zal de heiligen, in het visioen door sterren voorgesteld, vervolgen. In die éne trek, dat Antiochus Epifanes als voorafbeelding van de eindtijdse vijand van Gods volk verschijnt, ligt voor de heiligen de meest volkomen onderwijzing over deze Wetteloze, en de nadrukkelijke waarschuwing met het oog op de grootheid van het te wachten gevaar en de listigheid van de vijand. Van de andere kant is daar grote troost, dat de vijand het snel over hem losbrekende oordeel niet zal ontgaan. De Heer van het heilige volk, Jezus Christus, de Vorst der vorsten, zal de Mens van de zonde verteren door de adem van Zijn mond en tenietdoen door Zijn verschijning.
2Th 2:8 En dan zal de wetteloze geopenbaard worden, die de Heer Jezus zal verteren door de adem van zijn mond en te niet doen door de verschijning van zijn komst; (TELOS)
Bronnen
Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Dan. 8:8-12, 25. Hieruit is op 27 en 31 mei 2013 tekst opgenomen.
Art. Antiochus IV, Wikipedia.nl. Hieruit is op 27 mei 2013 tekst opgenomen.
Art. Antiochus IV, he.wikipedia.org (Hebreeuwse wikipedia). Enige tekst ervan is op 17 maart 2023 vertaald en gewijzigd opgenomen.