Bijbel:Deuteronomium 9

Uit Christipedia
De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'hetwelk' → 'dat'; sommige woorden zijn anders vertaald.
Genesis (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 24 · 25
Exodus (inleiding), hoofdstuk: 19
Leviticus (inleiding), hoofdstuk: 21
Numeri (inleiding), hoofdstuk: 10 · 11 · 28 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36
Deuteronomium (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 30
Richteren (inleiding), hoofdstuk: 5
1 Samuël (inleiding), hoofdstuk: 1 · 20 · 29
Job (inleiding), hoofdstuk: 7
Psalmen (inleiding), hoofdstuk: 8 · 14 · 22 · 23 · 73 · 92 · 116 · 144
Spreuken (inleiding), hoofdstuk: 3 · 16
Jesaja (inleiding), hoofdstuk: 51 · 53 · 59 · 63
Ezechiël (inleiding), hoofdstuk: 31 · 32 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41
Daniël (inleiding), hoofdstuk: 7
Joël (inleiding), hoofdstuk: 2
Haggaï (inleiding), hoofdstuk: 2
Zacharia (inleiding), hoofdstuk: 12 · 14
Mattheüs (inleiding), hoofdstuk: 5 · 6 · 12 · 16 · 17 · 18 · 24 · 25 · 26 · 28
Markus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 6 · 8 · 11 · 12 · 14 · 15 · 16
Lukas (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 9 · 12 · 15 · 19 · 20 · 22 · 23
Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5 · 7 · 8 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 16 · 19
Handelingen (inleiding), hoofdstuk: 6 · 7 · 16 · 17 · 20 · 22
Romeinen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
1 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16
2 Korinthiërs (inleiding), hoofdstuk: 1 · 12
Galaten (inleiding), hoofdstuk: 3 · 4 · 5 · 6
Efeziërs (inleiding), hoofdstuk: 4 · 5
Filippenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 4
Kolossenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 3 · 5
2 Thessalonicenzen (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3
1 Timotheüs (inleiding), hoofdstuk: 2
Brief aan Titus (inleiding), hoofdstuk: 2
Filemon (inleiding), hoofdstuk: tekst (er is geen hoofdstuk)
Hebreeën (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 10 · 11 · 13
Jakobus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2
1 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 5
2 Petrus (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
1 Johannes (inleiding), hoofdstuk: 1 · 3 · 4
Judas (inleiding), commentaar: Judas
Openbaring (inleiding), hoofdstuk: 1 · 2 · 3 · 5 · 6 · 7 · 8 · 12 · 13 · 16 · 19 · 20 · 21 · 22
Uit de Bijbelboeken, door de tabs aangegeven, worden elders op Christipedia geautomatiseerd citaten ontleend. De Bijbelboeken en hun hoofdstukken zijn hier nog niet alle opgenomen. De verzen zijn ontleend aan de Statenvertaling (Oude Testament) of de Telos-vertaling (Nieuwe Testament). De verzen uit de Statenvertaling zijn deels 'hertaald'; voorbeelden: 'Hij zeide' → 'Hij zei'; 'op denzelven' → 'daarop'; 'op den zevenden dag' → 'op de zevende dag'; enz.

Deuteronomium 9: 1 Hoor, Israël! u zult heden over de Jordaan gaan, opdat u inkomt, om volken te erven, die groter en sterker zijn dan u; steden, die groot en tot in de hemel gesterkt zijn;

2 Een groot en lang volk, kinderen der Enakieten; die u kent, en [van] [welke] u gehoord hebt: Wie zou bestaan voor het aangezicht van de kinderen van Enak?

3 Zo zult u heden weten, dat Jhwh, uw GODen, Degene is, die voor uw aangezicht doorgaat, een verterend vuur: Die zal hen verdelgen en Die zal hen voor uw aangezicht neerwerpen; en u zult ze uit de bezitting verdrijven, en zult hen snel te niet doen, zoals Jhwh tot u gesproken heeft.

4 Wanneer nu Jhwh, uw GODen, hen voor uw aangezicht zal hebben uitgestoten, spreek niet in uw hart, zeggende: Jhwh heeft mij om mijn gerechtigheid ingebracht om dit land te erven; want om de goddeloosheid van deze volken verdrijft Jhwh hen voor uw aangezicht uit de bezitting.

5 Niet om uw gerechtigheid, noch om de oprechtheid van uw hart, komt u er in, om hun land te erven; maar om de goddeloosheid van deze volken verdrijft Jhwh, uw GODen, hen voor uw aangezicht uit de bezitting: en om het woord te bevestigen dat Jhwh, uw GODen, aan uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft.

6 Weet dan dat Jhwh, uw GODen, u niet om uw gerechtigheid dit goede land geeft, om dat te erven; want u bent een hardnekkig volk.

7 Gedenk, vergeet niet dat u Jhwh, uw GODen, in de woestijn zeer vertoornd hebt; van die dag af dat u uit Egypteland uitgegaan bent, totdat u kwam aan deze plaats, bent u weerspannig geweest tegen Jhwh.

8 Want aan Horeb vertoornde u Jhwh zeer, zodat Hij Zich tegen u vertoornde, om u te verdelgen.

9 Als ik op de berg geklommen was, om te ontvangen de stenen tafelen, de tafelen van het verbond, dat Jhwh met u gemaakt had, toen bleef ik veertig dagen en veertig nachten op de berg, at geen brood en dronk geen water.

10 En Jhwh gaf mij de twee stenen tafelen, met GODens vinger beschreven; en daarop [stonden] al de woorden die Jhwh op de berg, uit het midden van het vuur, ten dage van de verzameling, met u gesproken had.

11 Zo geschiedde het, ten einde van veertig dagen en veertig nachten, [toen] Jhwh mij de twee stenen tafelen, de tafelen van het verbond, gaf,

12 dat Jhwh tot mij zei: Sta op, ga snel af van hier; want uw volk, dat u uit Egypte hebt uitgevoerd, heeft het verdorven; zij zijn snel afgeweken van de weg die Ik hun geboden had; zij hebben zich een gegoten beeld gemaakt.

13 Voorts sprak Jhwh tot mij, zeggende: Ik heb dit volk aangemerkt, en zie, het is een hardnekkig volk.

14 Laat van Mij af, dat Ik hen verdelg, en hun naam van onder de hemel uitdoe; en Ik zal u tot een machtiger en meerder volk maken dan dit is.

15 Toen keerde ik mij en ging van de berg af; de berg nu brandde van vuur, en de twee tafelen van het verbond waren op beide mijn handen.

16 En ik zag toe en ziet, u had tegen Jhwh, uw GODen, gezondigd; u had u een gegoten kalf gemaakt; u was snel afgeweken van de weg, die Jhwh u geboden had.

17 Toen vatte ik de twee tafelen en wierp ze heen uit beide mijn handen, en brak ze voor uw ogen.

18 En ik wierp mij neer voor het aangezicht van Jhwh, als in het eerst, veertig dagen en veertig nachten; ik at geen brood en dronk geen water; om al uw zonde, die u had gezondigd, doende dat kwaad is in van Jhwh ogen, om Hem tot toorn te verwekken.

19 Want ik vreesde vanwege de toorn en de grimmigheid waarmee Jhwh zeer op u vertoornd was, om u te verdelgen; doch Jhwh verhoorde mij ook die keer.

20 Ook vertoornde Jhwh Zich zeer tegen Aäron, om hem te verdelgen; doch ik bad ook in die tijd voor Aäron.

21 Maar uw zonde, het kalf dat u had gemaakt, nam ik en verbrandde het met vuur en stampte het, het goed vermalend totdat het verdund werd tot stof; en zijn stof wierp ik in de beek, die van de berg afstroomt.

22 Ook vertoornde u Jhwh zeer te Thab-era en te Massa en te Kibroth-Thaäva.

23 Voorts toen Jhwh u zond uit Kades-barnea, zeggende: Gaat op en erft dat land, dat Ik u gegeven heb; was u de mond van Jhwh, uw GODen, weerspannig, en geloofde Hem niet en was Zijn stem niet gehoorzaam.

24 weerspannig bent u geweest tegen Jhwh, van de dag af dat ik u gekend heb.

25 En ik wierp mij neer voor het aangezicht van Jhwh, die veertig dagen en veertig nachten, waarin ik mij neerwierp, daar Jhwh gezegd had dat Hij u verdelgen zou.

26 En ik bad tot Jhwh en zei: Heer Jhwh, verderf Uw volk en Uw erfdeel niet, dat U door Uw grootheid verlost hebt; dat U uit Egypte door een sterke hand hebt uitgevoerd.

27 Gedenk aan Uw knechten, Abraham, Izak en Jakob; zie niet op de hardheid van dit volk, noch op zijn goddeloosheid, noch op zijn zonde;

28 Opdat het land, vanwaar U ons hebt uitgevoerd, niet zegt: Omdat Jhwh ze niet kon brengen in het land, waarvan Hij hun gesproken had, en omdat Hij hen haatte, heeft Hij ze uitgevoerd om hen te doden in de woestijn.

29 Zij zijn toch Uw volk en Uw erfdeel, dat U door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekte arm hebt uitgevoerd!


  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 Her- of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.