Canon van de Bijbel

Uit Christipedia

De canon (uitgesproken 'cánon') van de Bijbel is de lijst van door de christenheid erkende Goddelijk geinspireerde en gezaghebbende geschriften.

De boeken van het Oude en Nieuwe Testament worden canoniek genoemd. 'Canoniek' en 'canon' zijn afgeleid van het Griekse woord kanoon, dat maatstaf, richtsnoer, regel, betekent. De boeken van het Oude en Nieuwe Testament worden kanoniek genoemd, omdat de inhoud ervan door de Kerk als een kanon, een regel van geloof en leven, is erkend.

De naam canon is van de inhoud van de Schrift, die ons tot regel en maatstaf is, overgebracht op de lijst van de boeken, van welker echtheid en goddelijk gezag de Kerk overtuigd was. De verschillende Bijbelboeken zijn niet tegelijk ontstaan, maar langzamerhand verzameld, en samengevoegd tot een lijst of groep van canonieke boeken, die dienen tot een regel van geloof en leven. In deze zin kan men spreken van een canon van het Oude en van een canon van het Nieuwe Testament. Voor de canon van het Oude Testament, zie art. Oude Testament; voor die van het Nieuwe Testament, zie art. Nieuwe Testament.

Uit het feit dat de Kerk de verschillende Bijbelboeken tot een canon verzameld heeft, volgt echter niet, dat deze de canon zou hebben gemaakt. Niet de Kerk heeft de geschriften van de apostelen en profeten gezag geschonken, maar vanaf het ogenblik dat zij ontstonden, hadden zij gezag en zijn terstond als regel van geloof en leven erkend. Het Woord van Gods ontleend zijn gezag niet aan mensen, ook niet aan de gelovigen of aan de Kerk, maar aan God Zelf, die zorg draagt dat Zijn Woord erkenning vindt.

De Bijbel is een verzameling van 66 boeken, geschreven door vele verschillende schrijvers, ontstaan over een periode van honderden jaren, maar toch samen een wonderlijke eenheid vormend. De ontstaansgeschiedenis van Gods geschreven woord is fascinerend. In de eerste tijden van het Christendom werd de benaming 'canon' algemeen gebruikt om een standaard voor het geloof en de christelijke wandel aan te dulden. In het "Imprimatur" (toestemming om uit te geven) dat bisschop Amphilechius aan zijn Catalogus (380 na C.) toevoegde, wordt "canon" voor het eerst rechtstreeks op de Heilige Schrift toegepast. Evenwel schijnt Origenes (1e helft van de 3e eeuw n.C.) die boeken canoniek genoemd te hebben, van wier echtheid en Goddelijk gezag de christenen overtuigd waren.

Op het Concilie van Carthago (418-419) werd - evenals op het vorige concilie, dat van Hippo (393) - de canon van de Bijbel officieel bekrachtigd. Dit hield niet in dat deze boeken toen pas in de canon werden ópgenomen, maar dat men het er unaniem over eens was dat ze al sinds jaar en dag door de Kerk als canoniek beschouwd werden. Er werd verwezen naar de lijsten van canonieke boeken die al eerder door anderen waren opgesteld, op basis van lokale overeenstemming onder de christenen.[1]

Niet- of oncanonieke boeken zijn die, welke niet in de Canon zijn opgenomen.

De samenvoeging van de Bijbelboeken tot een canon werd nodig om de echte, canonieke boeken te onderscheiden van valse of apocriefe geschriften. Apocrief betekent 'verborgen, geheim', vandaar ook 'verdacht'. 'Verborgen' wil zeggen: niet toegankelijk binnen de gemeente. En apocriefe boeken zijn die geschriften, welke, hoewel niet van profeten of apostelen afkomstig, toch op hun naam gesteld waren of in sommige kringen daarvoor doorgingen.

Sommige Bijbeluitgaven bevatten "apocriefe boeken" of "apocriefen". Men vindt ze in bijbelse handschrlften zowel als soms in gedrukte bijbels naast de canonieke boeken. 

Ze zijn in de christelijke gemeente niet algemeen aanvaard als Gods Woord. Voor hun Goddelijk gezag bestaan geen overtuigende gronden. Uit de inhoud en uit zijdelingse getuigenissen blijkt evenzeer, dat er aan ingeving en aan Goddelijk gezag van deze boeken niet gedacht kan worden. Zij maken dan ook geen deel uit van de leer van het geloof. Ze worden gebruikt uit een geschiedkundig oogpunt en voor de kennis van toenmalige zeden en gewoonten. De Bijbel is de Canon, de gezaghebbende standaard voor godsdienst en zeden.

Men maakt onderscheid tussen de Joodse of Hebreeuwse Canon, welke de boeken van het Oude Testament omvat, en de Christelijke Canon, die de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament omvat. De Hebreeuwse Canon is dus een onderdeel van de Christelijke Canon.

Van de wijze waarop vóór de ballingschap de heilige geschriften bewaard werden, vinden we in de Schrift enkele aanwijzingen. Mozes gebood dat het boek der wet "aan de zijde der ark" geplaatst zou worden (Deut. 31:26; verg. 2 Kon. 22:8).

De 31:24 En het gebeurde, toen Mozes gereed was met het schrijven van de woorden van deze wet in een boek totdat zij voltooid waren, De 31:25 dat Mozes de Levieten, die de ark van het verbond van de HEERE droegen, gebood: De 31:26 Neem dit wetboek en leg het naast de ark van het verbond van de HEERE, uw God, zodat het daar is als getuige tegen u. De 31:27 Want ikzelf ken uw ongehoorzaamheid en uw halsstarrigheid. Zie, terwijl ik heden nog bij u in leven ben, bent u al opstandig geweest tegen de HEERE; hoeveel te meer na mijn dood! (HSV)

Later werd het wetboek in de tempel aangetroffen, kennelijk een bewaarplaats.

2Kon 22:8 Toen zei de hogepriester Hilkia tegen de schrijver Safan: Ik heb het wetboek in het huis van de HEERE gevonden. Hilkia gaf die boek[rol] aan Safan, en die las het. (HSV)

In het vervolg werden het boek van Jozua en andere geschiedboeken aan het wetboek toegevoegd; en later de Spreuken en sommige profetieën. Wellicht doelt Daniël op deze heilige schriften, wanneer hij schrijft:

Da 9:2 in het eerste jaar van zijn regering, merkte ik, Daniël, in de boeken het aantal jaren op waarover het woord van de HEERE tot de profeet Jeremia gekomen was: zeventig jaar zouden na de verwoesting van Jeruzalem voorbij moeten gaan. (HSV)

Zacharia spreekt van “de Wet en de woorden der vorige profeten" (Zach. 7:12):

Zac 7:12 Zij maakten hun hart [als] diamant, om [maar] niet te [hoeven] luisteren naar de wet en de woorden die de HEERE van de legermachten door Zijn Geest gezonden had, door de dienst van de vroegere profeten. Daardoor is grote verbolgenheid bij de HEERE van de legermachten ontstaan. (HSV)

Jesaja spreekt van "het Boek" (Jes. 29:18) en het "Boek van de HEERE" (34:16):

Jes 29:18 Op die dag zullen de doven horen de woorden van het Boek, en, [verlost] van donkerheid en duisternis, zullen de ogen van de blinden zien.

Jes 34:16 Zoek het na in het boek van de HEERE en lees: niet één van hen zal er ontbreken, zij zullen elkaar niet missen, want Mijn mond heeft het zelf geboden en Zijn Geest Zelf zal hen bijeenbrengen. (HSV)

Ezra en de mannen van de "Grote Synagoge" stelden waarschijnlijk de Canon der Wet in de thans bestaande vorm vast, en Nehemia "bracht de boeken der Koningen en der profeten en de schriften van David bijeen", toen hij "een boekverzameling aanlegde" voor de tweede Tempel (2 Makkabeeën 2:13), ongeveer 432 v. C.

De eerste vermelding van het Oude Testament als een verzameling van geschriften, vindt men in de voorrede der Griekse vertaling van het apocriefe boek de Spreuken van Jezus Sirach (131 v. C.), waarin gesproken wordt van "de Wet, de profeten en de andere geschriften" (verg. Luk. 24:44).

De Joodse wijsgeer Philo van Alexandrië (20 v. C. – 40 n. C.) spreekt van het geregelde gebruik der "wetten en orakelen, door de profeten voortgebracht, liederen en andere" geschriften.

De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (37 - circa 100 n. C.) noemt twee-en-twintig boeken als van God Ingegeven, nl. vijf van Mozes, dertien van de Profeten (waartoe waarschijnlijk het boek Job behoorde) en vier met "liederen en voorschrlften." Hij maakt melding van al de boeken van het Oude Testament als tot de Canon behorend, behalve Job, Spreuken, Prediker en Hooglied, van welke bij niet spreekt, daar deze hem geen stof leverden voor zijn werk. Hij voegt er ook bij, dat, sedert de dood van Artaxerxes (= ArtaXerxes I, overleden 424 v. C.) "niemand tot op die dag, er iets aan had durven toevoegen, er iets van afnemen of er enige verandering in brengen" (Tegen Apion, 1, 8).

Op deze wijze werd de Joodse Canon voorgoed vastgesteld in de tijd van Ezra en Nehemia. De Canon van het Oude Testament is afgesloten na de terugkeer van de joden uit de ballingschap, maar hoelang daarna kan niet met zekerheid worden gezegd. Onder de leiding van de Heilige Geest is dit gebeurt, waarschijnlijk in de 4e eeuw voor Chr., door de zogenaamde Grote Synagoge, welke door Ezra en Nehemia in het leven geroepen was (Ezra 7:25, 28; Neh. 8 :14). Sindsdien zijn door de joodse kerk geen boeken meer als goddelijk erkend.

De inhoud van de Joodse canon is gelijkluidend met de onze, terwijl onze 39 boeken zo geschikt zijn, dat zij overeenkomen met de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet (de twaalf kleinere proleten gelden voor één, Ruth wordt met Richteren, Ezra met Nehemia, de Klaagliederen met Jeremia samen genomen, en de twee boeken van Samuel, der Koningen, en der Kronieken worden elk afzonderlijk gerekend).

Dat deze canonieke boeken niet de gehele Hebreeuwse, gewijde litteratuur uitmaakten, blijkt uit bet feit, dat in het Oude Testament verwijzingen naar vijftien andere boeken voorkomen, terwijl er weer andere geschriften in de Apokriefe Boeken vermeld worden, die uit de Joodsen Canon waren verwijderd.

Al de boeken, in de Joodse Canon vervat, worden in het Nieuwe Testament vermeld als de "Schrift" behalve Richteren, Prediker, Hooglied, Esther, Ezra en Nehemia. Judas haalt bovendien het niet-canonieke boek van "Henoch" aan (Judas: 14).

Hiëronymus (347-420 n.C.) maakt de opmerking, dat de 22 boeken overeenstemmen met de letters van het Hebreeuwse alfabet, en dat de vijf dubbele letters overeenstemmen met de vijf dubbele boeken (Samuel, Koningen, Kronieken, Ezra en Jeremia). De inhoud der Wet, Profeten en Hagiographa (= Geschriften) is bij hem geheel gelijk aan die, welke door de Hebreeuwse autoriteiten werd erkend; hij rekent Daniël tot het derde gedeelte van de Joodse Canon, de Geschriften (Hagiographa).

De Joodse Talmoed, afkomstig uit de eerste vijf eeuwen n.C., heeft dezelfde lijst, en geeft de schrijvers van de onderscheiden boeken aan.

De boeken van het Oude Testament (de Joodse Canon) werden vanaf het begin in de bijeenkomsten van de christenen voorgelezen, als van Goddelijken oorsprong zijnde, en veel­vuldig aangehaald door kerkelijke schrijvers. Melito van Sardes (opziener en apologeet, 2e eeuw n.C.) en Origenes (3e eeuw n.C.) achten het van belang, ze zorgvuldig op te noemen. In vereniging met de geschriften van de Evangelisten, en van de Apostelen, maken zij de gemeenschappelijke “Christelijken Canon” uit, de heilige schriften van het Oude en Nieuwe Testament.

Meer informatie

Mart-Jan Paul, Canon en overlevering van het Oude Testament, lezing (video-opname) van 31 aug. 2013 te Assen. De spreker is Oudtestamenticus.

Bronnen

In dit artikel is in 2011 gebruik gemaakt van tekst uit: Bijbelsch Handboek en Concordantie. Rotterdam: J.M. Bredée, ca. 1892.

C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 9-10. Hieruit is onder toestemming in maart 2012 tekst gebruikt.

Voetnoot

  1. Concilie van Carthago, nl.wikipedia.org. Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 22 mei 2021.