Caspar Olevianus
Caspar Olevianus (1536-1587) was een belangrijke reformatorische theoloog, die vooral bekend werd door zijn werk voor de Heidelbergse Catechismus.
Caspar werd op 10 augustus 1536 geboren in de aanzienlijke Duitse stad Trier, aan de Moezel.
(Trier is de oudste stad van Duitsland. Al in de eerste eeuwen werd het christendom hier gebracht. Toen Athanasius werd verbannen, omdat hij de leer van de Godheid van Christus verdedigde, verbleef hij in Trier bij de hem gunstig gezinde bisschop Maximinus.)
Hij ging als veertienjarige jongen naar Parijs om aan de universiteit rechten te studeren. Vervolgens studeerde hij in Orleans en Bourges. Daar was de leer van de Reformatie bekend. In het geheim sloot Caspar zich bij de gereformeerde gemeente van die plaatsen aan – al waren er de grootste gevaren aan verbonden.
Na zijn promotie tot doctor in de rechten, op 6 juni 1557, ging hij naar Genève om theologie te studeren bij Calvijn, en vooral om zich in het Hebreeuws te bekwamen. Ook in Zürich, bij de befaamde Heinrich Bullinger, studeerde hij theologie.
Willem Farel drong er bij hem op aan om naar Trier terug te keren om daar het Woord van vrije genade te prediken. Zodoende bood Olevianus zich aan bij de kerkenraad om predikant te worden. Hij werd benoemd en in juni 1559 kwam hij in Trier aan.
Nog maar net was de jonge prediker in zijn geboortestad aangekomen of hij richtte zich tot de stadsraad met het verzoek om hem aan te stellen als leraar. Dit gebeurde onder invloed van de reformatorisch gezinde burgemeester. Nu moest hij de jeugd onderwijs geven in de ‘dialektiek’, de redeneerkunde. Hij mocht daarvoor het toen al beroemde boek van Melanchthon gebruiken. Melanchthon had zijn onderwijs doorspekt met Bijbelteksten. Gretig maakte Olevianus daarvan gebruik om de jeugd van Trier bekend te maken met de waarheid van Gods Woord. Het was dus een probaat middel tot evangeliseren. Toch was hij er niet mee tevreden dat hij de jeugd mocht onderwijzen, hij wilde graag heel de bevolking tot kennis der zaligheid brengen. Daarom sloeg hij, toen hij nog maar een maand leraar was, een aankondiging aan aan het stadhuis met de uitnodiging om de volgende dag naar een preek te komen luisteren in de stadsgehoorzaal waar hij gewoonlijk de jeugd onderwees.
Dit was menselijk gezien een waagstuk, want Trier was een bisschopstad. De volgende dag kwam de raad van de stad bijeen. De meerderheid was er tegen dat de leraar predikte, maar een officieel verbod werd niet uitgevaardigd. Toen Olevianus zijn tweede preek hield, was nog meer opschudding het gevolg. Maar het enige dat hem vervolgens werd verboden, was het preken in de stadsgehoorzaal. Hij moest maar een ander plek zoeken.
Dat gebeurde: de kerk van het St. Jacobusziekenhuis werd aan hem afgestaan. Op 20 augustus hield hij, net 23 jaar geworden, daar de eerste reformatorische preek.
Ondertussen ondernam de bisschop, die ook keurvorst was, actie: Olevianus moest zich voor de keurvorstelijke raad verantwoorden. Olevianus getuigde dat Gods eer hem tot prediken drong; dat het leven kort was en dat de inwoners van zijn stad niets zó nodig hadden als het Woord van God.
Een deel van de stadsraad vroeg om godsdienstvrijheid, maar de raadsheren van de bisschop deden er alles aan om de evangelieprediking te weren. De bevolking echter was massaal vóór deze preken! Zelfs werd uit het nabijgelegen Zweibrücken een predikant geleend om de jonge Olevianus bij te staan.
De bisschop liet het er niet bij zitten. Hij belegerde de stad en zorgde er in korte tijd voor, niet alleen door dreigementen, maar ook door gewelddadigheden, dat de ‘evangelische religie’ verbannen werd. De aanhangers van de ‘nieuwe leer’ werden gevangen genomen; ook Olevianus.
Na heel korte tijd capituleerde de stad. De bisschop trok op 26 oktober met 200 ruiters, 600 soldaten en 50 geestelijken de stad binnen. Ze werden ingekwartierd bij de ‘evangelischen’. De moeder van Olevianus, bijvoorbeeld, kreeg tien soldaten in haar huis… Het stond er dus met de zaak der Reformatie niet rooskleurig voor in Trier.
Het leek eerst dat de bevolking stormenderhand zou worden gewonnen voor de reformatorische leer, maar binnen een maand werd zij, door overlast en wapengeweld overweldigd, weer grotendeels onderworpen aan de bisschop: tot 1784 woonde er niet ene protestant meer in de stad!
In november ondernam Frederik III van keurvorstendom de Palz actie voor de gevangen genomen burgers en predikers in Trier. Hij, met een tiental protestantse vorsten, stuurde een gezantschap, dat met de keurvorst-aartsbisschop van Trier overlegde om onder voorwaarden de gevangenen vrij te laten. Eén van die voorwaarden was, dat de ‘evangelischen’ de stad zouden verlaten en er niet meer terugkeren. Ook Olevianus ging met de keurvorst mee, en wel naar Heidelberg.
Toen Olevianus in Heidelberg kwam, was de keurvorst door zelfstudie onder de invloed van de Zwitsers gekomen, en losgeraakt van de Lutherse opvattingen. Hij was dus blij met de komst van deze prediker, die in Zwitserland had gestudeerd, naar de hoofdstad van zijn vorstendom. Hij stelde Olevianus aan tot professor in de pas opgerichte Collegium Sapientiae, een school waar jonge mannen werden voorbereid tot de studie van predikant.
De keurvorst vond het erg belangrijk dat de zondagse erediensten werden ingericht volgens Gods Woord. Daarom liet hij een liturgie opstellen, waarin vanuit de Heilige Schrift werd onderwezen hoe de eredienst er behoorde uit te zien. Ook kwam er een kerkorde tot stand om in het keurvorstendom het kerkelijke leven in goede banen te leiden. Olevianus heeft een belangrijk aandeel hierin gehad en ervoor gezorgd dat in de Palz meer en meer de invloed van de romana afnam.
Deze liturgie en kerkorde begint ermee dat de predikanten de mensen aan hun zonden moeten ontdekken, en vertellen hoe zij daarvan verlost kunnen worden, en hoe ze God hun dankbaarheid daarvoor kunnen tonen. Ze moeten deze drie zaken ijverig prediken en zo aan gewonde gewetens het geneesmiddel aanreiken. Ze moeten vooral eenvoudig prediken.
Vervolgens komt het doopformulier, dan komt de Catechismus, en vervolgens het avondmaalformulier.
De Catechismus krijgt deze plaats niet zonder bedoeling. De bedoeling is om door het catechismusonderwijs de gemeenteleden, en in het bijzonder de jeugd, te leiden van de doop tot het avondmaal. Daarom wordt heel de gemeente opgeroepen om de pas gedoopten te onderwijzen wat de doop betekent. De doop roept op tot bekering en geloof, opdat straks de toegang tot het avondmaal zou openstaan.
Het avondmaal moest in de steden minstens een keer per maand en in de dorpen minstens een keer per twee maanden worden bediend. Er was een formulier tot voorbereiding op de zaterdag, waarin de hele (belijdende) gemeente werd opgeroepen om de volgende dag deel te nemen aan het avondmaal. Aan het slot van deze voorbereiding moesten de predikanten drie vragen aan de gemeenteleden stellen:
- of zij hun zonden eerlijk beleden
- of zij zich aan de Zaligmaker toevertrouwden
- en of zij met heel hun leven dankbaarheid aan de Heere wilden bewijzen.
Zo werd bij de invoering van deze liturgie en kerkorde van 15 november 1563, de Lutherse koers van de vorige keurvorst, Otto-Hendrik, verlaten en een bewust gereformeerde koers gevaren. Het geheel was vooral het werk van Caspar Olevianus. Het werd op een synode met algemene bijval aanvaard – hoewel het van de kant van de Luthersen veel bespotting en bestrijding ontving.
Nadat keurvorst rederik III was gestorven (16 april 1576) veranderde er heel veel in het keurvorstendom. Zijn oudste zoon, Lodewijk VI, was Luthers en deed er alles aan om het Calvinisme van zijn vader uit te roeien. Dit hield onder andere in dat Olevianus Heidelberg niet mocht verlaten; ook mocht hij geen boeken schrijven of uitgeven. De Catechismus die zijn vader had laten opstellen, werd afgeschaft en de Catechismus van Luther werd daarvoor ingevoerd.
Olevianus kreeg na korte tijd toestemming om mee te gaan met graaf Lodewijk van Wittgenstein die de gedachten van keurvorst Frederik III voorstond. Hier voerde Olevianus in 1577 de Heidelbergse Catechismus in. In 1578 publiceerde hij een verklaring van de brief aan de Galaten. In 1579 volgde een verklaring van de brief aan de Romeinen en in 1580 een verklaring van de brieven aan de Filippenzen en de Kolossenzen.
In die jaren schreef Olevianus nog een belangrijk boek, dat uit twee delen bestaat: I. Over het wezen van het genadeverbond tussen God en Zijn uitverkorenen; II. Over de middelen waardoor dit wezen van het genadeverbond wordt meegedeeld.
Olevianus werd niet oud: ruim vijftig jaar. Op 25 februari 1587 kon hij niet meer. Hij moest zijn werk neerleggen. Hij was zich bewust dat hij niet lang meer zou leven. Daarom maakte hij op 11 maart van dat jaar zijn testament.
Een testament was in die tijd meer dan een notariële akte. Het was in de eerste plaats een geloofsgetuigenis, waarin Olevianus God ootmoedig dankte dat Hij hem had geschapen en krachtig had geroepen en hem het waarachtige geloof had geschonken. Dat God hem daardoor in Christus had levendgemaakt en de gerechtigheid van Christus geschonken, en ook de heerlijkheid en de rijkdom van Zijn genade. Ja, dat de Heere hem had uitverkoren om, in Christus, uit genade, Zijn kind te zijn. En dat Hij hem de Heilige Geest had geschonken door Wie hij nu mocht roepen “Abba, lieve Vader.”
Op zondag 15 maart 1587 stief hij. Zijn lichaam werd in de kerk van Herborn, net ten zuiden van Dillenburg, begraven.
Het meest bekend is Caspar Olevianus in Nederland geworden omdat hij op de een of andere manier nauw betrokken was bij de totstandkoming van de Heidelbergse Catechismus.