Daniël 11

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Daniël (boek)/Hoofdstuk 11)

Daniël 11 is een hoofdstuk van het boek Daniël. Het wordt hieronder samengevat en/of becommentarieerd.

Hoofdstukken samengevat en/of becommentarieerd:
Daniël: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12

Samenvatting

Toekomstige koningen en hun optreden. De engel deelt toekomstige heersers en gebeurtenissen mee: 1-2 de koningen van Perzië, 3-20 de strijd van Alexander de Grote en zijn opvolgers, en 21-35 de verdrukking door Antiochus IV Epifanes. 36-45 De hoogmoedige koning in de tijd van het einde.

1

1 En ik, in het eerste jaar van Darius de Meder, ik stond om hem te bevestigen en te versterken. (CP[1]) 

En ik. De engel die tot Daniël spreekt; zie hoofdstuk 10. Anderen verstaan: Daniël.

In het eerste jaar van Darius de Meder. Het jaar 538, waarin Daniël belijdenis had gedaan van de zonde van zijn volk Israël, en waarin Kores de Joden opriep terug te gaan naar hun vaderland en Gods huis te bouwen.

600 — 550 v.C. < Israël 550 — 500 v.C.[2] > 500 — 400 v.C.
Zacharia (Bijbelboek)Darius IKoresDarius de MederBelsazarKoresDaniël (profeet)

Ik stond. Hebr. "mijn staan".

Om hem te bevestigen en te versterken. Om Michaël (die in het vorige vers wordt genoemd) te versterken[3][4], dan wel Darius bij te staan en zijn rijk staande te houden[5][6]. Als het Michaël is, dan wil de engel misschien zeggen: Michaël kwam mij te hulp en stond mij terzijde, en ik, op mijn beurt, heb hem versterkt.

Ook de Heer Jezus werd gesterkt door een engel.
Lu 22:43  Hem nu verscheen een engel uit de hemel die Hem sterkte. (Telos)

2

2 En nu, ik zal u de waarheid te kennen geven; ziet, er zullen nog drie koningen in Perzië staan, en de vierde zal verrijkt worden met groten rijkdom, meer dan al [de] [anderen]; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij ze allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland. (SV) 
Ik zal u de waarheid te kennen geven.
Da 10:21  Doch Ik zal u te kennen geven, hetgeen getekend is in het geschrift der waarheid; en er is niet een, die zich met Mij versterkt tegen dezen, dan uw vorst Michaël. (SV)
Nog drie koningen in Perzië opstaan. Daniël ontving de boodschap van de engel in het derde jaar van Kores' heerschappij over Babel (536 v.C.). Het gaat om drie koningen die na Kores zouden komen:
  1. Cambyses II (530-522 v.C.), naar wie verder niet verwezen wordt in het Oude Testament;
  2. Gaumata (522 v.C.);
  3. Darius I Hystaspes (522-486 v.C.).
550 — 500 v.C. < Israël 500 — 400 v.C.[7] > 400 — 300 v.C.
Nehemia (persoon)ArthahsastaAhasverosDarius I
Uitbreiding van het Perzische rijk, van Kores (Cyrus II) tot Darius I.

De vierde. Dat is de koning Ahasveros (Xerxes I); zie Esth. 1:1 en Ezra 4:6.

Zal verrijkt worden met groten rijkdom. Ahasveros was zeer rijk.
Es 1:3  in het derde jaar van zijn regering, richtte hij een feestmaal aan voor al zijn vorsten en dienaren; het leger van Perzie en Medie, de edelen en de vorsten der gewesten waren bij hem. Es 1:4  Daarbij spreidde hij de rijkdom van zijn koninklijke heerlijkheid en de kostbaarheid van de luister zijner grootheid gedurende vele dagen ten toon, honderdtachtig dagen. (NBG51)
Tegen het koninkrijk Griekenland. Hij bindt de strijd aan tegen Griekenland; in 480 brengt hij een weergaloos groot leger op de been en stort zich in de 'Perzische oorlogen' tegen de Grieken. De Perzen verliezen echter verscheidene slagen; zo wordt hun vloot door de Grieken verslagen bij Salamis.

3

3 Daarna zal er een geweldig koning opstaan, die met grote heerschappij heersen zal, en hij zal doen naar zijn welgevallen. ((SV) 

Die koning is de Macedonische koning Alexander de Grote (336-323 v.C.), die in korte tijd het Perzisch rijk verovert en doortrekt tot Indië. In het boek Daniël wordt naar hem verwezen in 7:6; 8:5-8, 21-22.

500 — 400 v.C. < Israël 400 — 300 v.C. > 300 — 200 v.C.

4

4 En als hij zal staan, zal zijn rijk gebroken, en in de vier winden des hemels verdeeld worden, maar niet aan zijn nakomelingen, ook niet naar zijn heerschappij, waarmede hij heerste; want zijn rijk zal uitgerukt worden, en dat voor anderen, dan deze. (SV) 

Zal zijn rijk gebroken. Na Alexanders dood in 323 v.C. wordt het rijk gebroken in vieren, waarover niet een nakomeling van Alexanders, maar generaals heersten.

In de vier winden des hemels verdeeld worden.

  1. het rijk van Cassander (Macedonië en Griekenland) in het westen;
  2. het rijk van Ptolemaeus (Egypte) in het zuiden. Deze en diens opvolgers, de Ptolemaeën, regeerden 323-30 v. Chr.;
  3. het rijk van Lysimachus (Thracië) in het noorden;
  4. het rijk van Seleucus (Syrië en de rest van het Nabije Oosten) in het oosten. Hij en zijn opvolgers staan bekend als de Seleuciden. Zij regeerden tot ca. 65 v.C.
De diadochenrijken in 300 v.Chr.

Hierboven de rijken van de vier koningen in 300 v.C. (Opmerking: Om een beter overzicht te bieden is deze kaart groter weergegeven. Gebruik de horizontale schuifbalk om de kaart verder te bekijken.)

Maar niet aan zijn nakomelingen. Zijn onwettige zoon Herakles en zijn zoon Alexander worden beiden vermoord voordat ze volwassen zijn.

5

5 En de koning van het Zuiden, die een van zijn vorsten is, zal sterk worden; doch [een] [ander] zal sterker worden dan hij, en hij zal heersen; zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn. (SV) 

De koning van het Zuiden. Ptolemaeus (I Soter), koning of farao van Egypte 304 - 285 v. Chr.,

[Een] ander zal sterker worden. Die ander is Seleucus, koning van het Seleucidenrijk 305-281. Diens rijk is groter en machtiger dan dat van de koning van het Zuiden.

Zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn. Seleucus, ook genoemd Seleucus I Nicator (de bijnaam 'Nicator' betekent 'overwinnaar') was de machtigste van allen die regeerden in het eens verenigde rijk van Alexander de Grote

6

6 Op het einde nu van [sommige] jaren, zullen zij zich met elkaar bevrienden, en de dochter van de koning van het Zuiden zal komen tot de koning van het Noorden, om billijke voorwaarden te maken; doch zij zal de macht van des arms niet behouden, daarom zal hij, noch zijn arm, niet bestaan; maar zij zal overgegeven worden, en die haar gebracht hebben, en die haar gegenereerd heeft, en die haar gesterkt heeft in die tijden. (CP[1]) 

Zullen zij zich met elkaar bevrienden. De dan regerenden, namelijk Antiochus II, de koning van het Zuiden, en Ptolemaeus II, de koning van het Noorden. Ze sluiten vrede. 'Zuiden' en 'Noorden' zijn aanduidingen met Israël als standpunt.

400 — 300 v.C. < Israël 300 — 200 v.C. > 200 — 100 v.C.

De dochter van de koning van het Zuiden. Berenice is haar naam, de dochter van Ptolemaeus II van Egypte.

De koning van het Noorden. Antiochus II.

Om billijke voorwaarden te maken. In verband met de vredesovereenkomst tussen die koningen treedt zij in het huwelijk met Antiochus II, die hiervoor zijn vrouw Laodike opgeeft.

Zij zal de macht des arms niet behouden. Antiochus II scheidt weer van haar.

Daarom zal hij, noch zijn arm, niet bestaan. Antiochus II scheidt zes jaren later van Bernice en hertrouwt met Laodike, maar in datzelfde jaar sterft hij, volgens geruchten door Laodike vergiftigd, opdat haar oudste zoon Seleucus II Callinicus aan de macht kon komen.

Zij zal overgegeven worden. Laodike laat Berenice en haar zoon vermoorden.

7

7 Doch uit de spruit van haar wortels zal er een opstaan [in] zijn staat, die zal met heirkracht komen, en hij zal komen tegen die sterke plaatsen van de koning van het Noorden, en hij zal tegen dezelve doen, en hij zal ze bemachtigen. (CP[1]) 

Uit de spruit van haar wortels zal er een opstaan [in] zijn staat. Berenice's broer Ptolemaeus III, koning van Egypte (vgl. vs. 8).

Die zal met heirkracht komen. Hij onderneemt een strafexpeditie om de moord op zijn zuster te wreken.

Tegen die sterke plaatsen van de koning van het Noorden. Zo verovert hij enkele belangrijke steden en de Syrische vesting Seleukia. Zie vs. 9. De koning van het Noorden is nu Seleucus II Callinicus.

8

8 Ook zal hij hun goden, met hun vorsten, met hun gewenste vaten van zilver en goud, in de gevangenis naar Egypte brengen; en hij zal [enige] jaren staande blijven boven den koning van het Noorden. (SV)

Hun goden. Daar waren goden die in 524 door de Perzische koning Cambysus II uit Egyptische tempels waren geroofd. Ptolemaeus III vindt ze terug en 'bevrijdt' ze als een teken van zijn volkomen overwinning[8].

9

9 En [deze] zal komen in het koninkrijk van de koning van het Zuiden komen, en hij zal wederom in zijn land trekken. (CP[1]) 

[Deze]. De koning van het Noorden, namelijk Seleucus II Callinicus.

10

10 Doch zijn zonen zullen zich [in] [strijd] mengen, en zij zullen een menigte van grote heiren verzamelen; en zij zal snel komen, en als een vloed overstromen en doortrekken; en hij zal wederom komen, en zich [in] [de] [strijd] mengen, tot aan zijn sterke plaats toe. (CP[1])

Zijn zonen. De zonen van Seleucus II Callinicus (246-225), namelijk de oudste zoon Seleucus III Ceraunus (225-223) en de tweede zoon Antiochus III de Grote (223-187), wiens activiteiten vermeld worden tot in vers 19. De laatste wordt beschouwd als de belangrijkste vorst uit de dynastie na Seleucus I Nicator.

En zij. De menigte.

En als een vloed overstromen en doortrekken. Beide zonen vallen met een groot leger Egypte aan en overstromen dat land als een vloed.

En hij zal wederom komen enz. Antiochus III vergiftigt zijn broer Seleucus III. Hij dringt de Egyptenaren ver terug.

11

11 En de koning van het Zuiden zal verbitterd worden, en hij zal uittrekken, en strijden tegen hem, tegen de koning van het Noorden, die [ook] een grote menigte oprichten zal, doch die menigte zal in zijn hand gegeven worden. (CP[1]) 

De koning van het Zuiden. Ptolemaeus IV.

Hij zal uittrekken, en strijden tegen hem, de koning van het Noorden. Tegen Antiochus III.

Die menigte zal in zijn hand gegeven worden. Het leger van Antiochus III zal door Ptolemaeus IV worden overwonnen[3].

12

12 Als die menigte zal weggenomen zijn, zal zijn hart zich verheffen, en hij zal er [enige] tien duizenden nedervellen; evenwel zal hij niet gesterkt worden. (SV) 

Als die menigte zal weggenomen zijn. Als Ptolemaeus IV het Syrische leger zal verslagen hebben

Zal zijn hart zich verheffen. Moed vatten[3]. Het gevolg daarvan zal zijn dat hij tienduizenden zal verslaan; tienduizenden Syriërs werden gedood[8].

Evenwel zal hij niet gesterkt worden. De ogenblikkelijke betoning van moed zal spoedig voorbijgaan[3] en zijn overwinning zal van korte duur zijn[8].

13

13 Want de koning van het Noorden zal wederkeren, en hij zal een groter menigte dan de eerste was, oprichten; en aan het einde van de tijden der jaren, zal hij snel komen met een grote heirkracht, en met groot goed. (CP[1])  

De koning van het Noorden. Antiochus III.

Zal wederkeren. Naar het Zuiden, 15 jaar later, waar Ptolemaeus V regeert.

14

14  Ook zullen er in die tijden velen opstaan tegen den koning van het Zuiden; en de scheurmakers van uw volk zullen verheven worden, om het gezicht te bevestigen, doch zij zullen vallen. (SV)   

Velen. Dezelfde als de scheurmakers van het volk Israël: de Joodse opstandelingen, die de zijde van de Seleuciden kiezen.

Om het gezicht te bevestigen. Te vervullen[8].

Doch zij zullen vallen. Door de hand van de Egyptische generaal Scopas[9], die de Joodse opstand onderdrukt[8].

15

15 En de koning van het Noorden zal komen, en een wal opwerpen, en vaste steden innemen; en de armen van het Zuiden zullen niet bestaan, noch zijn uitgelezen volk, ja, er zal geen kracht zijn om te bestaan. (SV) 

De koning van het Noorden. Antiochus III.

En vaste steden innemen. Hij verovert een aantal belangrijke steden.

16

16  Maar hij, die tegen hem komt, zal doen naar zijn welgevallen, en niemand zal voor zijn aangezicht bestaan; hij zal ook staan in het sieraadland, en de verderving zal in zijn hand wezen. (SV) 

Hij, die tegen hem komt. Antiochus III, die tegen de macht van het Zuiden komt.

Het sieraadland. Het land van Israël.

17

17 En hij zal zijn aangezicht stellen, om met de kracht van zijn hele rijk te komen, en hij zal billijke voorwaarden meebrengen, en hij zal het doen; want hij zal hem een dochter der vrouwen geven, om [het] te verderven, maar zij zal niet vast staan, en zij zal voor hem niet zijn. (CP[1]) 

En hij. Antiochus III.

Billijke voorwaarden. Vredesvoorwaarden. Hij sluit een vredesverdrag met Ptolemaeus V.

Hij zal hem een dochter der vrouwen geven. Antiochus III geeft zijn dochter Cleopatra I Syra aan Ptolemaeus V tot vrouw.

Om [het] te verderven. Om het koninkrijk van het Zuiden te verderven.

Maar zij zal niet vast staan, en zij zal voor hem niet zijn. Cleopatra kiest de kant van haar man Ptolemaeus V.

300 — 200 v.C. < Israël 200 — 100 v.C. > 100 — 0 v.C.
Antiochus IV Epifanes

18

18 Daarna zal hij zijn aangezicht tot de eilanden keren, en hij zal er vele innemen; doch een overste zal zijn smaad tegen hem doen ophouden, behalve dat hij zijn smaad op hem zal doen wederkeren. (SV) 

De eilanden. Eilanden, kuststreken van Griekenland.

19

19 En hij zal zijn aangezicht keren naar de sterkten zijns lands, en hij zal aanstoten, en vallen, en niet gevonden worden. (SV) 

En vallen. Hij wordt in Elam gedood door de plaatselijke bevolking, nadat zij hem betrappen om het ontvreemden van tempelschatten.

20

20 En in zijn staat zal er een opstaan, doende een geldeiser doortrekken, in koninklijke heerlijkheid; maar hij zal in enige dagen gebroken worden, nochtans niet door toornigheden, noch door oorlog. (SV) 

En in zijn staat zal er een opstaan. Namelijk Seleucus IV, die Antiochus III opvolgt.

Doende een geldeiser doortrekken. Namelijk zijn kanselier Heliodorus, die in opdracht van Seleucus in Jeruzalem tempelschatten komt opeisen, hetgeen ernstige conflicten met de Joden verwekt.

Heliodorus verdreven uit de tempel te Jeruzalem.

Gebroken worden. Seleucus IV wordt vermoordt door Heliodorus, die korte tijd regent zal zijn.

21

21 Daarna zal er een verachte in zijn staat staan, denwelken men de koninklijke waardigheid niet zal geven; doch hij zal in stilheid komen, en het koninkrijk door vleierijen bemachtigen. (SV) 

Daarna zal er een verachte in zijn staat staan. Te weten Antiochus IV Epifanes, gijzelaar te Rome en de broer van de vermoorde Seleucus IV. Rechtmatige opvolger echter was Seleucus' zoon Demetrius of de jongere zoon Antiochus. Demetrius werd uitgewisseld voor Antiochus IV.

In stilheid. Lett. in zorgeloosheid, d.w.z. zeggen te midden van vrede[10].

En het koninkrijk door vleierijen bemachtigen. Antiochus IV gaf voor de belangen van Demetrius te behartigen, en met hulp van de koning van Pergamon besteeg hij de Seleucidische troon.

22

22 En de armen der overstroming zullen overstroomd worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen gebroken worden, en ook de vorst des verbonds. (SV) 

De vorst des verbonds. De hogepriester Onias III. Hij werd in 175 v.C. afgezet en in 171 vermoord.

25

25 En hij zal zijn kracht en zijn hart verwekken tegen den koning van het Zuiden, met een grote heirkracht; en de koning van het Zuiden zal zich in den strijd mengen met een grote en zeer machtige heirkracht; doch hij zal niet bestaan, want zij zullen gedachten tegen hem denken. (SV) 

En hij zal. Te weten Antiochus IV Epifanes.

Doch hij zal niet bestaan. De koning van het Zuiden Ptolemaeus VI wordt verslagen door Antiochus IV.

26

26 En die de stukken van zijn voedsel zullen eten, zullen hem breken, en de heirkracht deszelven zal overstromen, en vele verslagenen zullen vallen. (SV) 

En die stukken van zijn voedsel zullen eten. De raadgevers van Ptolemaeus VI.

Zullen hem breken. Door hun slechte raad valt hij in de handen van Antiochus IV en zijn jongere broer wordt koning, zij het tijdelijk. Antiochus IV wordt door Rome in zijn koningschap hersteld.

27

27 En het hart van beide deze koningen zal wezen om kwaad te doen, en aan een tafel zullen zij leugen spreken; en het zal niet gelukken, want het zal nog een einde hebben ter bestemder tijd. (SV) 

Beide deze koningen. Antiochus IV en Ptolemaeus VI.

Aan een tafel zullen zij leugen spreken. Huichelachtige samensprekingen tussen hen[10].

28

28 En hij zal [in] zijn land wederkeren met groot goed, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; en hij zal het doen, en wederkeren in zijn land. (SV) 

En hij. Antiochus IV Epifanes.

Het heilig verbond. Zie ook vs. 30. En vs. 22: "de vorst des verbonds", d.i. de hogepriester.

Zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond. Hij plundert de tempel te Jeruzalem.

29

29  Ter bestemder tijd zal hij wederkeren, en tegen het Zuiden komen, doch het zal niet zijn gelijk de eerste, noch gelijk de laatste [reize]. (SV) 

Zal hij wederkeren. Antiochus IV.

30

30 Want er zullen schepen van Chittim tegen hem komen, daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal wederkeren, en gram worden tegen het heilig verbond, en hij zal het doen; want wederkerende zal hij acht geven op de verlaters van het heilige verbond. (CP[1])  

Chittim. D.i. oorspronkelijk het eiland Cyprus, maar vanaf de 3e eeuw v.C. een aanduiding van de Romeinen.

Schepen van Chittim. Romeinse oorlogsschepen.

Met smart bevangen worden. Hij lijdt een nederlaag.

Gram worden tegen het heilig verbond. Tegen de vrome Joden en hun godsdienst, dat gegrond is op een verbond met God.

Het heilig verbond. Zie ook vs. 28.

De verlaters van het heilige verbond. De Grieksgezinde Joden.

31

31 En er zullen armen uit hem ontstaan, en zij zullen het heiligdom ontheiligen, [en] de sterkte, en zij zullen het gedurige [offer] wegnemen, en een verwoestende gruwel stellen. (CP[1])  

Er zullen armen uit hem ontstaan. Antiochus IV Epiphanes meent dat de Joden tegen hem opstaan en laat Jeruzalem bezetten door zijn commandant Apollonios. Hij wil Judea vergrieksen (helleniseren).

Het gedurige [offer]. De dagelijkse brandoffers: het morgen- en avondoffer. Petrus Canisius-vertaling: "het dagelijks offer". Antiochus IV heeft de Joodse godsdienst onwettig verklaard. De besnijdenis is op straffe des doods verboden.

Een verwoestende gruwel. Een gruwelijk afgodsbeeld dat tot verwoesting leidt. Met steun van de Grieksgezinde (!) partij in Judea zet Appolonios een beeld van de god Baäl Hasjamaïm (het Syrische equivalent van de Griekse oppergod Zeus) in Gods tempel, vermoedelijk bovenop het brandofferaltaar[10]. Antiochus IV wil dat de Joden deze Griekse hoofdgod aanbidden.

32

32 En die goddeloos handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen; maar het volk die hun God kennen, zullen zich versterken en zij zullen daden doen. (CP[1])  

Het verbond. Het heilig verbond, zie vs. 28, 30.

Die goddeloos handelen tegen het verbond. Joden die ontrouw zijn aan de wet van Mozes.

Het volk, die hun God kennen. De vromen onder de Joden.

Zij zullen daden doen. Handelen, optreden, tot stand brengen, in dit geval in verzet komen tegen de heiligschennis en de vergrieksing van de Joodse godsdienst en zeden. In 167 v.C. was het begin van de opstand tegen de Seleuciden.

33

33 En de verstandigen van het volk zullen er velen tot inzicht brengen, en zij zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis en door beroving, [vele] dagen.  (CP[1]) 

De verstandigen van het volk. Zie ook vs. 35.

34

34 Als zij nu zullen vallen, zullen zij met een kleine hulp geholpen worden; doch velen zullen zich door vleierijen tot hen vervoegen. (SV) 

Een kleine hulp. De Makkabeeën zullen opkomen voor de wetsgetrouwe Joden.

Velen. Vele Joodse volksgenoten.

35

35 En van de verstandigen zullen er [sommigen] vallen, om hen te louteren en te reinigen, en wit te maken, tot de tijd van het einde toe; want het zal nog zijn voor een bestemde tijd. (CP[1]) 

En van de verstandigen zullen er [sommigen] vallen, om hen te louteren en te reinigen, en wit te maken. Vgl. 12:10.

Daniël 12: 10 Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt, en gelouterd worden; doch de goddelozen zullen goddelooslijk handelen, en geen van de goddelozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan. 11 En van dien tijd af, dat het gedurig [offer] zal weggenomen, en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen.

De verstandigen. Zie ook vs. 33.

36

36 En de koning zal doen naar zijn welgevallen, en hij zal zichzelf verheffen en groot maken boven alle god, en hij zal tegen de God der goden wonderlijke dingen spreken; en hij zal voorspoedig zijn, totdat de gramschap voleind zij, want het is vastelijk besloten, het zal geschieden. (CP[1]) 

De koning. Het Beest. De beschrijving van Antiochus IV, die zich keert tegen de God van de Joden en Zijn dienst, gaat over in die van het eindtijdse Beest, waarvan Antiochus IV (evenals Nebukadnezar en zijn opgericht beeld) een voorafschaduwing is. Ook de bekende kerkhervormer Maarten Luther zag in de beschrijving van Antiochus IV een tekening van het Beest.

Sommigen verstaan[11]: de toekomstige koning van Israël, de laatste voordat de Heer Jezus terugkomt. Grond: in vs. 40 wordt hij bestormd door de koning van het Zuiden èn door de koning van het Noorden.

En hij zal zichzelf verheffen en groot maken boven alle god. Zie ook vs. 37. Vergelijk het optreden van de Wetteloze in 2 Thess. 2:4 en het lastering van het Beest tegen God in Opb. 13:5-6.
Opb 13:4  En zij aanbaden de draak, omdat hij het gezag aan het beest had gegeven, en zij aanbaden het beest en zeiden: Wie is aan het beest gelijk, en wie kan er oorlog tegen voeren? Opb 13:5  En hem werd een mond gegeven die grote dingen en lasteringen sprak; en hem werd gezag gegeven om te handelen, tweeenveertig maanden. Opb 13:6  En hij opende zijn mond tot lasteringen tegen God, om zijn naam te lasteren en zijn tabernakel en hen die in de hemel wonen. (Telos)

37

37 En op de goden zijner vaderen zal hij geen acht geven, noch op de begeerte der vrouwen; hij zal ook op geen God acht geven, maar hij zal zich boven alles groot maken. (SV) 
De goden. Of, de God. In het Hebreeuws wordt Elohiem gebruikt, een meervoudsvorm die zowel voor God als voor de (af)goden wordt gebezigd. De Nederlandse vertalingen hebben goden. Luther en de King James vertaling hebben hier God. De meeste Engelse vertalingen echter hebben 'gods'. Redenen om te denken aan 'goden' zijn: (1) het zinsverband, die niet naar de God van Israël verwijst; (2) het gebruik van het enkelvoudige Elah, in plaats van het meervoudige Elohiem, als Daniël verwijst naar de God van zijn vaderen.
Da 2:23  Ik dank en ik loof U, o God mijner vaderen! omdat Gij mij wijsheid en kracht gegeven hebt, en mij nu bekend gemaakt hebt, wat wij van U verzocht hebben, want Gij hebt ons des konings zaak bekend gemaakt. (SV)
Sommigen echter nemen 'Elohiem' enkelvoudig en wijzen erop dat Antiochus IV de god Zeus vereerde en deze voorop stelde in plaats van de god Apollo, die zijn vaderen vereerden[10].

Sommigen nemen 'Elohiem' enkelvoudig en denken bij 'de God van zijn vaderen' aan de God van Abraham, Izak en Jakob, en vereenzelvigen deze (Joodse) koning met de Antichrist[12].

De begeerte der vrouwen. Het verband doet vermoeden dat het voorwerp van deze begeerte een godin is, of een bij vrouwen populaire god.

  • Volgens sommigen[10] is het voorwerp van hun begeerte de god Tammuz, die een equivalent heeft in de Griekse god Adonis.
  • Sommigen denken aan de 'koningin van de hemel', de verafgode Maria, die in de eindtijd een rol speelt.
  • Of aan de apocalyptische Grote Hoer.[13]
  • De meest voorkomende uitleg is: de begeerte der vrouwen is de Messias van Israël is en de vrouwen zijn Israëlitische vrouwen[12]. Tegenwerping: het verband doet echter denken aan een godin of god.
  • Een moderne duiding, die dateert van de jaren '80 van de 20e eeuw, zegt dat de man een homoseksueel is. Tegenwerping: in het verband gaat het om goden, niet om seksuele voorkeuren of om celibaat[13].

Hij zal ook op geen God acht geven. Noch op de God van Israël, noch op Allah van de moslims.

Hij zal zich boven alles groot maken. Zie ook vs. 36. Sommigen[10] wijzen erop dat Antiochys IV zich op het laatst op munten liet afbeelden als de god Zeus en zichzelf als de "openbare, zegenrijke God" aanduidde. Hiertegen kan men opmerken dat Antiochus IV zich niet in de plaats van Zeus stelde, maar zich als de manifestatie, het beeld van Zeus voorstelde.

38

38 En hij zal de god Mauzzim in zijn standplaats eren; namelijk de god, welke zijn vaders niet gekend hebben, zal hij eren met goud, en met zilver, en met kostelijk gesteente, en met gewenste dingen. (CP[1]) 

De god Mauzzim. Of: 'de god der vestingen'. Petrus Canisius-vertaling: "de burchtgod". Volgens sommigen gaat om een oorlogsgod[14]. Volgens anderen is het de god Zeus, die door de Syrische bezetter van Jeruzalem vereerd werd[10]. Hiertegen kan men inbrengen dat de Griekse god Zeus wel degelijk door Antiochus' voorvaders of voorganger gekend zijn.

40

40 En op de tijd van het einde, zal de koning van het Zuiden tegen hem met hoornen stoten; en de koning van het Noorden zal tegen hem aanstormen, met wagens, en met ruiters, en met vele schepen; en hij zal in de landen komen, en hij zal ze overstromen en doortrekken. (CP[1])

Op de tijd van het einde. De gebeurtenissen die in de verzen 40 en volgende worden beschreven kunnen niet vereenzelvigd worden met de gebeurtenissen uit de tijd van het verdeelde Griekse wereldrijk, ze hebben betrekking op de eindtijd.

Tegen hem. 'De koning' van vers 36.

41

41 En hij zal komen in het sieraadland, en vele [landen] zullen ter neergeworpen worden; doch deze zullen zijn hand ontkomen, Edom en Moab, en de eerstelingen der kinderen Ammons. (CP[1])

Hij. D.i. de koning van het Noorden.

Het sieraadland. Het land Israël.

45

45 En hij zal de tenten van zijn paleis planten tussen de zeeën aan de berg van het heilige sieraad; en hij zal tot zijn einde komen, en zal geen helper hebben. (SV) 

De berg van het heilige sieraad. D.i. de berg Sion[10].

Nabeschouwing (40-45)

Er zijn overeenkomsten[10] met de invasie van Gog (Ezech. 38-39):

  • de tijdsaanduiding 'tijd van het einde' (vs. 40 — Ezech. 38: 8,16);
  • de herkomst uit het Noorden (vs. 40 — Ezech. 38: 6,15; 39:2);
  • de overstroming door vijandelijke legers (vs. 40 — Ezech. 38: 9,16)
  • ruiters (vs. 40 — Ezech. 38: 4,15);
  • de betrokkenheid van Libiërs en Ethiopiërs (vs. 43 — Ezech. 38: 5)
  • de vernietiging van de vijandelijke legers in het land Israël (vs. 45 — Ezech. 39: 4)

Voetnoten

  1. 1,00 1,01 1,02 1,03 1,04 1,05 1,06 1,07 1,08 1,09 1,10 1,11 1,12 1,13 1,14 1,15 1,16 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. De jaartallen zijn merendeels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009).
  3. 3,0 3,1 3,2 3,3 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).
  4. Roger Liebi, Das Bach Daniel (11), maart 2015.
  5. Kantekening in de Statenvertaling
  6. Leidsche Vertaling (1914), aantekening.
  7. De jaartallen zijn deels ontleend aan Bijbels ontstaansmodel; tijdbalk Masoreten (Stichting De Oude Wereld, 2009).
  8. 8,0 8,1 8,2 8,3 8,4 Bijbel met uitleg. Apeldoorn: Uitgeverij De Banier, 2015.
  9. Scopas van Aetolia.
  10. 10,0 10,1 10,2 10,3 10,4 10,5 10,6 10,7 10,8 Elberfelder Bibel mit Erklärungen (2011).
  11. Hugo Bouter e.a., 'De dingen die spoedig moeten gebeuren', in: Rechtstreeks, jrg. 20, nr. 11 - november 2023.
  12. 12,0 12,1 Zo Roger Liebi in: 2. Thessalonicher – Teil 2 (Kap. 2): Für die Endzeit wichtige prophetische Wahrheiten I. Youtube.com: Roger Liebi Live, 12 aug. 2023. Vanaf 1 uur 2 min.
  13. 13,0 13,1 The Mideast War: It's Coming! | LIVE with Bill Salus. Youtube.com: Hope For Our Times, 6 dec. 2021. Duur: 57 min. 33 sec. Vanaf 25 min. 50 sec.
  14. Zo Jaap Fijnvandraat in: https://www.jaapfijnvandraat.nl/index.php?page=artikel&id=3189. Geraadpleegd 6 apr. 2023.