Deuteronomium 2
Deuteronomium 2 is een hoofdstuk van Deuteronomium, een geschrift in de Bijbel, en telt 37 verzen.
■ Hoofdstukken van Deuteronomium samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 13 |
■ Verzen van Deuteronomium 2 becommentarieerd: · 1 · 7 · 8 · 36 · 37 |
Samenvatting
1-23 Hoe Israël zich op weg naar Kanaän heeft te verhouden tot de omwonende volken. 1-8a Na een langdurigen zwerftocht om het gebergte Seïr, ontving Israël van God bevel, de Edomieten bij de tocht door hun land geen overlast aan te doen. 8b-9 Ten aanzien van Moab werd hun hetzelfde gelast. 11-12 Een aantekening over de vroegere bewoners van Moab en Seïr. 13-15 Aan Gods bevel de beek Zered over te trekken werd voldaan; toen was het vertrek van Kades acht en dertig jaar geleden en een geheel geslacht uitgestorven. 16-19 God gebood, ook de Ammonieten te ontzien. 20-23 Aantekening betreffende de vroegere bewoners van het land der Ammonieten en dat der Filistijnen. 24-37 Verovering vau het Overjordaanse. 24-25 Israël kreeg bevel om Sihon, de koning van de Amorieten te Hesbon, te beoorlogen, waarbij Jahweh ze in hun hand gaf en de volken bevreesd maakte voor Israël. 26-30 Mozes' verzoek aan Sihon om vrije doortocht door zijn land werd afgeslagen. 31-36 Sihon trok tegen Israël op, maar werd overwonnen, zijn land veroverd en in erfelijk bezit genomen, zijn volk gedood, zijn have geroofd. 37 Het land der Ammonieten werd echter verschoond.
1
2: 1 Daarna keerden wij ons, en reisden naar de woestijn, de weg van de Schelfzee, gelijk Jhwh tot mij gesproken had, en wij trokken om het gebergte Seïr, vele dagen. (CP[1])
Wij trokken om het gebergte Seïr, vele dagen.
7
2: 7 Want Jhwh, uw GODen, heeft u gezegend in al het werk van uw hand; Hij kent uw wandelen door deze zo grote woestijn; deze veertig jaren is Jhwh, uw GODen, met u geweest; geen ding heeft u ontbroken. (CP[1])
Geen ding heeft u ontbroken.
Psalm 23: 1 Een psalm van David. Jhwh is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. 2 Hij doet mij neerliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren.
8
2: 8 Als wij nu verder getrokken waren, weg van onze broeders, de kinderen van Ezau, die in Seïr woonden, en van de weg van het vlakke veld, van Elath en van Ezeon-geber, zo keerden wij ons, en trokken door de weg van de woestijn van Moab. (CP[1])
De weg van het vlakke veld. Petrus Canisius-vertaling: "de weg van de Araba".
36
2: 36 Van Aroër af, dat aan de oever van de beek Arnon is, en de stad die aan de beek is, ook tot Gilead toe, was er geen stad die voor ons te hoog was; Jhwh, onze GODen, gaf dat alles voor ons aangezicht. (CP[1])
Was er geen stad die voor ons te hoog was. Hoog ommuurde steden hadden de Israëlitische verkenners 38 jaar eerder aanschouwd in Kanaän. Destijds lieten zij zich door zulke steden helaas ontmoedigen en in ongeloof aan de overwinning verzinken.
37
2: 37 Behalve tot het land van de kinderen Ammons naderde u niet, noch tot de hele streek van de beek Jabbok, noch tot de steden van het gebergte, noch tot iets dat Jhwh, onze GODen, ons verboden had. (CP[1])
Bron
Leidsche Vertaling (1914). Tekst van de samenvatting van Deut. 2 is onder wijziging verwerkt op 19 juli 2024.