Evangelie naar Mattheüs/Samenvatting

Uit Christipedia

Samenvatting van Evangelie naar Mattheüs, een boek in de Bijbel dat 28 hoofdstukken telt. Hieronder is een samenvatting per hoofdstuk.

Mattheüs 1

1-17 Geslachtsregister van Jezus Christus vanaf Abraham. 18-25 Maria's zwangerschap. Een engel verklaart de zwangerschap aan Jozef, haar verloofde.

Mattheüs 2

1-12 Bezoek van wijzen uit het oosten. 1-2 Wijzen uit het oosten, die ‘zijn ster’ hebben gezien, komen in Jeruzalem om de nieuw geboren koning te huldigen. 3-6 Koning Herodes laat zich door overpriesters en Schriftgeleerden inlichten dat de Christus in Bethlehem geboren zal worden. 7-8 Hij vraagt de wijzen naar de tijd van het verschijnen van de ster en verzoekt hen na hun bezoek aan het kind terug te komen en hem te berichten. 9-12 De wijzen vinden, onder geleide van de ster, het kind en huldigen het. Op een Goddelijke aanwijzing keren ze zonder Herodes te berichten terug naar hun land. 13-23 Op aanwijzing van een engel vluchten Jozef en Maria en hun kind naar Egypte om daar tijdelijk te verblijven. Koning Herodes laat in Bethlehem en omgeving alle jongens van twee jaar en daaronder vermoorden. Na diens dood keren Jozef en zijn gezin, op een aanwijzing van een engel, terug. Zij vestigen zich niet in het gebied van Herodes’ zoon Archelaüs, maar in Nazareth in Galilea.

Mattheüs 3

1-12 Optreden van Johannes de Doper. 13-17 Doop van Jezus.

Mattheüs 4

1-10 Jezus wordt in de woestijn verzocht door de duivel. Er worden drie verzoekingen beschreven. 2-4 De eerste verzoeking is om zijn honger te ledigen door als Zoon van God een wonder te doen. 5-7 De tweede verzoeking is om zijn Zoonschap te bewijzen door met een roekeloze daad Gods bewaring af te roepen. 8-10 De derde verzoeking is om macht over de wereld te krijgen door eenmalig de duivel te aanbidden. 12-17 Na de gevangenneming van Johannes de Doper vertrekt Jezus naar Galilea, waar hij gaat wonen in Kapernaüm. Sedertdien verkondigt hij het evangelie van het koninkrijk der hemelen. 18-22 Roeping van de eerste discipelen: Simon en Andreas, Jacobus en Johannes. 23-25 Jezus trekt door heel Galilea, lerend, predikend en wonderen van genezing verrichtend. Velen komen tot hem en velen volgen hem.  

Mattheüs 5

2-12 Zaligsprekingen. 13-16 De leerlingen zijn het zout der aarde en het licht der wereld. 17-20 Wet en profeten worden niet opgeheven, maar vervuld. 21-26 Over doodslag, toorn, verzoening en tegenpartij. 27-32 Over overspel, struikelblokken en echtscheiding. 33-37 Over zweren. 38-48 Over de wenselijke houding tegenover bozen en vijanden.

Mattheüs 6

1-15 Over weldadigheid en bidden. 16-18 Over het vasten. 19-21 Over het verzamelen van schatten. 22-23 Over het oog. 24 Over het dienen van twee heren. 25-34 Over bezorgdheid over voedsel, drank, kleding en de dag van morgen.

Mattheüs 7

1-5 Over het oordelen van een ander. 6 Geeft het heilige en kostbare niet aan honden of varkens. 7-11 Wie God bidt, zal ontvangen. 12 Hoofdregel voor ons doen jegens mensen. 13-14 Aansporing om in te gaan door de nauwe poort, die ten leven leidt. 15-23 Waarschuwing voor valse profeten. 24-27 Jezus’ woorden horen en wel of niet doen. 28-29 Indruk van de bergrede op de toehoorders.

Mattheüs 8

1-4 Reiniging van een melaatse. 5-13 Genezing op afstand van de knecht van een hoofdman. 14-17 Genezing van Petrus’ schoonmoeder en alle aangebrachte lijdenden. 18-22 Het volgen van Jezus. 23-27 Jezus stilt een storm op het meer van Galilea. 28-34 Jezus bevrijdt twee bezetenen in het land van de Gadarenen.

Mattheüs 9

1-8 Jezus vergeeft en geneest een verlamde. 9 Roeping van Mattheüs. 10-13 De vraag van de Farizeeën vragen waarom Jezus met tollenaars en zondaars eet. 14-17 De vraag van de discipelen van Johannes waarom Jezus’ discipelen niet vasten. 18-28 Jezus geneest een chronisch bloedvloeiende vrouw en maakt het gestorven dochtertje van een overste levend. 27-31 Jezus geneest twee blinden. Zij maken hem daarna, tegen Zijn wil, overal bekend. 32-34 Bevrijding van een stomme bezetene, die daarna weer kan spreken. Verklaring door de farizeeën. 35-38 Jezus’ optreden. Zijn ontferming. Grote oogst, weinig arbeiders.

Mattheüs 10

1-15 Uitzending van de twaalf. 16-25 Komende vervolgingen. 26-33 Weest niet bang om Jezus te belijden. 23-39 Geloof in Jezus brengt je in conflict met je medemensen. Stel echter Jezus boven anderen. 40-42 Degenen die Jezus’ gezanten ontvangen en helpen, zullen beloond worden.  

Mattheüs 11

1 Na deze bevelen aan zijn twaalf vertrekt Jezus vandaar. 2-6 De vraag van Johannes uit de gevangenis. 7-12 Jezus eert Johannes. 13-19 Jezus over de ongunstige houding van zijn volksgenoten. 20-24 ‘Wee’ over de onbekeerlijke steden Bethsaïda, Chorazin en Kapernaüm. 25-27 Jezus prijst zijn Vader om diens openbaring aan kleinen. De Zoon openbaart de Vader. 28-30 Vermoeiden en belasten kunnen rust vinden bij Jezus.

Mattheüs 12

1-8 Jezus beantwoordt de veroordeling van de Farizeeën aangaande het aren plukken en eten op sabbat door de (hongerige) discipelen. 9-14 Op de sabbat maakt Jezus iemands verschrompelde hand gezond. Daarop beraadslagen de Farizeeën om Hem te doden. 15-21 Jezus vertrekt daarom, geneest alle zieken die hem volgen, en waarschuwt hen dat zij Hem niet openbaar maken. 22-32 Jezus bevrijdt en geneest door de Geest van God een stomme en blinde bezetene. De Farizeeën schrijven dat toe aan de satan. De Heer weerlegt hen en waarschuwt voor de onvergeeflijke lastering van de Geest. 33-37 Jezus verklaart de boze uitspraken van zijn tegenstanders als voortbrengselen van een boos hart, en waarschuwt hen met het oog op de dag van het oordeel. 38-42 Jezus antwoordt Schriftgeleerden op hun vraag om een teken. Hij stelt hun de Ninevieten en de koningin van Scheba tot voorbeeld. 43-45. Hij waarschuwt “dit boos geslacht” voor verslechtering (wanneer zij Hem afwijzen). 46-50 Jezus wijst als zijn ware verwanten aan hen die de wil van God doen.

Mattheüs 13

1-9 Gelijkenis van de zaaier. 10-15 Waarom Jezus in gelijkenissen spreekt. Hij spreekt zijn leerlingen gelukkig. 16-23 Uitleg van de gelijkenis van de zaaier. 24-30 Gelijkenis van de dolik in het tarweveld. 31-32 Gelijkenis van het mosterdzaad. 33 Gelijkenis van het zuurdeeg. 34-35 Jezus’ gebruik van gelijkenissen. 36-43 Verklaring van de gelijkenis van de dolik in het tarweveld. 44 Gelijkenis van de schat in de akker. 45-46 Gelijkenis van de zeer kostbare parel. 47-50 Gelijkenis van het sleepnet. 51-52 Een schriftgeleerde als discipel van het koninkrijk der hemelen. 53-58 Reactie op zijn onderwijs in de synagoge van zijn vaderstad.

Mattheüs 14

1-12 Herodes de viervorst laat Johannes de Doper in de gevangenis onthoofden. 13-21 Daarop vertrekt Jezus naar een woeste plaats, waar hij, met ontferming bewogen, de zieken van de samengestroomde menigten geneest. In de avond verzadigt hij de menigte - de mannen alleen al vijfduizend mannen in getal - met voedsel, verkregen door de wonderbare vermenigvuldiging van enkele broden en vissen. 22-34 Jezus dwingt zijn apostelen over te varen naar de overkant, terwijl hij achterblijft om te bidden op de berg. Hun schip wordt geteisterd door wind en golven en in de vierde nachtwaak komt Jezus hun te hulp, lopend op de zee. Petrus waagt het, met Jezus' toestemming, over het water naar zijn Meester toe te lopen. Door kleingeloof begint hij echter te zinken, waarop Jezus hem redt. Wanneer ze in het schip zijn geklommen, gaat de wind liggen. De leerlingen huldigen hun Heer als Gods zoon. 35-36 Genezingen in Gennézareth.

Mattheüs 15

1-20 In 't kort: de overlevering der ouden; verontreiniging. Farizeeën en Schriftgeleerden merken op dat Jezus' discipelen, die hun handen voor het eten niet wassen, de overlevering van de ouden niet houden. Jezus verwijt de farizeeën en schriftgeleerden dat zij met hun overgeleverde inzettingen Gods gebod krachteloos maken. De mens wordt niet onrein door te eten met ongewassen handen, maar door de boze dingen die uit zijn hart door zijn mond naar buiten komen. 21-28 In 't kort: de Kananese vrouw. Jezus vertrekt vandaar (Gennézareth) naar de streken van Tyrus en Sidon. Hij verhoort een Kananese vrouw, die om ontferming en de genezing van haar bezeten dochtertje smeekt. 29-31 Velen genezen aan het meer van Galilea: Jezus vertrekt uit de streken van Tyrus en Sidon en komt aan de zee van Galilea; een menigte met zieken komt tot hem en Hij geneest er velen. 32-39 Spijziging van vierduizend: als de menigte drie dagen bij hem is, in een woestijn, en niets te eten heeft, spijzigt de Heer hen: vierduizend mannen, benevens vrouwen en kinderen. Daarna gaat hij aan boord van een schip en komt in het gebied van Magadan.  

Mattheüs 16

1-4 Farizeeën en sadduceeën vragen Jezus om een teken uit de hemel. 5-12 De Heer waarschuwt zijn discipelen, die vergeten zijn brood mee te nemen, voor het zuurdeeg van de farizeeën en de sadduceeën. 13-20 Meningen van de mensen over wie Jezus is. 21-23 Eerste aankondiging van lijden, dood en opstanding. Petrus' reactie. 24-26 Jezus navolgen vereist zelfverloochening, maar leidt ten leven. 27-28 Aankondiging van de voorbeschouwing van Jezus' wederkomst in heerlijkheid.

Mattheüs 17

1-9 Vooruitblik op Jezus' wederkomst in heerlijkheid. 10-13 Over de komst van Elia en het lot van Johannes de Doper. 14-12 Genezing van een bezeten maanzieke jongen. 22-23 Derde aankondiging van lijden, dood en opstanding. 24-27 De tempelbelasting.

Mattheüs 18

1-11 De grootste in het koninkrijk der hemelen. 12-14 Gelijkenis van het verloren schaap. 15-20 Tucht aan een zondigende broeder. 21-35 Noodzaak om een broeder, die tegen jou gezondigd heeft, te vergeven. Gelijkenis van het koninkrijk der hemelen: de afrekening en kwijtschelding door een koning, en de straf voor een slaaf die vergeven was maar zelf zijn medeslaaf niet wilde vergeven.

Mattheüs 19

1-2 Jezus komt in Judea, verricht genezingen. 3-9 Over echtscheiding. 10-12 Celibatair leven. 13-15 Kinderen bij Jezus gebracht. 16-30 Eeuwig leven beërven. 16-26 De rijke jongeman en behoudenis. 27-30 Loon der leerlingen.

Mattheüs 20

1-16 Gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard: de laatsten worden de eersten. Na de gelijkenis gaat de Heer op naar Jeruzalem. 17-19 Hij kondigt voor de derde keer zijn overlevering, lijden, dood en opstanding aan. 20-28 Grootheid van leerlingen. 20:29 Genezing van twee blinden bij Jericho.

Mattheüs 21

1-11 Jezus' intocht in Jeruzalem. 12-13 Jezus reinigt de voorhof van de tempel. 14-17 In de voorhof geneest Jezus blinden en kreupelen. 18-22 Jezus vervloekt een vijgenboom die geen vrucht heeft; wonder van verdorring. Over gelovig gebed. 23-27 Vraag over het gezag van Jezus. 28-32 Gelijkenis van de twee zonen: de wil van God doen. 33-46 Gelijkenissen van de onrechtvaardige wijngaardpachters en de verworpen bouwsteen.

Mattheüs 22

1-14 Gelijkenis van de geroepenen tot de koninklijke bruiloft. 15-22 Strikvraag over de keizerlijke belasting. 23-33 Vraag van de sadduceeën over de opstanding. 34-40 Strikvraag van een farizeeër naar het grote gebod in de wet. 41-46 Jezus stelt de farizeeën een vraag over de Christus, de Zoon van David.

Mattheüs 23

1- Rede tegen de schriftgeleerden en farizeeën. 7b-10 Tegen zekere aanspreektitels onder de discipelen. 11-12 Ware zedelijke grootheid. 13-36 'Wee u' uitspraken van de Heer Jezus. 37-39 Weeklacht over Jeruzalem. Haar weerzien van Jezus.

Mattheüs 24

1-51 Rede van Jezus ten antwoord op vragen van de discipelen: "wanneer zullen deze dingen (= de verwoesting van de tempel) zijn, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding van de eeuw?". 36- De dag en het uur van de komst van de Zoon des mensen zijn onbekend; de discipelen moeten gereed zijn. 45-51 Gelijkenis van de goede en de boze slaaf in verband met de terugkomst van hun heer.

Mattheüs 25

1-13 Gelijkenis van de bruidsmeisjes, die op de bruidegom wachten, en hun olie. 14-30 Gelijkenis van de slaven en de hun toevertrouwde talenten, waarmee ze handel hebben te drijven. 31-46 Het oordeel over de volken.

Mattheüs 26

1 Jezus kondigt zijn aanstaande overlevering en kruisiging aan. 3-5 Plan van de overpriesters en oudsten om Jezus te grijpen en te doden. 6-13 Jezus gezalfd in Bethanië. 14-16 Het verraad van Judas. 17-25 Jezus houdt het pascha met zijn discipelen en voorzegt dat een van hen hem zal overleveren. 26-30 Tijdens de paasmaaltijd stelt Jezus het avondmaal in. 31-34 Jezus voorzegt de val van zijn leerlingen in deze nacht én Petrus' verloochening. 36-46 In Gethsémané bidt Jezus in zware benauwdheid tot Zijn Vader. 47-56 Judas levert Jezus over aan een troep gewapende mannen. Petrus slaat een slaaf het oor af, maar de Heer wijst zijn leerling terecht. Jezus spreekt een woord tot de troep mannen. Alle discipelen vluchtten weg. 57-68 Jezus gehoord, veroordeeld en mishandeld door de Raad. 69-75 Petrus verloochent zijn Meester driemaal, hetgeen Deze voorzegd had.

Mattheüs 27

1-2 Jezus overgeleverd aan Pilatus. 3-5 Judas’ berouw en zelfmoord. 6-10 Koop van de akker van de pottenbakker. 11-26 Stadhouder Pilatus ondervraagt Jezus. Op verzoek van het volk levert hij hem over om gekruisigd te worden. 27-31 Romeinse soldaten bespotten en mishandelen Jezus. 32-38 De kruisiging. 39-44 De gekruisigde door omstanders gelasterd en bespot. 45-50 Het sterven van Jezus. 51-53 Bovennatuurlijke gebeurtenissen. 54-56 Erkentenis door de hoofdman. De toeziende vrouwen. 57-61 De begrafenis van Jezus. 62-66 De overpriesters en de farizeeën krijgen van Pilatus toestemming om het graf van Jezus te beveiligen met een wacht.  

Mattheüs 28

1-7 Een engel wentelt de grafsteen weg en boodschapt de twee Maria’s de opstanding van de Heer. 8-10 Onderweg om de discipelen te berichten ontmoeten de vrouwen hun opgestane Heer. 11-15 De overpriesters en de oudsten spreken met de gevluchte wacht desinformatie af over de gebeurtenis bij het graf. 16-20 Weerzien in Galilea en de zendingsopdracht.