Ezechiël 4

Uit Christipedia

Ezechiël 4 is een hoofdstuk van Ezechiël, een geschrift in de Bijbel, en telt 17 verzen.

Hoofdstukken van Ezechiël samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 38
Verzen van Ezechiël 4 becommentarieerd: · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 8 · 9 · 10 · 11

Samenvatting

1-3 Ezechiël moet de belegering van Jeruzalem op een tichelsteen afbeelden. 4-8 Alsmede de duur van Israëls en Juda’s ballingschap, door dagen lang te liggen; in die liggende houding, terwijl hij zich niet van de ene zijde op de andere zal kunnen wenden, moet hij de stad de ondergang aankondigen. 9-11 Gedurende die tijd moet de profeet brood, uit allerlei granen bereid en, evenals het water, karig toegemeten, nuttigen. 12-15 Dat brood zal hij bakken op menselijke uitwerpselen, tot afbeelding van de onreinheid van het voedsel dat Israël in de verstrooiing zal gebruiken. Als Ezechiël hiertegen het bezwaar inbrengt dat hij zich altijd zorgvuldig voor onreine spijs gewacht heeft, wordt hem vergund het brood op rundermest te bereiden. 16-17 Gebrek aan brood en water is in het belegerde Jeruzalem aanstaande.

2

2 En maak een belegering tegen haar, en bouw tegen haar sterkten, en werp tegen haar een wal op, en stel legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom. (SV) 

Op de tichelsteen moest voorts de belegering van Jeruzalem worden getekend.

3

3 Verder, neem u zich een ijzeren bakplaat, en stel ze tot een ijzeren muur tussen u en tussen die stad; en richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering kome, en u zult ze belegeren. Dit zij het huis van Israël een teken. (CP[1])

De bakplaat symboliseert de grimmige scheiding tussen God en het volk, de stad waarover Hij zich niet ontfermen zal.

4

4 Lig gij ook neder op uw linkerzijde, en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israëls, [naar] het getal der dagen, dat gij daarop zult liggen, zult gij hun ongerechtigheid dragen. (SV) 

Alsof Ezechiël een zondoffer is, een offerdier dat op de slachtbank of het altaar wordt neergelegd. Vergelijk de neerlegging van Izak op het altaar.

Ge 22:9  En zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Izak, en leide hem op het altaar boven op het hout. (SV)

Izak werd gebonden, Ezechiël ook: zie vs. 8. Er is een voorstelling van een strafgericht op de tichelsteen en een voorstelling van een plaatsvervangend zoenoffer door het neerliggen van Ezechiël.

5

5 Want Ik heb u gegeven de jaren hunner ongerechtigheid, naar het getal der dagen, driehonderd en negentig dagen, dat gij de ongerechtigheid van het huis Israëls dragen zult. (SV) 

Driehonderd en negentig dagen. Zie ook vs. 9. Daar komen nog 50 bij (vs. 6).

Het huis Israëls. Gezien vs. 6 moeten we denken aan het Noorderrijk, de tien stammen van Israël.

6

6 Als gij nu deze voleinden zult, lig ten anderen male neder op uw rechterzijde, en gij zult de ongerechtigheid van het huis van Juda dragen veertig dagen; Ik heb u gegeven elken dag voor elk jaar. (SV) 

Het huis van Juda. De overige twee stammen van Israël.

Veertig dagen. 390 (vs. 5) + 40 = 430 jaar. Dit is het aantal jaren dat Israël in Egypte heeft gewoond.

Ex 12:40  De [tijd] nu der woning, dien de kinderen Israëls in Egypte gewoond hebben, is vierhonderd jaren en dertig jaren. (SV)

8

8 En ziet, Ik zal dikke touwen aan u leggen, opdat u zich niet omkeert van uw [ene] zijde tot uw [andere] zijde, totdat u de dagen van uw belegering voleindigd hebt. (CP[1]) 

Uw belegering. Het is alsof Ezechiël, die neerligt, belegert. God oefent het strafgericht uit, Hij belegert de stad Jeruzalem, door de troepen van Nebukadnezar, en draagt tevens, door Jezus Christus, de zonden van Israël.

9

9 En neem u tarwe en gerst en bonen en linzen en gierst en spelt; en doe die in een vat, en maak die u tot brood; [naar] het getal der dagen, die u op uw zijde neerliggen zult, driehonderd en negentig dagen, zult u dat eten. (CP[1])

Het te maken brood moet 20 sikkels wegen (vs. 10). Dit voedsel lijkt een noodrantsoen in schaarse tijden te symboliseren: er is niet genoeg tarwe, aanvulling met gerst is onvoldoende, van her en der moet men allerlei voedsel bijeengaren[2].

Gierst. Statenvertaling: 'heerse'. Alleen in dit vers van de Bijbel wordt 'gierst' genoemd.

Driehonderd en negentig dagen. Zie vs. 5.

10

10 Uw spijze nu, die u eten zult, zal in gewicht zijn twintig sikkels daags; van tijd tot tijd zult u die eten. (CP[1]) 

Twintig sikkels. Ca. 228 gram, zie Sikkel.

Van tijd tot tijd. Dit dagelijks rantsoen moest hij niet op eenmaal gebruiken, maar de dagelijkse maaltijd in porties verdelen, mogelijk in drie kleine maaltijden.

11

11 U zult ook water naar [zekere] maat drinken, het zesde deel van een hin; van tijd tot tijd zult u het drinken. (CP[1]) 

Het zesde deel van een hin. Dat is 0,61 liter; volgens sommigen[2] 1 liter, zie Hin.

Van tijd tot tijd. Zie vorige vers.

Bron

Leidsche Vertaling (1914). Tekst van de samenvatting van Ezechiël 4 is onder wijziging verwerkt op 21 juni 2023.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. 2,0 2,1 Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987).