Genesis/Hoofdstuk 20
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal. Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb. |
Genesis:
- Hoofdstuk 1
- Hoofdstuk 11
- Hoofdstuk 12
- Hoofdstuk 13
- Hoofdstuk 14
- Hoofdstuk 15
- Hoofdstuk 16
- Hoofdstuk 17
- Hoofdstuk 18
- Hoofdstuk 19
- Hoofdstuk 2
- Hoofdstuk 20
- Hoofdstuk 21
- Hoofdstuk 22
- Hoofdstuk 23
- Hoofdstuk 24
- Hoofdstuk 25
- Hoofdstuk 26
- Hoofdstuk 27
- Hoofdstuk 28
- Hoofdstuk 29
- Hoofdstuk 3
- Hoofdstuk 30
- Hoofdstuk 31
- Hoofdstuk 32
- Hoofdstuk 33
- Hoofdstuk 34
- Hoofdstuk 35
- Hoofdstuk 36
- Hoofdstuk 37
- Hoofdstuk 38
- Hoofdstuk 39
- Hoofdstuk 4
- Hoofdstuk 40
- Hoofdstuk 41
- Hoofdstuk 42
- Hoofdstuk 43
- Hoofdstuk 44
- Hoofdstuk 45
- Hoofdstuk 46
- Hoofdstuk 47
- Hoofdstuk 48
- Hoofdstuk 49
- Hoofdstuk 5
- Hoofdstuk 50
- Hoofdstuk 6
- Hoofdstuk 7
- Hoofdstuk 8
- Hoofdstuk 9
- Onderwerpen
Hoofdstuk 20 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.
Samenvatting
Abraham gaat wonen in Gerar. Abimelech, de koning van Gerar, neemt Sara weg, in de onderstelling dat zij Abrahams ongetrouwde zus is. God plaagt Abimelech en zijn huis en waarschuwt hem in een droom. Abimelech geeft Sarah aan Abraham terug, met verwijt èn geschenken. Op Abrahams voorbede houdt de plaag (ziekte, vruchteloosheid van de vrouwen) op.
Gen. 20:1
Ge 20:1 En Abraham reisde van daar naar het land van het zuiden, en woonde tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar. (SV)
Kades ... Sur ... Gerar. Zie kaart.

Gen. 20:11
Ge 20:11 En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden. (SV)
Alleen is de vreze Gods in deze plaats niet. Inmiddels was zij in het huis van Abimelech gekomen (vers 8).
Gen. 20:14
Ge 20:14 Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem Sara zijn huisvrouw weder. (SV)
Abraham werd begiftigd, zoals eerder Farao hem gedaan had. Als men inziet dat God met iemand is, zal men hem gunstig gezind zijn en geschenken geven. Jezus werd zeer vroeg in zijn leven begiftigd door de magiërs uit het Oosten.
Gen. 20:16
Ge 20:16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd. (SV)
Hij zij u een deksel der ogen. Een sluier, ten teken dat zij hem als vrouw toebehoort. Zij moest niet meer loochenen dat zij met Abraham getrouwd was.
Gen. 20:17
Ge 20:17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden. (SV)
God genas Abimelech enz. Er lag kennelijk al een vloek op het huis van Abimelech, uit oorzaak van Sarah. Zie ook volgende vers.