Genesis/Hoofdstuk 22

Uit Christipedia
Genesis > Hoofdstuk 22
Oude Testament: Ge · Ex · Le · De · Joz · Ri · Ru · 1Sa · 2Sa · 1Ko · 2Ko · 1Kr · 2Kr · Ezr · Ne · Est · Job · Ps · Sp · Pr · Hgl · Jes · Jer · Kla · Eze · Da · Hos · Joë · Am · Ob · Jon · Mi · Na · Hab · Zef · Hag · Za · Mal.
Nieuwe Testament: Mt · Mr · Lk · Jh · Hn · Rm · 1Ko · 2Ko · Gl · Ef · Fp · Col · 1Th · 2Th · 1Tm · 2Tm · Tit · Fm · Hb · Jk · 1Pe · 2Pe · 1Jh · 2Jh · 3Jh · Jd · Opb.

Genesis:


Hoofdstuk 22 wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages worden becommentarieerd.

Samenvatting

God beveelt Abraham zijn zoon, "uw enige, die u liefhebt", te offeren tot een brandoffer, op een van de bergen van het land Moria. Na drie dagen bereikt Abraham de plaats. Izak vraagt waar het lam ten brandoffer is, en Abraham antwoordt dat God zichzelf een lam ten brandoffer zal voorzien. Wanneer Abraham een altaar heeft gebouwd, zijn zoon Izak heeft gebonden en op het altaar heeft gelegd en zijn hand uitstrekt om een mes te nemen om zijn zoon te slachten, roept de engel van Jahweh hem van de hemel toe en zegt hem zijn zoon niets te doen. Nu weet God dat Abraham Hem vreest en zijn enige zoon Hem niet heeft onthouden (12). God voorziet in een plaatsvervangende brandoffer, een ram die vastgehouden wordt in het struikgewas. De Engel belooft Abraham overvloedig te zegenen en door zijn zaad alle volken der aarde te zegenen(13-18). Abraham keert terug naar Berseba. Daar verneemt hij dat zijn broer Nahor twaalf kinderen heeft gekregen (20-24).

Gen. 22:1

Ge 22:1  En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik! (SV)

Verzocht. D.i. op de proef stelde. God verzoekt niet, Jak. 1:13-14.

Gen. 22:2

Ge 22:2  En Hij zei: Neem nu uw zoon, uw enige, dien u liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, die Ik u zeggen zal. (CP[1])

Uw enige. Izak was Abrahams tweede zoon, maar de enige die hij nog bij zich had. Bovendien, Izak is een beeld van Jezus, Gods eniggeboren Zoon.

Hoe oud Izak was, weten wij niet. Het was nog een "jongen" (vers 5, 12). Misschien getuigt ook zijn gehoorzaamheid, waardoor hij zich laat binden (vers 9), van zijn jonge leeftijd. En ook het feit dat Abraham zijn zoon op het altaar "legde" (vers 9), wijst op een leeftijd dat de jongen nog niet zo zwaar was.

Die u liefhebt. Waarom zegt God dit nu? Gaat hij het verzoek zo niet moeilijker voor Abraham maken? Veeleer wil God ons openbaren dat Hij Zijn eigen zoon liefhad: de Heer Jezus, van wie Izak een beeld is. En, ja, het is moeilijker iemand op te offeren die je liefhebt. Gods verzoek, opdracht, was een beproeving voor Abraham (Heb. 11:17).

Moria. De naam betekent 'door God uitgekozen'. Zie Moria.

Brandoffer. Een bloedig slachtoffer, dat verbrand wordt. Zie Brandoffer.

Die ik u zeggen zal. De richting wordt nu aangewezen, de ene berg later. Zo was het ook bij Abrahams roeping: 'het land dat ik U wijzen zal'

Ge 12:1  De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. (HSV)

Gen. 22:3

Ge 22:3  Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had. (SV)

Toen stond Abraham des morgens vroeg op. Hij zal geen oog dicht hebben gedaan. Ook toen hij Ismaël en Hagar moest wegsturen, stond hij 's morgens vroeg op (Gen. 21: 14).

Gen. 22:4

Ge 22:4  Op de derde dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre. (CP[1])

Op de derde dag. Abraham woonde in Berséba (21:33, 22:19), ruim 75 km van Jeruzalem vandaan[2]. Volgens een schatting is dat 20 uren lopen[3].

Jezus kwam op de derde dag aan het einde van zijn leven op aarde.

Lu 13:32  En Hij zei tot hen: Gaat heen en zegt tot die vos: Zie, Ik drijf demonen uit en volbreng genezingen, vandaag en morgen, en op de derde dag kom Ik aan het einde. (Telos)

Gen. 22:5

Ge 22:5  En Abraham zeide tot zijn jongeren: Blijft gij hier met den ezel, en ik en de jongen zullen heengaan tot daar; als wij aangebeden zullen hebben, dan zullen wij tot u wederkeren. (SV)

Dan zullen wij tot u wederkeren. Niet 'ik', maar 'wij'. Hoe is dat mogelijk, als Izak gedood en geofferd moest worden? Abrahams gedachten hebben na Gods verzoek misschien heeft 'stilgestaan', maar vervolgens zijn ze gaan tollen tot ze bij een overweging uitkwamen waaraan Abraham zich heeft vastgeklampt.

Heb 11:17  Door het geloof heeft Abraham, toen hij beproefd werd, Izaak geofferd, en hij die de beloften aangenomen had, offerde zijn eniggeborene, Heb 11:18  van wie gesproken was: ‘In Izaak zal uw nageslacht genoemd worden’. Hij heeft overwogen, dat God machtig was hem zelfs uit de doden op te wekken, (Telos)

Gen. 22:6

Ge 22:6  En Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak, zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden gingen samen. (SV)

Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak, zijn zoon. Jezus onderwierp zich in Gethsemané aan de wil van zijn Vader. Izak droeg het hout, waarop hij geofferd moest worden; Jezus droeg het kruis waaraan hij geofferd zou worden.

Joh 19:17  en terwijl Hijzelf zijn kruis droeg, ging Hij uit naar de plaats die Schedel plaats heet, die in het Hebreeuws Golgotha heet, (Telos)

Zij beiden gingen samen. De Vader was met zijn Zoon, toen deze naar het kruis ging.

Joh 16:32  Zie, er komt een uur en het is gekomen, dat u verstrooid zult worden, ieder naar het zijne, en u Mij alleen zult laten; en toch ben Ik niet alleen, omdat de Vader met Mij is. (Telos)

Gen. 22:8

Ge 22:8  En Abraham zei: God zal Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon! Zo gingen zij beiden samen. (CP)

God zal Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien. En dat is ook letterlijk gebeurd: een ander fysiek brandoffer dan Izak. Maar, later, nam niemand anders de plaats van Gods Zoon in, toen Deze bij de offerplaats kwam. Alleen Gods zoon kon door Zijn offer onze zonden verzoenen.

Zo gingen zij beiden samen. Zie vers 6.

Gen. 22:9

Ge 22:9  En zij kwamen tot de plaats, die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Izak, en leide hem op het altaar boven op het hout. (SV)

De plaats, die God hem gezegd had. Dat was een van de bergen van het land Moria (vers 2).

En bond zijn zoon Izak, en leide hem op het altaar boven op het hout. Wat moet er in het gemoed van deze jongen zijn omgegaan! Jezus, van wie Izak een vóórbeeld is, zei:

Lu 12:50  ... hoe benauwt het Mij, totdat het is volbracht. (Telos)

De zielsworsteling in Gethsemané is een toonbeeld van die benauwdheid.

Gen. 22:10

Ge 22:10  En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te slachten. (SV)

Wat moet er in het gemoed van Abraham zijn omgegaan? Hij kon alleen nog maar steunen op Gods belofte.

Heb 11:17  Door het geloof heeft Abraham, toen hij beproefd werd, Izaak geofferd, en hij die de beloften aangenomen had, offerde zijn eniggeborene, Heb 11:18  van wie gesproken was: ‘In Izaak zal uw nageslacht genoemd worden’. Hij heeft overwogen, dat God machtig was hem zelfs uit de doden op te wekken, (Telos)

Hoewel de slachting belet werd (vers 22v), zag God de zoon van Abraham, die op het altaar lag, als een offer aan.

Jak 2:21  Is onze vader Abraham niet op grond van werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Izaak op het altaar geofferd had? (Telos)

Gen. 22:11

Ge 22:11  Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel, en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, [hier] ben ik! (SV)

De Engel des HEEREN. Dat is God Zelf (vers 12), de Heer Jezus Zelf, die het Woord van God en God Zelf is (Joh. 1:1).

Gen 22:12

Ge 22:12  Toen zei Hij: Strek uw hand niet uit naar de jongen, en doe hem niets! want nu weet Ik, dat u God vrezend [bent], en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden. (CP[1])

Strek uw hand niet uit naar de jongen. God zal dat later wel doen naar Zijn eigen Zoon.

Zac 13:7  Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, ... (SV)

Jes 53:10  Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen; ... (SV)

Uw zoon, uw enige. Zie vers 2.

Joh 3:16  Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft. (Telos)

1Jo 4:9  Hierin is de liefde van God ten aanzien van ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door Hem. (Telos)

Mij niet hebt onthouden. God Zelf onthield Zijn Zoon niet aan ons.

Gen. 22:13

Voorbeeld van een struik: wilgenstruik, in het voorjaar.
Ge 22:13  Toen hief Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter [hem] werd een ram vastgehouden in struikgewas, bij zijn hoornen; en Abraham ging, en nam die ram, en offerde hem ten brandoffer in de plaats van zijn zoon. (CP[1])
Moeflon, een wild schaap

Ram. Een ram is een mannelijk schaap.

Vastgehouden. Het Hebreeuwse werkwoord is achaz. Dat betekent, in de werkwoordsstam Niphal: gegrepen worden, vastgehouden, afgehandeld[4].

Struikgewas. Het Hebreeuwse woord is סבך, sebak = struikgewas, van het werkwoord סבך, sabak = in elkaar vlechten. Het woord sebak heeft het denkbeeld van dicht gewas, dichte takken. De Statenvertaling vertaalt het woord, dat 4x in het Oude Testament voorkomt, door 'verwarde struiken' (3x) en 'dichtigheid' (1x). De NBG51-vertaling heeft 'dicht gewas' ( (1x), 'dichte takken' (1x), 'kreupelhout' (1x, samengenomen met een ander woord), 'struikgewas' (1x).

Een grote groep soldaten en tempeldienaars kwamen in Gethsémané om Jezus te grijpen.

Mt 26:47 En terwijl Hij nog sprak, zie Judas, een van de twaalf, kwam en met hem een grote menigte met zwaarden en stokken, van de overpriesters en oudsten van het volk vandaan. Mt 26:48  Nu had hij die Hem overleverde, hun een teken gegeven en gezegd: Die ik zal kussen, Die is het; grijpt Hem! (...) Mt 26:50  ... Toen gingen zij naar Hem toe, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem. (...) Mt 26:55  Op dat ogenblik zei Jezus tot de menigten: Bent u erop uitgegaan als tegen een rover, met zwaarden en stokken, om Mij gevangen te nemen? Dagelijks zat Ik in de tempel te leren, en u hebt Mij niet gegrepen. (Telos)

Joh 18:12  De legerafdeling dan en de overste en de dienaars van de Joden grepen Jezus en bonden Hem. (Telos)

Bij zijn hoornen. De hoorn is in de Schrift een zinnebeeld van sterkte, macht, overwinning. Die macht had de Heer Jezus. Zij werd een ogenblik getoond toen hij geconfronteerd werd met de menigte die hem kwam grijpen:

Joh 18:4  Jezus dan, die alles wist wat over Hem zou komen, ging uit en zei tot hen: Wie zoekt u? Joh 18:5  Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazoreeer. Jezus zei tot hen: Ik ben het. En Judas, die Hem overleverde, stond ook bij hen. Joh 18:6  Toen Hij dan tot hen zei: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen op de grond. (Telos)

In de plaats van zijn zoon. Plaatsvervanging zagen wij ook bij de verlossing van Israël uit Egypte: een geslacht lam nam de plaats in van de eerstgeborenen van Israël. Achter het bloed van het lam waren zij veilig.

Gen. 22:14

Ge 22:14  En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien! Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden! (SV)

De HEERE zal het voorzien. Hebreeuws: Jahweh-jireh. Deze naam betekent ‘Jahweh heeft gezien’ (Septuagint) of ‘Jahweh heeft voorzien’; of ‘Jahweh zal zien’ of ‘Jahweh zal voorzien’ of ‘Jahweh zal (er naar) omzien’ of ‘Jahweh zal gezien worden’. Sommigen vertalen: 'Op de berg zal de HEER gezien worden'.

De woorden Jahweh-jireh maken, naar dat de Hebreeuwse punten gesteld worden, de zin bedrijvend of lijdend. In de bedrijvende zin betekent Jahweh-jireh: Jahweh zal zien, of voorzien, dat is zorgdragen voor hen die zichzelf en hun belangen aan Hem bevelen. In de lijdende zin betekent Jahweh-jireh: Jahweh zal gezien worden, dat is Hij zal verschijnen en zich vertonen ten behoeve van de zijnen[5].

In de naam Moria zit waarschijnlijk al een verband met zien, zie Moria. Het antwoord dat Abraham zijn zoon gaf bevat waarschijnlijk een toespeling op de naam van de berg Moria.

Ge 22:8 En Abraham zei: God zal Zichzelf een lam ten brandoffer voorzien, mijn zoon! (CP[1])

Het verband maakt duidelijk dat aan Gods voorzienigheid gedacht moet worden. God voorzag in een ram in de plaats van Izaak.

Abraham noemt de naam aldus uit dankbaarheid en/of tot herinnering voor zijn nakomelingen.

Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden! De naam werd tot een spreekwoord, dat gebruikt werd door “degenen, die in de uiterste nood zijnd, en geen menselijke uitkomst ziend, zich op de trouwe voorzienigheid Gods verlieten”[6].

Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden! Jahweh jerach, dus jerach in plaats van jireh, dat is het lijdende werkwoord in plaats van het werkende (bedrijvende). Dit wijst aan “dat de Heer niet alleen zou zien of voorzien, maar zich ook zo vertonen door zijn voorzien, dat een ieder bespeurde hoe Hij zorg draagt voor allen die Hem vrezen.”[5]

In de toekomst zou God voorzien door de gave van Zijn Zoon; Hij zou Zijn zoon zenden als zoenoffer voor onze zonden. God voorzag ons op Golgotha, een uitloper van de berg Moria, van een plaatsvervangend offer. God ziet èn voorziet voor de zijnen.

Jezus, "U stierf eens des zondaars dood; o, wat is uw liefde groot."[7]

Gen. 22:16

Ge 22:16  En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt; (Telos)

Uw zoon, uw enige.

Ge 22:2  En Hij zei: Neem nu uw zoon, uw enige, dien u liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, die Ik u zeggen zal. (CP[1])

Niet onthouden hebt. God de Vader heeft zijn Zoon ons niet onthouden.

Gen. 22:17

Ge 22:17  Voorzeker zal Ik u rijk zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren van de hemel, en als het zand dat aan de oever van de zee is; en uw zaad zal de poort van zijn vijanden erfelijk bezitten. (CP[1])

Als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan de oever van de zee is.

Ge 15:5  Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn! (SV)

Stellen de zandkorrels de lijfelijke nakomelingen voor, de sterren stellen de geestelijke nakomelingen voor. Immers, gelovigen in Christus zijn geestelijke nakomelingen van Abraham. Zij zijn lichtpunten in de wereld (zie Licht).

Flp 2:15  opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, (NBG51)

Uw zaad zal de poort van zijn vijanden erfelijk bezitten. Steden van vijandige volken in bezit krijgen. Dat is gebeurt tijdens de verovering van Kanaän en het zal gebeuren in de toekomst, wanneer het rijk van Israël zich zal uitstrekken van de beek van Egypte tot de Eufraat. Zie Toekomst van Israël.

Gen. 22:18

Ge 22:18  En in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. (SV)

In uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde. Bovenal in hét zaad van Abraham, dat is de Heer Jezus.

Mt 1:1  Geslachtsregister van Jezus Christus, Zoon van David, Zoon van Abraham. (Telos)

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.
  2. Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987), commentaar bij Gen. 22.
  3. Handbuch der Bibelerklärung (2007), onderdeel van de Online Bible, uitgave van Importantia.
  4. Hebreeuws-Nederlands Lexicon; op basis van Strong-coderingen. Onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia. Het is gebaseerd op het Engelstalige Online Bible Hebrew-Englisch Lexicon van Larry Pierce.
  5. 5,0 5,1 Patrik, Polus en Wels, de Verklaring van de Geheele Heilige Schrift, door eenigen van de voornaamste Engelsche Godgeleerden (18e eeuw).
  6. Kanttekeningen bij de Statenvertaling. Spelling gemoderniseerd.
  7. Uit: Geestelijke liederen, lied 31, 2e couplet.