Hebron

Uit Christipedia

Hebron is in de Bijbel de naam van een stad en van twee mannen.

Stad Hebron

Hebron is een stad 36 km ten zuiden van Jeruzalem. De oude naam is Kirjath-Arba.
Joz 14:15  De naam nu van Hebron was eertijds Kirjath-arba, die een groot mens [geweest is] onder de Enakieten. (SV)
Hebron werd zeven jaar eerder gebouwd dan de Egyptische stad Zoan.
Nu 13:22 En zij trokken op in het zuiden, en kwamen tot Hebron toe, en daar waren Ahiman, Sesai en Talmai, kinderen van Enak; Hebron nu was zeven jaren gebouwd voor Zoan in Egypte. (SV)
In Hebron woonden Abraham (Gen. 13:18), Izak (Gen. 35:27) en Jacob (Gen. 37:14).

Abraham kocht er een akker met een grot waarin hij zijn overleden vrouw Sara begroef. In dit familiegraf zijn begraven: Sarah, Abraham, Izak, Rebekka, Jacobs vrouw Lea en Jacob zelf. De Arabieren noemen het gebouw dat om het graf is gebouwd: de ‘al-Haram al-Ibrahimi’ moskee. De Joden beschouwen het als een deel van hun erfgoed. De Arabieren echter vinden het een onlosmakelijk deel van de Palestijnse gebieden.

De stad ligt op een heuvel, bij een dal. Het dal Hebron is gelijk aan de vlakke velden van Mamré[1].

Ligging van Hebron in Kanaän
Hebron was een zeer oude Kanaänitische stad, reeds in de geschiedenis van de aartsvaders beroemd, die zich dikwijls in haar omstreken of binnen haar muren ophielden. Jakob zond zijn zoon Jozef uit het dal Hebron naar diens broers in Sichem.
Ge 37:14 En hij zeide tot hem: Ga toch heen, zie naar den welstand van uw broederen, en naar den welstand van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal Hebron, en hij kwam te Sichem. (SV)
Tijdens het verblijf van de Israëlieten in Egypte, werden de Enakieten voor een tijd meester van Hebron, en noemden deze stad naar hun stamvader Kirjath-Arba. Later kregen de eigenlijke bewoners, de Hethieten, wederom de overhand, in wier midden de Enakieten bleven wonen.

In de dagen van Jozua sloot Hebron zich aan bij een coalitie onder leiding van Adoni-Zedek, koning van Jeruzalem, die Gibeon wilde straffen om het verbond van de stad met Israël. Hebron nam destijds eenzelfde heersende positie als Jeruzalem in op de zuide­lijke helft van de rug van het gebergte van Juda. Het lag aan een knooppunt van wegen, waarvan een het met Gaza en de kustvlakte verbindt, een tweede over Berséba naar Egypte voert, terwijl een derde zuidwaarts gaat naar Elat en Arabië. De omlig­gende dalen zijn zeer vruchtbaar, zodat de stad zeker een middelpunt van handel moet geweest zijn.

De stad viel na de verovering van het land Kanaän toe aan de stam Juda. Hebron viel als erfdeel toe aan Kaleb (Joz. 14:13).

Joz 14:13 Toen zegende Jozua hem en hij gaf Kaleb, de zoon van Jefunne, Hebron als erfelijk bezit. Joz 14:14 Daarom werd Hebron voor Kaleb, de zoon van Jefunne, de Keneziet, tot erfelijk bezit tot op deze dag, omdat hij erin volhard had de HEERE, de God van Israël, na te volgen. Joz 14:15 De naam van Hebron was vroeger stad van Arba, die een groot man was onder de Enakieten. En het land rustte van de strijd. (HSV)

Hebron werd tot een vrij- en Levietenstad in de stam Juda verheven. Weldra werden ook alle nog overgeblevene Kanaänieten en Enakieten verdreven, zodat zij geheel in de macht van haar nieuwe meesters kwam.

Na de dood van Saul zei God tot David dat hij zou optrekken naar Hebron.

2Sa 2:1 Daarna gebeurde het dat David de HEERE vroeg: Zal ik naar een van de steden van Juda optrekken? De HEERE zei tegen hem: Trek op. David zei: Waarheen zal ik optrekken? Hij zei: Naar Hebron. 2Sa 2:2 Zo trok David daarheen, en ook zijn twee vrouwen, Ahinoam uit Jizreël, en Abigaïl, de vrouw van Nabal, uit Karmel. 2Sa 2:3 En de mannen die bij hem waren, liet David mee optrekken, ieder met zijn gezin. Zij gingen in de steden van Hebron wonen. 2Sa 2:4 Toen kwamen de mannen van Juda en zalfden David daar tot koning over het huis van Juda. (HSV)

Hebron was tijdelijk de zetel en woonplaats van David (2 Sam. 2:1v); hier werd hij tot koning over het huis van Juda gezalfd (2 Sam. 2:4). Haar oude roem werd niet weinig vermeerderd, toen David hier gedurende ruim zeven jaren zijn heerschappij vestigde, totdat, na Isboseths dood, Jeruzalem hoofdstad van zijn koninkrijk werd.

Ofschoon door Rehabeam versterkt, viel Hebron later in de macht van Nebukadnezar, en na de ballingschap in die der Edomieten. Doch door Judas de Makkabeeër heroverd, was zij sedert die tijd aan vele lotswisselingen onderworpen.

Hebron was in het midden van de 19e eeuw nog altijd een vrij aanzienlijke stad met (aldus een opgave uit 1866[2]) 10.000 inwoners, waaronder geen Christenen, maar 700 Joden.
Hebron ca. 1890-1900
In 2007 telde Hebron 163.146 inwoners. De nieuwe Joodse wijk heet Kirjath-Arba.

De volgende video geeft een geschiedenis van Hebron (Engels gesproken):


Video 'Hebron, the roots of the Jewish People'. Engelse gesproken. Duur: 13 minuten.

Mannen genaamd Hebron

De mannen in de Bijbel genaamd Hebron zijn:

1. zoon van Kahath en kleinzoon derhalve van Levi.

Geslachtslijn
 
 
 
 
 
 
Jakob
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Levi
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Gersom
 
Kahath
 
Merari
 
Jochebed
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Amram
 
Jizhar
 
Hebron
 
Uzziël
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Aäron
 
Mozes
 
Mirjam

Van dezen Hebron stammen de Hebronieten af, een Levietengeslacht, aan wie waarschijnlijk het innen van de tempelschatting en het geven van godsdienstig onderwijs opgedragen was. Zij woonden, evenals de nakomelingen van Kahath in Efraïm, West-Manasse en Dan.

2. een afstammeling van Juda

Bron

P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Hebron' is op 3 jan. 2017 en 2 april 2018 verwerkt. 

A. Noordtzij, Joh. de Groot, Des Heeren heirscharen. Premieboek bij de N.C.R.V.-kalender 1938. Tekst van blz. 36 is onder wijziging verwerkt op 23 dec. 2020.

Voetnoten

  1. Aldus John Gill’s Expositor bij Gen. 37:14
  2. P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling (Haarlem: De erven F. Bohn, 1866), s.v. Hebron.