Hyksos

Uit Christipedia

De Hyksos waren een uit Arabië afstammende dynastie in het oude Egypte.

Nadat het Egyptische rijk, sedert Menes, 1070 jaar bestaan had, viel, onder de laatste koning van de dertiende Dynastie, van het noordoosten een volksmenigte in Egypte, aan welke men de naam Hyksos, dat is herderskoningen, gaf. Zij onderwierpen het land, breidden hun heerschappij over Beneden- en Midden-Egypte uit, en legden de koning van Thebe in Opper-Egypte het betalen van schatting op.

Nadat de Hyksos ruim 500 jaar geheerst hadden, verhief zich de koning van Thebe, Amenofis II tegen hen en begon hen te verdringen; hun verdrijving gelukte eerst volkomen aan diens opvolger Thoetmoses IV.

Deze is waarschijnlijk de in Exodus 1:8 vermelde nieuwe koning; hij behoorde tot de 18de Dynastie; en verenigde het Nijldal, van de grenzen van Nubië af tot aan de uitwateringen van de Nijl, onder zijn heerschappij.

De droom van de schenker, waarin deze druiven uitdrukt in Farao’s beker, geeft ons aanleiding te menen dat de Farao die Jozef verhoogde tot de dynastie van de uit Arabië afstammende Hyksos behoorde.
Ge 40:11 En Farao’s beker was in mijn hand; en ik nam die druiven, en drukte ze uit in Farao’s beker, en ik gaf den beker op Farao’s hand. (HSV)
Bij de Arabieren was het reeds in de hoge oudheid, evenals later bij de moslims, verboden, gegiste wijn te drinken; men drukte de druiven uit en dronk het sap. Wanneer nu diezelfde gewoonte aan Farao’s hof heerste, terwijl toch bij de eigenlijke Egyptenaren het wijndrinken in gebruik was, zo geeft ons dit aanleiding, om te menen, dat deze Farao tot de Hyksos behoorde[1].

Bron

Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Gen. 40:11. Tekst hiervan is op 15 feb. 2014 verwerkt .

  1. Karl August Dächsel wijst hierop in zijn aangehaald commentaar op Gen. 40:11.