Izebel
Izébel was de heidense gemalin van de Israëlitische koning Achab. Zij is berucht door haar grote ijver voor de Fenicische Baälsdienst, die zij in het rijk van de tien stammen naast de kalverendienst invoerde, en door haar wreedheden, vervolging, uitroeiing van profeten van Jahweh.
Schriftplaatsen: 1 Kon. 16: 31; 18: 4, 13; 21: 5-15.
Naam. Haar naam betekent wellicht "Waar is Baäl?", ontleend aan de eredienst van Baäl, waarin die vraag gesteld in de perioden van het jaar wanneer Baäl, zo geloofde men, in de onderwereld vertoefde[1]. Een ander uitleg van de naam is[2]: "Zonder bijwoning" of "Welke niemand bijwoont", van I = niet, zonder, en Zébel = woning, van het werkwoord zabol = wonen, vgl. Gen. 30: 20. De Engelse Bijbelvertalingen hebben de naam Jezebel.
Familie. Ze was een dochter van Ethbaäl, koning van Sidon en Tyrus. Zij huwde met Achab, een zoon van Omri, koning van het tienstammenrijk Israël. Zo kwam zij in de Omri-dynastie.
|
Door haar geheel en al beheerst bouwde Achab voor Baäl een tempel te Samaria, waarbij 450 afgodspriesters werden aangesteld. Bij haar werden gevonden "hoererijen" en "toverijen".
2Kon 9:22 Het gebeurde nu, toen Joram Jehu zag, dat hij zei: Is het vrede, Jehu? Maar hij zei: Wat vrede, zolang de hoererijen van uw moeder Izebel en haar toverijen zo talrijk zijn? (HSV)
Bij "hoererijen" moeten wij in figuurlijke zin denken aan afgoderijen.
Van de zijde der godvruchtigen in Israël openbaarde zich een krachtig verzet, maar Izebel liet zich door niets en door niemand weerhouden. Zij doodde allen, die zich niet onderwierpen; slechts 100 profeten werden door de vrome Obadja gered.
Ook bekommerde zij zich niet over de driejarige hongersnood, die op Elia's voorzegging tot straf voor haar zonden plaats had, en evenmin om de plechtige gebeurtenis, op den Karmel voorgevallen. Woedend over de dood van haar Baälspriesters, wilde zij ook Elia doden, die slechts door een haastige vlucht ontkwam. Toch had deze profeet haar in de vrije en onbelemmerde uitoefening van haar afgoderij zeer gebreideld, en durfde zij niet meer op dezelfde wijze voortgaan. Zo kwamen Jahweh's dienaren weer te voorschijn en had de ware godsdienst naast de Baäls- en kalverendienst plaats.
Nogmaals treedt zij op de voorgrond bij het vreselijke misdrijf, waarvan Naboth, de eigenaar van de mooie wijngaard, dien Achab zo zeer begeerde, het treurige slachtoffer werd. Toen Achab gestorven was, ging zij onder de regering van Ahazia en Joram met het begunstigen van de Baälsdienst voort, totdat eindelijk ook voor haar het uur van de vergelding sloeg. Op bevel van Jehu werd zij uit een der vensters van haar paleis naar beneden geworpen, door de paarden vertrapt en door de honden verslonden.
'Izebel' in de gemeente van Thyatira
Izebel of Jezabel, in het boek der Openbaring vermeld, is de naam van een vrouw, die zich in de gemeente van Thyatira de naam en het karakter van een profetes aanmatigde, en vele christenen tot hoererij en tot deelneming aan afgodische offers verleidde. Ongetwijfeld is de naam van deze vrouw slechts een figuurlijke naam, daar zij niet ongelijk was aan de oudere Izebel, die als Baälsdienares zo berucht was geworden.
Bronnen
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Izebel' is op 19 juli 2017 verwerkt.
S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Izebel.
Voetnoten
- ↑ Jezebel, en.wikipedia.org. Geraadpleegd 1 juli 2020.
- ↑ S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Izebel. Van Ronkel was hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëdigd vertaler.