Jeremia 4

Uit Christipedia

Jeremia 4 is een hoofdstuk van het boek Jeremia. Hieronder is een samenvatting en/of commentaar.

Hoofdstukken van Jeremia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41 · 42 · 43 · 44 · 45 · 46 · 47 · 48 · 49 · 50 · 51 · 52.

Samenvatting

Vervolg van de oproep tot bekering. God waarschuwt dat Hij een kwaad zal aanbrengen van het Noorden. Oproep om te vluchten naar de vaste steden (4:5v). Babel zal de steden verwoesten (4:7). Jeremia heeft een visioen van de verwoesting (4:23v). Sion is in barensnood (4:31).

1

Jer 4:1 Zo gij u bekeren zult, Israël! spreekt de HEERE, bekeer u tot Mij; en zo gij uw verfoeiselen van Mijn aangezicht zult wegdoen, zo zwerft niet om. (SV)

Zo zwerft niet om. Herziene Statenvertaling: "en niet [meer] rondzwerft". Rondzwervend op zoek naar hulp van Assur of Egypte of afgoden.

Jer 2:20  Als Ik van ouds uw juk verbroken, [en] uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen; maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende. (SV)

3

Jer 4:3  Want zo zegt de HEERE tot de mannen van Juda, en tot Jeruzalem: Braakt ulieden een braakland, en zaait niet onder de doornen. (SV)

Braakt ulieden een braakland. De spreekwijze is ontleend van de akkerlieden die de aarde, die een tijd leeg en onbebouwd gelegen heeft, door het omploegen van haar oppervlakte zacht en rul maken tot het ontvangen van het zaad. De spreekwijze is figuurlijk: het leven moet van de grond van het hart af anders worden. Wordt voor alle dingen vernieuwd in de geest van uw gemoed.

Hos 10:12  Zaait u tot gerechtigheid, maait tot weldadigheid; braakt u een braakland; dewijl het tijd is den HEERE te zoeken, totdat Hij kome, en over u de gerechtigheid regene. (SV)

Eze 18:31  Werpt van u weg al uw overtredingen, waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? (SV)

Efe 4:23  en vernieuwd bent in de geest van uw denken, (Telos)

Zaait niet onder de doornen. Ook dit is beeldspraak. De doornen staan voor de verkeerde dingen, de zorgen en wellustigheden van het leven, waardoor arbeid en zaad toch verloren gaan (Matth. 13:7, 22). Het kan niet goed gaan, wanneer het goddelijke en het vleselijke onder elkaar worden gemengd.

5

Jer 4:5  Verkondigt in Juda, en laat het horen te Jeruzalem, en zegt het; ja, blaast de bazuin in het land; roept met volle [stem] en zegt: Verzamelt ulieden, en laat ons ingaan in de vaste steden! (SV)

Blaast de bazuin. Ten teken dat men verzamelen zal; zie Bazuin.

Laat ons ingaan in de vaste steden! Waar wij veiliger zijn en beter tegenstand kunnen bieden.

6

Jer 4:6  Werpt de banier op naar Sion, vlucht met hopen, blijft niet staan! want Ik breng een kwaad aan van het noorden, en een grote breuk. (SV)

Werpt de banier op naar Sion. Opdat al het volk daarheen vluchtte.

7

Jer 4:7  De leeuw is opgekomen uit zijn haag, en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in verwoesting; uw steden zullen verstoord worden, dat er niemand in wone. (SV)

De leeuw. Figuurlijk gezegd van Nebukadnezar, koning van Babel.

Jer 50:17  Israël is een verbijsterd lam, [dat] de leeuwen verjaagd hebben; de eerste, [die] hem heeft opgegeten, was de koning van Assur, en deze de laatste, Nebukadrezar, de koning van Babel, heeft hem de beenderen verbrijzeld. (SV)

9

Jer 4:9  En het zal te dier tijd geschieden, spreekt de HEERE, [dat] het hart des konings en het hart der vorsten vergaan zal; en de priesters zullen zich ontzetten, en de profeten zich verwonderen. (SV)

En de profeten zich verwonderen. Wanneer hetgeen zij uit hun eigen hart geprofeteerd hebben (Ezech. 13:2 vv.), openlijk tot leugen zal worden. (Jer. 37:19).

Eze 13:2  Mensenkind, profeteer tegen de profeten Israëls, die profeteren, en zeg tot degenen, die uit hun hart profeteren: Hoort des HEEREN woord. (SV)

Jer 37:19  Waar zijn nu ulieder profeten, die u geprofeteerd hebben, zeggende: De koning van Babel zal niet tegen ulieden, noch tegen dit land komen. (SV)

10

Jer 4:10  Toen zei ik: Ach, Heere HEERE! waarlijk, U hebt dit volk en Jeruzalem grotelijks bedrogen, zeggende: ulieden zult vrede hebben; daar het zwaard tot aan de ziel raakt. (CP[1])

Hoe kan God, die niet liegen kan, 'bedrogen' hebben? Misschien in die zin, dat de mensen zich bedrogen achten in de verwachtingen die zij op grond van de uitspraken van hun (dwaze) profeten zichzelf maakten. Deze profeten volgden hun eigen meningen en beweerden: jullie zullen vrede hebben, er is geen gevaar, terwijl nu toch het tegendeel gekomen is, daar het zwaard tot aan de ziel raakt, het uiterste gevaar reeds nabij gekomen is. Of, 'bedrogen' in die zin, dat God, ten gerichte over de verharding waarin men het woord van de ware profeten niet wilde aannemen, een grote misleiding bereidde, daar Hij de valse profeten toeliet het volk te bedriegen (1 Kon. 22:19-23). Zij hadden van vrede gesproken, nu was geen ontkomen meer mogelijk.

Jer 6:13  Want van hun kleinste aan tot hun grootste toe pleegt een ieder van hen gierigheid, en van den profeet aan tot den priester toe bedrijft een ieder van hen valsheid. (SV)

Eze 13:9  En Mijn hand zal zijn tegen de profeten, die ijdelheid zien, en leugen voorzeggen; zij zullen in de vergadering Mijns volks niet zijn, en in het schrift van het huis Israëls niet geschreven worden, en in het land Israëls niet komen; en gij zult weten, dat Ik de Heere HEERE ben. Eze 13:10  Daarom, ja, daarom dat zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede, daar geen vrede is; en [dat] de een een lemen wand bouwt, en ziet, de anderen denzelven pleisteren met loze kalk. (SV)

1Kon 22:19  Verder zeide hij: Daarom hoort het woord des HEEREN: Ik zag den HEERE, zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir staande nevens Hem, aan Zijn rechter [hand] en aan Zijn linkerhand. 1Kon 22:20  En de HEERE zeide: Wie zal Achab overreden, dat hij optrekke en valle te Ramoth in Gilead? De een nu zeide aldus, en de andere zeide alzo. 1Kon 22:21  Toen ging een geest uit, en stond voor het aangezicht des HEEREN, en zeide: Ik zal hem overreden.  1Kon 22:22  En de HEERE zeide tot hem: Waarmede? En hij zeide: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in den mond van al zijn profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden, en zult het ook vermogen; ga uit en doe alzo. 1Kon 22:23  Nu dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest in den mond van al deze uw profeten gegeven; en de HEERE heeft kwaad over u gesproken. (SV)

De leugenprofeten hadden het volk wijsgemaakt, dat het geen inval, geen beleg had te vrezen en het volk had die profeten beschouwd als van God gezonden. Het is daarom dat de profeet Jeremia deze vraag doet. Niet om daarmee te zeggen dat de Heere het volk had bedrogen, maar om daarmee klagend te vragen, waarom de Heere had toegelaten, dat de leugenprofeten het arme volk hadden misleid.

11

Jer 4:11  Te dier tijd zal tot dit volk en tot Jeruzalem gezegd worden: Een dorre wind van de hoge plaatsen in de woestijn, van de weg der dochter van Mijn volks; niet om te wannen, noch om te zuiveren. (CP[1])

Een dorre verzengende wind zal komen van de hoge plaatsen, over de kale rotsen in ‘t oosten, in de woestijn.

Job 1:19  En zie, een grote wind kwam van over de woestijn, en stiet aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. (SV)

Van de weg der dochter van Mijn volk. Recht op Mijn volk op Juda en Jeruzalem af.

Niet om te wannen, noch om te zuiveren. Tot wannen en zuiveren kunnen alleen westen- of zuidenwind dienen. De aangekondigde wint komt om los te rukken en te verderven.

Jer 18:17  Als een oostenwind zal Ik hen verstrooien voor het aangezicht des vijands; Ik zal hun den nek en niet het aangezicht laten zien, ten dage huns verderfs. (SV)

Job 27:21  De oostenwind zal hem wegvoeren, dat hij henengaat, en zal hem wegstormen uit zijn plaats. (SV)

Jes 27:8  Met mate hebt Gij met hem getwist, wanneer Gij hem wegstiet; [als] Hij [hem] wegnam door Zijn harden wind, in den dag des oostenwinds. (SV)

Eze 17:10  Ja ziet, zal hij geplant zijnde gedijen? Zal hij niet, als de oostenwind hem aanroert, gans verdrogen? Op de bedden van zijn gewas zal hij verdrogen. (SV)

Uit het vervolg blijkt dat de aangekondigde wind een zinnebeeld is van de vijand die stormenderhand het land zal overweldigen: het leger van Nebukadnezar.

14

Jer 4:14  Was uw hart van boosheid, o Jeruzalem! opdat u behouden wordt; hoe lang zult u de gedachten van uw ijdelheid in het binnenste van u laten vernachten? (CP[1])

Was uw hart van boosheid, o Jeruzalem! opdat u behouden wordt. Was uw hart van boosheid, met tranen van oprecht berouw; kom tot waarachtige bekering, nu redding van het dreigend verderf nog mogelijk is, opdat u behouden wordt.

Hoe lang zult u de gedachten van uw ijdelheid in het binnenste van u laten vernachten? Daar u toch uw hart voortdurend laat innemen door kwade overdenkingen, die u niets dan onheil en lijden veroorzaken, en het kwaad nog erger maken, in plaats van het af te wenden?

15

Jer 4:15  Want een stem verkondigt van Dan af, en doet ellende horen van het gebergte van Efraïm. (SV)

Van Dan af. De stad Dan lag in het uiterste noorden van het land.

Het gebergte van Efraïm. Dit ligt zuidelijker dan Dan, maar ook nog noordelijk van Juda en Jeruzalem. De vijand komt uit het noorden het land Israël binnen.

16

Jer 4:16  Vermeldt den volke, ziet, doet het horen tegen Jeruzalem; daar komen belegeraars uit verren lande; en zij verheffen hun stem tegen de steden van Juda. (CP[1])

Belegeraars. Statenvertaling: "hoeders". Het hebreeuwse woord נצרים (Notserim) kan beide betekenen, maar "belegeraars" ligt hier meer voor de hand. Het bijbehorende werkwoord heeft ook de betekenis van "belegeren".

19

Jer 4:19  O mijn ingewand, mijn ingewand! ik heb barenswee, o wanden mijns harten! mijn hart maakt getier in mij, ik kan niet zwijgen; want gij, mijn ziel! hoort het geluid der bazuin [en] het krijgsgeschrei. (SV)

Ik heb barenswee.

Ga 4:19  mijn kinderen, van wie ik opnieuw in barensweeën ben, totdat Christus gestalte in u krijgt. (Telos)

1Th 5:3  Wanneer zij zullen zeggen: Vrede en veiligheid, dan zal een plotseling verderf over hen komen zoals de barensnood over een zwangere, en zij zullen geenszins ontkomen. (Telos)

Het krijgsgeschrei. Vs. 29: "het geroep der ruiters en boogschutters".

20

Jer 4:20  Breuk op breuk wordt er uitgeroepen; want het ganse land is verstoord; haastelijk zijn mijn tenten verstoord, mijn gordijnen in een ogenblik! (SV)

Breuk op breuk wordt er uitgeroepen. Nauwelijks is de ene verwoesting vernomen of de tijding van een andere komt.

Haastelijk zijn mijn tenten verstoord, mijn gordijnen in een ogenblik. De steden van mijn vaderland zijn door de vijanden zo spoedig en gemakkelijk verwoest, alsof het slechts licht opgeslagen tenten geweest waren. Uit het "mijn tenten" is het duidelijk dat hij hier spreekt als in naam van het volk, dat onder de oordelen van God gebukt gaat, dat verbroken is.

21

Jer 4:21  Hoe lang zal ik de banier zien, het geluid der bazuin horen? (SV)

Banier en bazuingeluid zijn tekenen van de strijd.

23

Jer 4:23  Ik zag het land aan, en ziet, het was woest en ledig; ook naar den hemel, en zijn licht was er niet. (SV)

Zijn licht was er niet. Vs. 28: de hemel was zwart.

28

Jer 4:28  Hierom zal de aarde treuren, en de hemel daarboven zwart zijn; omdat Ik het heb gesproken, Ik heb het voorgenomen en het zal Mij niet rouwen, en Ik zal Mij daarvan niet afkeren. (SV)

En de hemel daarboven zwart zijn. Zie vs. 23: het licht van de hemel was er niet. De hemel werd ook donker toen Jezus aan het kruis leed.

Lu 23:44  En het was al ongeveer het zesde uur, en er kwam duisternis over het hele land tot het negende uur toe,  Lu 23:45  daar de zon ophield te schijnen. Het voorhangsel van het tempelhuis nu scheurde doormidden. (Telos)

29

Jer 4:29  Van het geroep der ruiters en boogschutters vluchten al de steden; zij gaan in de bossen, en klimmen op de rotsen; al de steden zijn verlaten, zodat niemand daarin woont. (CP[1])

Het geroep der ruiters en boogschutters. Vs. 19: "krijgsgeschrei".

Bossen. Statenvertaling: "wolken". Herziene Statenvertaling: "struiken". Naardense vertaling: "bossen".

Men zoekt een veilig heenkomen in bossen en spelonken.

30

Jer 4:30  Wat zult gij dan doen, gij verwoeste? Al kleeddet gij u met scharlaken, al versierdet gij u met gouden sieraad, al schuurdet gij uw ogen met blanketsel, zo zoudt gij u [toch] tevergeefs oppronken; de boelen versmaden u, zij zullen uw ziel zoeken. (SV)

Deze beschrijving van een hoerachtige vrouw doet sterk denken aan de apocalyptische hoer Babylon.

Opb 17:4 En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken en versierd met goud en edelgesteente en parels, en had een gouden drinkbeker in haar hand, vol gruwelen en de onreinheden van haar hoererij. (TELOS)

Zij zullen uw ziel zoeken. Dat is ook het lot van het apocalyptische hoer Babylon.

Opb 17:16 En de tien horens die u hebt gezien en het beest, dezen zullen de hoer haten en haar eenzaam en naakt maken, en haar vlees eten en haar met vuur verbranden. Opb 17:17 Want God heeft in hun harten gegeven zijn bedoeling uit te voeren en het met enerlei bedoeling uit te voeren en hun koninkrijk aan het beest te geven, totdat de woorden van God vervuld zullen zijn. (Telos)

31

Jer 4:31  Want ik hoor een stem als van een [vrouw], die in arbeid is, een benauwdheid als van een, die in des eersten kinds nood is, de stem van de dochter Sions; zij hijgt, zij breidt haar handen uit, [zeggende]: O, wee mij nu, want mijn ziel is moede vanwege de doodslagers! (SV)

Deed vs. 30 denken aan de apocalyptische hoer Babylon. Vs. 31 leidt onze gedachten naar een andere vrouw in het boek Openbaring, eveneens de dochter Sion (inz. het gelovig overblijfsel), die in de benauwdheid der tijden een kind baart, dat onmiddellijk wordt weggenomen.

Opb 12:1 En er werd een groot teken gezien in de hemel: een vrouw, bekleed met de zon en de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren. Opb 12:2  En zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. (Telos)

Andere hoofdstukken

Hoofdstukken van Jeremia samengevat en/of passages ervan becommentarieerd: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28 · 29 · 30 · 31 · 32 · 33 · 34 · 35 · 36 · 37 · 38 · 39 · 40 · 41 · 42 · 43 · 44 · 45 · 46 · 47 · 48 · 49 · 50 · 51 · 52.

Bron

Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Jer. 4:3, 6, 9-11, 14, 16, 20. Enige tekst hiervan is onder wijziging verwerkt op 11-12 sept. 2021.  

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 1,2 1,3 1,4 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.