Klaagliederen 1

Uit Christipedia

Klaagliederen 1 is een hoofdstuk van Klaagliederen, een geschrift in de Bijbel, en telt 22 verzen.

Hoofdstukken van Klaagliederen samengevat en/of becommentarieerd: · 1 · 2 · 3 · 4 · 5
Verzen van Klaagliederen 1 becommentarieerd: · 1 · 8 · 9 · 11 · 12 · 13 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21

Samenvatting

Jeruzalems ellende. — Jeruzalem, als een vrouw voorgesteld, is eenzaam, vernederd, in ellende gedompeld, verdrietig, zuchtend, ongetroost, vijandig bejegend, bespot. Juda is in ballingschap gegaan. God heeft Jeruzalem bedroefd vanwege haar vele overtredingen en weerspannigheid.

1

1 [Aleph]. Hoe zit die stad [zo] eenzaam, die vol volks was, zij is als een weduwe geworden, zij, die groot was onder de heidenen, een vorstin onder de landschappen, is cijnsbaar geworden. (SV)

[Aleph]. In het Hebreeuws begint dit vers met de letter Aleph, de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet. De volgende regels beginnen met de volgende letters van dit alfabet. Klaagliederen 1 is een zogenaamd lettervers.

8

8 [Cheth]. Jeruzalem heeft zwaarlijk gezondigd, daarom is zij als een afgezonderde [vrouw] geworden; allen, die haar eerden, achten haar onwaard, dewijl zij haar naaktheid gezien hebben; zij zucht ook, en zij is achterwaarts gekeerd. (SV) 

Als een afgezonderde [vrouw]. Zie vs. 17. In vrouw in haar stonden.

Zij is achterwaarts gekeerd. Zie vs. 13.

9

9 [Teth]. Haar onreinheid is in haar zomen, zij heeft niet gedacht aan haar uiterste, daarom is zij wonderbaarlijk omlaag gedaald; zij heeft geen trooster. HEERE, zie mijn ellende aan, want de vijand maakt zich groot. (SV)

Zij heeft geen trooster. Zie vs. 16, 17, 21.

11

11 [Caph]. Al haar volk zucht, brood zoekende, zij hebben hun gewenste dingen voor spijs gegeven, om de ziel te verkwikken. Zie, HEERE, en aanschouw, dat ik onwaard geworden ben. (SV)  

Brood zoekende. Zie vs. 19.

12

12 [Lamed]. Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over weg gaat? Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart, die mij aangedaan is, waarmede de HEERE [mij] bedroefd heeft ten dage der hittigheid Zijns toorns. (SV)  

Schouwt het aan en ziet, of er een smart zij gelijk mijn smart. Vs. 18: "ziet mijn smart".

13

13 [Mem]. Van de hoogte heeft Hij een vuur in mijn beenderen gezonden, waarover Hij geheerst heeft; Hij heeft voor mijn voeten een net uitgebreid, Hij heeft mij achterwaarts doen keren, Hij heeft mij woest en ziek gemaakt den gansen dag. (SV)  

Hij heeft mij achterwaarts doen keren. Zie vs. 8.

16

16 [Ain]. Om dezer dingen wille ween ik; mijn oog, mijn oog vliet af van water, omdat de trooster, die mijn ziel zou verkwikken, verre van mij is; mijn kinderen zijn verwoest, omdat de vijand de overhand heeft. (SV) 

De trooster ... verre van mij is. Zie vs. 9, 17, 21.

17

17 [Pe]. Sion breidt haar handen uit, daar is geen trooster voor haar; de HEERE heeft van Jakob geboden, dat die rondom hem zijn, zijn tegenpartijders zouden zijn; Jeruzalem is als een afgezonderde [vrouw] onder hen. (SV)  

Daar is geen trooster voor haar. Zie vzn. 9, 16, 21.

Als een afgezonderde vrouw. zie vs. 8.

18

18 [Tsade]. De HEERE is rechtvaardig, want ik ben Zijn mond weerspannig geweest; hoort toch, alle u volken, en ziet mijn smart; mijn jonge vrouwen en mijn jongemannen zijn in de gevangenis gegaan. (CP[1]) 

Ik ben Zijn mond weerspannig geweest. Zie vs. 20.

Ziet mijn smart. Zie vs. 12.

19

19 [Koph]. Ik riep tot mijn liefhebbers, [maar] zij hebben mij bedrogen; mijn priesters en mijn oudsten hebben in de stad de geest gegeven, als zij voedsel voor zich zochten, opdat zij hun ziel mochten verkwikken. (CP[1])

Als zij voedsel voor zich zochten, opdat zij hun ziel mochten verkwikken.. Zie vs. 11.

20

20 [Resch]. Aanzie, HEERE, want mij is bange; mijn ingewand is beroerd, mijn hart heeft zich omgekeerd in het binnenste van mij, want ik ben zeer wederspannig geweest; van buiten heeft [mij] het zwaard van kinderen beroofd, van binnen is als de dood. (SV)  

Ik ben zeer weerspannig geweest. Zie vs. 18.

21

21 [Schin]. Zij horen, dat ik zucht, [maar] ik heb geen trooster; al mijn vijanden horen mijn kwaad; [en] zij zijn vrolijk, dat Gij het gedaan hebt; [als] Gij den dag zult voortgebracht hebben, [dien] Gij uitgeroepen hebt, zo zullen zij zijn, gelijk ik ben. (SV)  

Ik heb geen trooster. Zie vs. 9, 16, 17.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.