Lachai-Roï

Uit Christipedia

Lachai-Roi (Eng. Lahairoi of Lahai-Ro; Lat. Vulgaat viventis et videntis) is de naam die Hagar aan God gaf en die later overging op de waterbron waar de Engel van Jahweh de slavin Hagar vond, die van haar meesteres Saraï was gevlucht. Izak woonde bij dezelfde bron, Gen. 24:62; 25:11.

Ge 16:7  De Engel van de HEERE vond haar bij een waterbron in de woestijn, bij de bron aan de weg naar Sur. Ge 16:8 En Hij zei: Hagar, slavin van Sarai! Waar komt u vandaan en waar gaat u heen? Zij zei: Ik ben op de vlucht voor mijn meesteres Sarai. Ge 16:9 Toen zei de Engel van de HEERE tegen haar: Keer terug naar uw meesteres, en onderwerp u aan haar gezag. Ge 16:10  Verder zei de Engel van de HEERE tegen haar: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken, zodat het vanwege de menigte niet geteld kan worden. Ge 16:11 Ook zei de Engel van de HEERE tegen haar: Zie, u bent zwanger; u zult een zoon baren en u moet hem de naam Ismaël geven, omdat de HEERE uw verdrukking gehoord heeft. Ge 16:12 En hij zal zijn een wilde ezel [van een] mens; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders. Ge 16:13 En zij gaf de HEERE, Die tot haar sprak, de naam: U bent de God Die naar mij omziet! Want zij zei: Heb ik hier dan Hem gezien Die naar mij omgezien heeft? Ge 16:14 Daarom gaf men die put de naam: de put Lachai-Roï; zie, hij ligt tussen Kades en Bered. (HSV)

Naam. De naam van de put of bron is Beër Lachai Roï = ‘bron van de Levende Die naar mij omziet’ of ‘Bron van de Levende die mij ziet’ of ‘bron van de Levende en Ziende’. Eng. Beerlahairoi of Beer lahai roi.

Daar was haar de Engel verschenen, die de blijde tijding bracht, dat zij een talrijk nageslacht hebben zou en dat het kind in haar schoot de naam Ismaël (= 'God hoort') moest heten, Gen. 16:13-14; 24:62. Daardoor wist de slavin dat God haar verdrukking hoorde en naar haar omzag. Merk op dat de naam Lachai-Roi door Hagar aan Jahweh gegeven werd (Gen. 16:13). Later ging de naam over op de put (Gen. 16:14).

De naam is afgeleid van de werkwoorden Chajoh of Chajai, ‘leven’ en Raoh, ‘zien’[1].

Ligging. De put lag in de woestijn, in het zuiden, op de weg van Sur, tussen Kades en Bered (Gen. 16:7, 14).

de ligging van Beër-Lachai-Roi (Eng. "Beer-lahai-roi").

Izak woonde bij de put Lachai-Roï, toen hij Rebekka ontmoette.

Ge 24:62  Izak kwam inmiddels uit de richting van de put Lachai-Roï; hij woonde namelijk in het Zuiderland. (HSV)

Ge 25:11 En het geschiedde na Abrahams dood, dat God Izak, zijn zoon, zegende; en Izak woonde bij den put Lachai-roï. (SV)

Voetnoot

  1. Aldus S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Beër-Lachia-Roï. Van Ronkel was destijds hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëdigd vertaler.