Mattheüs 27

Uit Christipedia

Mattheüs 27, een hoofdstuk van het Evangelie naar Mattheüs, wordt hieronder samengevat en/of een of meer passages ervan worden becommentarieerd.

Hoofdstukken die zijn samengevat en/of passages ervan becommentarieerd:
Mattheüs: 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 · 16 · 17 · 18 · 19 · 20 · 21 · 22 · 23 · 24 · 25 · 26 · 27 · 28

Samenvatting

1-2 Jezus overgeleverd aan Pilatus. 3-5 Judas’ berouw en zelfmoord. 6-10 Koop van de akker van de pottenbakker. 11-26 Stadhouder Pilatus ondervraagt Jezus. Op verzoek van het volk levert hij hem over om gekruisigd te worden. 27-31 Romeinse soldaten bespotten en mishandelen Jezus. 32-38 De kruisiging. 39-44 De gekruisigde door omstanders gelasterd en bespot. 45-50 Het sterven van Jezus. 51-53 Bovennatuurlijke gebeurtenissen. 54-56 Erkentenis door de hoofdman. De toeziende vrouwen. 57-61 De begrafenis van Jezus. 62-66 De overpriesters en de farizeeën krijgen van Pilatus toestemming om het graf van Jezus te beveiligen met een wacht.  

1

1 Toen het nu morgen was geworden, beraadslaagden al de overpriesters en de oudsten van het volk tegen Jezus om Hem te doden. (Telos) 

Hoewel ze hem doodschuldig hadden verklaard, moesten ze nog argumenten bedenken om stadhouder Pilatus te bewegen de doodstraf te bevelen.

Al de overpriesters. Dit is wel heel ontluisterend en beschamend voor deze voorname klasse van godsdienstigen.

De overpriesters en de oudsten. Zie vs. 3

3

3 Toen kreeg Judas, die Hem had overgeleverd, berouw, toen hij zag dat Hij was veroordeeld, en bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en oudsten terug (Telos)  

De dertig zilverlingen.

Mt 26:14 Toen ging een van de twaalf, Judas Iskariot geheten, naar de overpriesters Mt 26:15  en zei: Wat wilt u mij geven? Dan zal ik Hem aan u overleveren. Mt 26:16  Zij nu betaalden hem dertig zilverlingen uit. En van toen af zocht hij een gelegenheid om Hem over te leveren. (Telos)

De overpriesters en oudsten. Zie vs. 1.

7

7 Nadat zij nu hadden beraadslaagd, kochten zij daarmee de akker van de pottenbakker als een begraafplaats voor de vreemdelingen. (Telos) 

Een begraafplaats voor de vreemdelingen. Deze vreemdelingen waren elders wonende Joden, die bij hun bezoek te Jeruzalem mochten sterven, zonder daar bloedverwanten of een eigen familiegraf te bezitten; zo had men nu een plaats, waar men zulke doden kon begraven[1].

9

9 Toen is vervuld wat gesproken is door de profeet Jeremia, die zei: ‘En zij namen de dertig zilverlingen, de waarde van de Gewaardeerde, waarop die van de zonen Israels Hem gewaardeerd hadden, (Telos) 

De profeet Jeremia, die zei. De aangehaalde woorden in de verzen 9 en 10 komen niet voor in het twee Bijbelboeken van de profeet Jeremia. Ze komen het meest overeen met Zach. 11:12-13.

Zac 11:12  Want Ik had tegen hen gezegd: Als het goed is in uw ogen, geef [Mij] Mijn loon; zo niet, laat het na. Toen hebben zij Mijn loon afgewogen: dertig zilverstukken. Zac 11:13  Maar de HEERE zei tegen Mij: Werp dat de pottenbakker toe - een mooie prijs waarop Ik door hen geschat ben! Daarop nam Ik de dertig zilverstukken en wierp ze [in] het huis van de HEERE de pottenbakker toe. (HSV)

Hoe verklaren we de verwijzing naar Jeremia? Hierop zijn verschillende antwoorden gegeven: 1. Overschrijvers hebben 'Jeremia' toegevoegd. In het oude Syrische handschrift ontbreekt 'Jeremia'. Een latere toevoeging van 'Jeremia' is waarschijnlijk, omdat Mattheüs dikwijls de naam van een aangehaalde profeet weglaat:

Mt 1:22  Dit alles nu is gebeurd, opdat vervuld werd wat door de Heer gesproken is door middel van de profeet, die zei: (Telos)

Mt 2:5  En zij zeiden tot hem: In Bethlehem in Judea; want zo is er geschreven door de profeet: (Telos)

Mt 2:15  En hij was daar tot de dood van Herodes; opdat vervuld werd wat door de Heer gesproken is door middel van de profeet, die zei’: Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen’. (Telos)

Mt 13:35  opdat vervuld werd wat gesproken is door de profeet, die zei: ‘Ik zal mijn mond opendoen in gelijkenissen; ik zal dingen uitspreken die van de grondlegging van de wereld af verborgen zijn geweest’. (Telos)

Mt 21:4  Dit nu is gebeurd, opdat vervuld werd wat gesproken is door de profeet, die zei: (Telos)


2. Jeremia stond het eerst genoemd in de ordening van de profetische Bijbelboeken bij de Talmoedisten. Vergelijk de uitdrukking "Jeremia of een van de profeten" in:

Mt 16:13 Toen nu Jezus gekomen was in de streken van Caesarea-Filippi, vroeg Hij zijn discipelen aldus: Wie zeggen de mensen dat de Zoon des mensen is? Mt 16:14  Zij nu zeiden: Sommigen: Johannes de doper; en anderen: Elia; en weer anderen: Jeremia of een van de profeten. (Telos)

Het was een oud gebruik onder de Joden om het Oude Testament in drie delen te verdelen: het eerste deel heette 'De Wet'; het tweede begint met de Psalmen en werd 'De Psalmen'; het derde begint met de profeet Jeremia en werd 'Jeremia' genoemd. Daar de geschriften van Zacharia en de andere profeten zijn opgenomen in het derde deel 'Jeremia', staan alle citaten uit het derde deel onder onder de naam van Jeremia. "Gesproken door de profeet Jeremia" wil hier zeggen dat het citaat uit de profetische boeken, die de collectieve naam 'Jeremia' dragen, stamt.[2]

3. Er staat niet "wat geschreven is door de profeet Jeremia", maar "wat gesproken is door de profeet Jeremia". Zacharia heeft deze woorden van Jeremia neergeschreven.

4. Mattheüs haalt de woorden aan uit het apocriefe geschrift. 'Ik heb onlangs', zegt Hiëronymus, 'in een Hebreeuws boek, dat een Hebreeër van de Nazarener-sekte mij presenteerde, een apocrief geschrift van Jeremia gelezen, waarin ik deze passage woord voor woord geschreven aantrof.'[3] Ook elders in het Nieuwe Testament komen woorden uit een apocrief geschrift voor: in het Bijbelboek Judas wordt een profetie van Henoch geciteerd, die niet is te vinden in het Oude Testament.

Jds 1:14 En ook Henoch, de zevende van Adam af, heeft van dezen geprofeteerd door te zeggen: Zie, de Heer is gekomen temidden van zijn heilige tienduizenden, Jds 1:15 om oordeel uit te oefenen tegen allen en elke ziel te bestraffen om al hun werken van goddeloosheid die zij goddeloos bedreven hebben, en om alle harde woorden die goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. (TELOS)

Judas citeert uit 1 Henoch 60:8 "Henoch, de zevende van Adam", en uit 1 Henoch 1:9. "Ziet, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen".

10

10 en gaven die voor de akker van de pottenbakker, zoals de Heer mij had opgedragen’. (Telos) 

Zie het commentaar bij vers 9.

11

11 Jezus nu stond voor de stadhouder. En de stadhouder vroeg Hem aldus: Bent U de koning der Joden? Jezus nu zei: U zegt het. (Telos)  

De stadhouder vroeg Hem aldus: Bent U de koning der Joden? Dat was voor Pilatus een belangwekkende vraag. Het was eens ook voor Herodes de Grote een belangrijk punt. De Hogepriester had gevraagd: "Bent u de Christus, de Zoon van God?".

Mt 26:63  Jezus echter zweeg. En de hogepriester antwoordde en zei tot Hem: Ik bezweer U bij de levende God, dat U ons zegt of U de Christus bent, de Zoon van God! Mt 26:64  Jezus zei tot hem: U hebt het gezegd. Ik zeg u evenwel: van nu aan zult u de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht en zien komen op de wolken van de hemel. Mt 26:65  Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Hij heeft gelasterd; waarom hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt u de lastering gehoord; wat vindt u ervan? (Telos)

Pilatus vernam ook dat Jezus de Messias (Christus) werd genoemd, zie vs. 17.

Jezus nu zei: U zegt het. Zie 26:64. Hiermee bevestigt Jezus dat Hij het is.

12

12 En toen Hij door de overpriesters en oudsten werd beschuldigd, antwoordde Hij niets. (Telos)  

De overpriesters en oudsten. Zie vs. 1.

13

13 Toen zei Pilatus tot Hem: Hoort U niet hoeveel zij tegen U getuigen? (Telos)  

Hoeveel. Veel beschuldigingen, daaronder wellicht ook de beschuldiging van het afbreken van de tempel.

17

17 Toen zij dan bijeen waren, zei Pilatus tot hen: Wie wilt u dat ik u zal loslaten: Jezus Barabbas, of Jezus die Christus wordt genoemd? (Telos)  

Jezus die Christus wordt genoemd. Dat moest de toehoorders, waaronder veel overpriesters en oudsten van Israël (vgl. vers 18, 20), aanspreken.

18

18 Want hij wist dat zij Hem uit afgunst hadden overgeleverd. (Telos)  

Uit afgunst. Omdat Jezus zo 'populair' was, veel volk trok en met vreugde was binnengehaald in Jeruzalem.

19

19 Toen hij nu op de rechterstoel zat, zond zijn vrouw hem de boodschap: Heb niets te doen met die Rechtvaardige; want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden. (Telos)  

Vergelijk:

Lu 23:27  Nu volgde Hem een grote massa van het volk en van vrouwen die weeklaagden en klaagliederen over Hem zongen. Lu 23:28  Jezus echter wendde Zich tot hen en zei: Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij; weent evenwel over uzelf en over uw kinderen. (Telos)

Vergelijk het "hun vrouwen bijzonder" in de beschrijving van de grote rouwklacht over de gekruisigde Messias.

Zac 12:12  En het land zal rouwklagen, elk geslacht bijzonder; het geslacht van het huis Davids bijzonder, en hunlieder vrouwen bijzonder; en het geslacht van het huis van Nathan bijzonder, en hun vrouwen bijzonder; Zac 12:13  Het geslacht van het huis van Levi bijzonder, en hun vrouwen bijzonder; het geslacht van Simei bijzonder, en hun vrouwen bijzonder; Zac 12:14  Al de overige geslachten, elk geslacht bijzonder, en hunlieder vrouwen bijzonder. (SV)

20

20 De overpriesters en de oudsten echter overreedden de menigten dat zij Barabbas moesten vragen, maar Jezus ombrengen. (Telos)  

De overpriesters en de oudsten. Zie verzen 1, 12.

22

22 Pilatus zei tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus die Christus wordt genoemd? Zij zeiden allen: Laat Hij gekruisigd worden! (Telos)  

Allen. Niet 'de meesten', maar 'allen'. Blijk van consensus over de straf. Zie vs. 25: "al het volk". En vs. 27: "de hele legerafdeling".

23

23 Hij echter zei: Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? Zij riepen echter des te meer: Laat Hij gekruisigd worden! (Telos)  

Zij riepen echter des te meer. Zij schijnen hun eigen geweten te overschreeuwden. Op de vraag van Pilatus hebben zij geen goed antwoord.

24

24 Toen Pilatus nu zag dat het niets hielp, maar dat er veeleer opschudding ontstond, nam hij water en waste zijn handen ten aanschouwen van de menigte en zei: Ik ben onschuldig aan het bloed van deze Rechtvaardige; het is uw zaak! (Telos)  

Maar dat er veeleer opschudding ontstond. Dat verschafte de stadhouder een extra reden om Jezus over te leveren om gekruisigd te worden. Bestuurders houden niet van onrust, opschudding onder de bevolking, wat in het boek Handelingen is te zien bij het optreden van de apostel Paulus.

25

25 En al het volk antwoordde en zei: Zijn bloed over ons en over onze kinderen! (Telos)  

Al het volk. Zie vs. 22: "allen"; vers 27: "de hele legerafdeling".

Zijn bloed over ons en over onze kinderen! De menigte was door haar oversten in de waan gebracht dat het door de eis van Zijn dood veeleer God een dienst deed dan een misdaad. Daarom durfden de mensen te antwoorden, dat het bloed van Jezus niet aan hem, Pilatus, zou gewroken worden en dat zij ervoor garant stonden. "Het kome over ons en over onze kinderen". Zij meenden niets te vrezen te hebben en gaven blijk een onverschrokken hart voor de zaak hebben. Pilatus schudde de bloedschuld, de aansprakelijkheid van zich af, het volk nam de bloedschuld op zich, evenwel in schijn, daar zij ervan overtuigd waren door de dood van Jezus de Galileeër geen enkele bloedschuld hen of hun nageslacht zou aankleven.

De Heer Jezus had echter gewaarschuwd dat het bloed van rechtvaardigen gewroken zou worden.

Mt 23:35  opdat alle rechtvaardige bloed over u komt dat op de aarde is vergoten, van het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Barachia, die u hebt vermoord tussen het tempelhuis en het altaar. (Telos)

Hnd 5:28  Wij hebben U ernstig bevolen niet te leren in deze naam, en zie, u hebt Jeruzalem met uw leer vervuld en wilt over ons het bloed van deze mens brengen. (Telos)

26

26 Toen liet hij hun Barabbas los, maar Jezus geselde hij en leverde Hem over om gekruisigd te worden. (Telos)

Vergelijk:

Pre 7:15 Dit alles heb ik gezien in de dagen mijner ijdelheid; er is een rechtvaardige, die in zijn gerechtigheid omkomt; daarentegen is er een goddeloze, die in zijn boosheid [zijn] [dagen] verlengt. (SV)

Maar Jezus geselde hij. Helaas had de oproep van Pilatus' vrouw, "Heb niets van doen met deze rechtvaardige!", niet de gewenste uitwerking. Waarom geselde hij Hem, als hij geen kwaad in de Galileeër gevonden had?

27

27 Toen namen de soldaten van de stadhouder Jezus mee in het pretorium en verzamelden tegen Hem de hele legerafdeling. (Telos)   

En verzamelden tegen Hem de hele legerafdeling. Om de Galileeër, die doorging voor 'de koning der Joden' (vs. 29) te bespotten (vs. 29), 'de laatste eer' te bewijzen vóór diens kruisiging.

De hele legerafdeling. Vgl. vs. 22: "allen", en vs. 25: "al het volk".

28

28 En na Hem ontkleed te hebben deden zij Hem een scharlaken mantel om; (Telos) 

Een scharlaken mantel. Teken van koninklijke waardigheid. Het diende echter als spotkleed voor deze 'koning'.

Onze Heiland aanvaardde een spotkleed, wij daarentegen, die Hem toebehoren, ontvangen heilskleren, de mantel der gerechtigheid.

Jes 61:10  Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God, want Hij heeft mij bekleed met de klederen des heils, den mantel der gerechtigheid heeft Hij mij omgedaan; ... (SV)

29

29 en na een kroon van dorens gevlochten te hebben zetten zij die op zijn hoofd, en een rietstok in zijn rechterhand; en zij vielen op hun knieën voor Hem en bespotten Hem aldus: Gegroet, koning der Joden! (Telos)  

Een kroon van dorens. Behalve het spotkleed ook een spotkroon. De dorens moeten pijnlijk en tot bloedens toe in Jezus' hoofdhuid gestoken hebben. Later zouden zijn handen, voeten en zijde (door)stoken worden. De dorens zijn voortbrengselen van een vervloekte aardbodem, "de eerstelingen van de vloek" (Trapp). Zie Doorn.

En een rietstok in zijn rechterhand. Een spotkleed, een spotkroon en, ten derde, een spotscepter (spotheersersstaf).

Hij droeg een spotkleed, en wij, Zijn discipelen, worden bekleed met klederen des heils, de mantel der gerechtigheid. Hij droeg een doornenkroon, wij zullen echte lauwerkransen dragen (→ Kroon). En Hij droeg een rieten spotheersersstaf, doch wij zullen een ijzeren heersersstaf hanteren en de volken hoeden (→ Staf).

30

30 En zij spuwden op Hem, namen de rietstok en sloegen op zijn hoofd. (Telos)  

En sloegen op zijn hoofd. Hij werd met de spotstaf geslagen; wij, zijn discipelen, zullen indien nodig, naar goddelijk recht, volken slaan met een ijzeren staf (waarmee niet te spotten valt).

Opb 2:26  En wie overwint en mijn werken tot het einde toe bewaart, die zal Ik macht geven over de volken; Opb 2:27  en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf; als pottenbakkersvaten worden zij verbrijzeld, zoals ook Ik die macht van mijn Vader heb ontvangen; Opb 2:28  en Ik zal hem de morgenster geven. (Telos)

31

31 En toen zij Hem hadden bespot, deden zij Hem de mantel af en deden Hem zijn kleren aan; en zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen. (Telos)  

En zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen. "Als een lam werd Hij ter slachting geleid," profeteerde Jesaja ooit.

Jes 53:7  ... maar Hij deed Zijn mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachting geleid; als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open. (Telos)

De Ethiopische kamerheer las dat gedeelte:

Hnd 8:32  En het schriftgedeelte dat hij las, was dit: Hij is als een schaap naar de slachting geleid en zoals een lam stemmeloos is bij de scheerder, zo doet Hij Zijn mond niet open. (Telos)

32

32 En toen zij naar buiten gingen, vonden zij een man uit Cyrene, Simon geheten; hem dwongen zij zijn kruis te dragen. (Telos) 

Zijn kruis te dragen. D.i. de zware horizontale dwarsbalk, het patibilum. Zie Kruis, kruisigen.

Zijn kruis te dragen. Hij droeg het áchter Jezus aan.

Lukas 23: 26 En toen zij Hem wegleidden, hielden zij een zekere Simon van Cyrene aan, die van het veld kwam, en legden hem het kruis op om het achter Jezus aan te dragen.

34

 34 gaven zij Hem wijn met gal gemengd te drinken; en toen Hij die had geproefd, wilde Hij niet drinken. (Telos) 

Gaven zij Hem wijn met gal gemengd te drinken. David schreef dat hij gespijzigd werd met 'gal'.

Ps 69:21 (69:22) Ja, zij hebben mij gal als mijn voedsel gegeven, in mijn dorst hebben zij mij zure wijn laten drinken. (HSV)

Hiermee voorzegde hij iets van het lijden dat over Christus, de zoon van David, zou komen. Wijn, vermengd met gal, is een bedwelmend, verdovend middel. Het werd Jezus gegeven volgens Joods gebruik, om de ter dood veroordeelde een drank van bedwelmende uitwerking toe te reiken, opdat daardoor de pijnen minder zouden worden gevoeld. Vergelijk:

Spr 31:6  Geef sterkedrank aan wie dreigt om te komen, en wijn aan hen die bitter bedroefd van ziel zijn. (HSV)

Waarom wilde de Heer deze wijn niet drinken? Waarschijnlijk omdat Hij bij volle bewustzijn, onbedwelmd, het lijden moest en wilde ondergaan. Hij moest "veel lijden".

Mr 8:31  En Hij begon hun te leren dat de Zoon des mensen veel moest lijden en verworpen worden door de oudsten, de overpriesters en de schriftgeleerden en gedood worden en na drie dagen opstaan. (Telos)

Lu 24:26  Moest de Christus dit niet lijden, en zo in zijn heerlijkheid binnengaan? (Telos)

Gal. Wat is de 'gal' die Jezus kreeg? Een opvatting zegt: mirre en andere bittere stoffen[1].

En toen Hij die had geproefd, wilde Hij niet drinken. Hij wilde Zich niet laten bedwelmen, maar met helder bewustzijn het over Hem beschikte lijden doorstaan[4], terwijl Hij later, onmiddellijk vóór het sterven, een dronk nam van de gewone soldatenwijn (Mt. 27:48).  

35

35 Nadat zij Hem nu hadden gekruisigd, verdeelden zij zijn kleren door het lot te werpen. (Telos) 

Op de plaats van de terechtstelling (door kruisiging) gekomen, werd de veroordeelde van zijn kleren ontdaan en op de dwarsbalk gebonden of gespijkerd, die vervolgens werd bevestigd aan de horizontale paal, die reeds in de grond stond[4].

Verdeelden zij zijn kleren. Volgens het gewoonterecht waren de kleren van een kruiseling voor de soldaten die de executie uitvoerden[4]. De verdeling van Jezus' kleren was de vervulling van een profetisch woord van David:

Ps 22:18  (22-19) Zij delen mijn klederen onder zich, en werpen het lot over mijn gewaad. (SV)

36

36 En terwijl zij zaten, bewaakten zij Hem daar. (Telos) 

Bewaakten zij Hem daar. Zie vs. 54. Bewaking om te voorkomen dat Hij door Zijn volgelingen van het kruis afgenomen werd. Hij werd bewaakt opdat Hij verloren zou gaan (ten verderve zou gaan, het leven zou verliezen, de dood zou sterven), Hij bewaakt ons opdat wij niet verloren gaan.

Joh 17:12  Toen Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam. Hen die U Mij hebt gegeven, heb Ik bewaakt en niemand van hen is verloren gegaan dan de zoon van het verderf, opdat de Schrift vervuld werd. (Telos)

38

38 Toen werden met Hem twee rovers gekruisigd, een aan zijn rechterhand en een aan zijn linkerhand. (Telos)  

Twee rovers gekruisigd. Zie vs. 44.

39

39 De voorbijgangers nu lasterden Hem, terwijl zij hun hoofden schudden. (Telos) 

Voorbijgangers. Vermoedelijk derhalve liep er een weg langs de heuvel Golgotha.

40

Mt 27:40  en zeiden: U die het tempelhuis afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf, als U Gods Zoon bent, en kom van het kruis af! (Telos)

Als U Gods Zoon bent. Zie ook vs. 43. Een beschuldiging was dat Jezus zichzelf Gods Zoon had gemaakt.

Joh 19:7  De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet en naar die wet behoort Hij te sterven, omdat Hij Zichzelf Gods Zoon heeft gemaakt. (Telos)

En kom van het kruis af! Zie vs. 42. Hij kwam er niet af. Het waren niet de spijkers die Jezus aan het kruis hielden, het was Zijn liefde voor ons[5].

41

41 Evenzo zeiden ook de overpriesters met de schriftgeleerden en oudsten spottend:(Telos) 

Mannen van het Joodse gerechtshof, de Raad.

42

42 Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Hij is koning van Israel-laat Hij nu van het kruis afkomen en wij zullen in Hem geloven. (Telos) 

Laat Hij nu van het kruis afkomen. Zie vs. 40.

43

43 Hij vertrouwt op God-laat Hij Hem nu redden als Hij behagen in Hem heeft! Want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. (Telos)  

Laat Hij Hem nu redden als Hij behagen in Hem heeft! Niet alleen de Zoon, maar ook de Vader werd op dit ogenblik door deze onkundige prominenten getart.

Ik ben Gods Zoon. Zie vs. 40.

44

44 Hetzelfde nu verweten Hem ook de rovers die met Hem waren gekruisigd. (Telos)  

De rovers die met Hem waren gekruisigd. Zie vs. 38.

45

45 Van het zesde uur af nu kwam er duisternis over het hele land tot het negende uur toe. (Telos)  

Het zesde uur. Dat is van 11.00 - 12.00 uur.

Het negende uur. Dat is van 14.00 - 15.00 uur.

46

Mt 27:46 Omstreeks het negende uur nu riep Jezus met luider stem de woorden: Eli, Eli, lema sabachthani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? (Telos)

Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? Jezus haalt met deze klagende uitroep, met deze smartekreet de woorden van David aan uit Ps. 22:1.

Ps 22:1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Aijeleth hasschachar. (22-2) Mijn God, mijn God! waarom hebt Gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing, [van] de woorden mijns brullens? Ps 22:2  (22-3) Mijn God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts, en ik heb geen stilte. Ps 22:3  (22-4) Doch Gij zijt heilig, wonende [onder] de lofzangen Israëls. Ps 22:4  (22-5) Op U hebben onze vaders vertrouwd; zij hebben vertrouwd, en Gij hebt hen uitgeholpen.  Ps 22:5  (22-6) Tot U hebben zij geroepen, en zijn uitgered; op U hebben zij vertrouwd, en zijn niet beschaamd geworden. Ps 22:6  (22-7) Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk. Ps 22:7  (22-8) Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, (SV)

De Godheid liet in Christus diens menselijke natuur geheel aan het lijden over[6]. Men kan niet met recht zeggen dat de band van de Drie-eenheid, de band van Vader, Zoon en Heilige Geest, werd verbroken. En net als Abraham met Izak naar de offerplaats gingen, zo ging de Vader met Zijn Zoon naar de offerplaats van Golgotha. De Vader gaf zijn Zoon voor ons en de Zoon offerde Zich aan God en voor ons op door de eeuwige Geest.

Heb 9:14  ... Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf vlekkeloos aan God heeft geofferd, ... (Telos).

Wel is het zo dat de mens Jezus, net als David vroeger, uitdrukking gaf aan wat hij smartelijk voelde. Hij voelde zich van God verlaten. God verloste Hem niet uit het kruislijden. Hij proefde de Godverlatenheid. De hel is een plaats van Godverlatenheid. Jezus ervoer die verlatenheid.

Dit is het vierde kruiswoord dat voor ons is opgetekend. Het laatste kruiswoord luidde: "Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest," (Luk. 23 :46). Hieruit blijkt dat Jezus nog altijd op de Vader vertrouwde en aan Hem zijn geest toevertrouwde.

48

48 En terstond liep een van hen snel toe en nam een spons, vulde die met zure wijn, stak ze op een rietstok en gaf Hem te drinken. (Telos) 

En gaf Hem te drinken. Eerder weigerde hij de met gal gemengde wijn, een verdovend middel, te drinken. Nu drinkt hij wel van de zure wijn.

51

51 En zie, het voorhangsel van het tempelhuis scheurde van boven naar beneden in tweeën; en de aarde beefde en de rotsen scheurden. (Telos) 

Het voorhangsel van het tempelhuis. Welk voorhangsel? Met het voorhangsel van de tempel kan de evangelist niets anders bedoeld hebben dan een gordijn tussen het Heilige, waar het reukaltaar stond, en het Allerheiligste[7].

In die tijd was er nog een tweede prachtig gordijn in de tempel: het hing voor de toegangspoort, die van de voorhal (voorportaal, tempelportaal) naar de heilige plaats leidde[8].

Dit gordijn van het tempelportaal was veel minder belangrijk dan het eerste, dat het Allerheiligste afschermde. Waarschijnlijk doelt vs. 51 op het belangrijkste gordijn[9][10].

Volgens Edersheim hing het voorhangsel dat scheurde over een houten schot, dat het Allerheiligste van he Heilige afscheidde[10].

Scheurde. Dat gebeurde voor de ogen van de dienstdoende priester, die juist het reukwerk bij het avondoffer wilde verzorgen of dat bracht[11]. Deze priester was wellicht getuige van de scheuring[12].

In tweeën. In twee delen.

Van boven tot beneden. Zodat het heilige der heiligen nu ontdekt was en openstond[1].

Heb 10:20 langs de nieuwe en levende weg die Hij ons heeft ingewijd door het voorhangsel heen, dat is zijn vlees, (Telos)

Heb 6:19  Deze hebben wij als een anker van de ziel, dat zeker en vast is en ingaat tot binnen het voorhangsel, (Telos)

“Het was geen gering wonder, dat plaats greep door het scheuren van zo’n sterk en dik voorhangsel; maar het was niet alleen om kracht ten toon te spreiden - menige les ligt er voor ons in." (Spurgeon)[13]

De bedeling van de wet nam een einde. Toen Jezus stierf werden de offeranden in Hem en daarom werd de plaats, waar zij geofferd werden, met een duidelijk teken van verval aangeduid. De jaarlijkse plechtigheid van de grote verzoening werd afgeschaft. "Het bloed van de verzoening, dat jaarlijks eenmaal binnen het heiligdom werd gesprengd, werd nu eens voor altijd door de hogepriester geofferd en daarom werd de plaats van deze zinnebeeldige plechtigheid opengebroken.” (Spurgeon)[13]

"Er is geen kleine ruimte slechts opengelaten, waardoor wij tot de genadetroon doordringen, maar de scheur reikt van boven tot beneden. Wij mogen met vrijmoedigheid toegaan tot de troon van de goddelijke genade.” [13]

De oude kerkleraars vatten de scheuring van de voorhang ook op als een voorteken op van de ondergang van de tempel[14].

Joodse overlevering

Volgens joodse berichten vond er tijdens het Paschafeest rond het jaar 30 (of 29) na Christus een wonderbaarlijke gebeurtenis plaats, ten tijde van het avondoffer, wat de schriftgeleerden zagen als een voorteken van de vernietiging van de Tempel. Die gebeurtenis was niet het scheuren, maar, volgens de Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, het spontaan opengaan van de gesloten tempeldeuren.[14][9] “De Joodse traditie wijst duidelijk op merkwaardige voorvallen in de tempel, wanneer zij bericht dat veertig jaren vóór de verwoesting van de tempel (d.i. in het jaar 30 na Christus) het licht op de gouden kandelaar uitgeblust is en de tempeldeur in de nacht vanzelf opengevlogen is.” (Johann Peter Lange (1802-1884))[15]

52

52 En de graven werden geopend en vele lichamen van de ontslapen heiligen werden opgewekt; (Telos) 

Vele lichamen. Hun lichamen, niet hun zielen, werden opgewekt, werden weer levend.

Christus' straf brengt ons de vrede aan (Jes. 53), Zijn dood ons het leven.

53

53 en zij gingen uit de graven na zijn opwekking en kwamen in de heilige stad en verschenen aan velen. (Telos) 

Na zijn opwekking. Hij ging als eerste uit het graf.

1Co 15:20  (Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn. (Telos)

Verschenen aan velen. Naar het voorkomt, in opstandingslichamen, waarin ze later niet wederom gestorven zijn, maar naar de hemel zijn gegaan. 'Verschijnen' doet denken aan de verschijningen van de Heer Jezus na zijn opstanding.

Mr 16:9  Toen Hij nu was opgestaan, vroeg op de eerste dag van de week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, ... (Telos)

Hnd 1:3 aan wie Hij Zich ook, nadat Hij had geleden, levend heeft vertoond met vele duidelijke bewijzen, terwijl Hij gedurende veertig dagen door hen werd gezien en met hen sprak over de dingen die het Koninkrijk van God betreffen. (Telos)

54

Mt 27:54  Toen nu de hoofdman en zij die met hem Jezus bewaakten, de aardbeving zagen en de dingen die waren gebeurd, werden zij zeer bang en zeiden: Waarlijk, deze was Gods Zoon! (Telos)

Bewaakten. Zie vs. 36.

Waarlijk, Deze was Gods Zoon! Lett. "Gods Zoon was dit" (of was hij). Zie ook vs. 40. De hoofdman en de bewakers hadden kennelijk de beschuldiging, dat Jezus voor Gods Zoon doorging, vernomen, maar zij kwamen tot een andere gevolgtrekking: Hij was werkelijk Gods Zoon. Zij begrijpen dat, maar van een dergelijk begrip bij de aanwezige of voorbijlopende Joden lezen we niets. Wat de Romeinse soldaten zagen was een 'prototype' van de ontdekking die vele heidenen vanaf toen zouden doen.

55

56 onder hen was Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus en Jozef, en de moeder van de zonen van Zebedeus. (Telos) 

Maria Magdalena en Maria, de moeder van Jakobus en Jozef. Deze twee vrouwen worden met name genoemd, van de derde vernemen wij hier niet aan voornaam. Verderop is sprake van "Maria Magdalena en de andere Maria" (vs 61 en 28:1). Deze andere Maria is de moeder van Jakobus en Jozef en de vrouw van Klopas.

En de moeder van de zonen van Zebedeüs. De zonen waren Jakobus en Johannes. Johannes, de schrijver, noemt niet naam van zijn eigen moeder, maar wel die van zijn vader.

De reden dat de eerste twee vrouwen met name genoemd worden is wellicht omdat zij de eerste getuigen en boodschappers zijn van het lege graaf, van de opwekking van Jezus, zie hierna.

58

58 Deze kwam naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus het hem te geven. (Telos)  

Deze kwam naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus. Een rijke had makkelijker toegang tot de landvoogd Pilatus dan een arme visser of eenvoudige vrouw.

59

59 En Jozef nam het lichaam, wikkelde het in een rein stuk linnen (Telos)  

Een rein stuk. Jozef nam het wellicht uit eerbied. De H. Schrift wil misschien doen uitkomen dat bij een onschuldig, zedelijk rein mens, dat Jezus was, een rein stuk linnen past.

60

60 en legde het in zijn nieuwe graf, dat hij in de rots had uitgehouwen; en na een grote steen voor de ingang van het graf gewenteld te hebben ging hij weg. (Telos)  

En legde het in zijn nieuwe graf.

Jes 53:9  En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is. (SV)

Jesaja geeft een tegenstelling: bij de goddelozen (meervoud) en bij de rijke (enkelvoud). De bedoeling van Jezus' tegenstanders was dat Jezus' lijk bij dat van de goddelozen geworpen zou worden, maar God gaf hem een grafplaats bij de rijke Jozef van Arimathéa. De reden was: de gerechtigheid van Jezus.

61

61 Nu waren daar Maria Magdalena en de andere Maria, gezeten tegenover het graf. (Telos)  

De andere Maria. De moeder van Jakobus en Jozef, zie vs. 55.

62

62 De volgende dag nu, dat is na de voorbereiding, kwamen de overpriesters en de farizeeën bijeen bij Pilatus (Telos)  

De volgende dag. De sabbatdag.

Na de voorbereiding. Van die sabbatdag.

Kwamen de overpriesters en de farizeeën bijeen bij Pilatus. "Het is ongehoord, dat de overpriesters en farizeeën die zo vaak met Jezus in conflict kwamen over de sabbatsheiliging nu zelf de sabbat ontheiligden door gezamenlijk naar Pilatus te gaan. Blijkbaar meenden ze, dat met betrekking tot Jezus alles geoorloofd was."[4]

63

63  en zeiden: Heer, wij hebben ons herinnerd dat deze verleider, toen Hij nog leefde, heeft gezegd: Na drie dagen word Ik opgewekt. (Telos) 

Wij hebben ons herinnerd dat enz. Het is of deze vijanden van Jezus deze zijn woorden beter hebben onthouden dan zijn discipelen.

Voetnoten

  1. 1,0 1,1 1,2 Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901). Enige tekst van het commentaar is onder wijziging verwerkt.
  2. Adam Clarke, The Holy Bible: containing the Old and New Testaments : the text carefully printed from the most correct copies of the present Authorized translation, including the marginal readings and parallel texts : with a commentary and critical notes designed as a help to a better understanding of the sacred writings (8 volumes). New York: Daniel Hitt and Abraham Paul, 1817.
  3. Aangehaald in het Engels in: John Greenhalgh (samensteller), Eclectic Notes on the Bible. Bloemlezing van commentaren van J.N. Darby, W. Kelly, F.W. Grant en anderen.
  4. 4,0 4,1 4,2 4,3 Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987).
  5. Naar: "It wasn't the nail that held Jesus on the cross, it was His love for us."
  6. Th. F. Bensdorp, Apologetica. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 280.
  7. Aantekening bij de Leidsche Vertaling (1914).
  8. Alfred Edersheim, De Tempel: de tempeldienst ten tijde van Jezus Christus. (Leiden: Uitgeverij J.J. Groen en Zoon BV, 1997), blz. 46.
  9. 9,0 9,1 Gijs van den Brink, The Gospel according to Matthew (1997).
  10. 10,0 10,1 Alfred Edersheim, De Tempel: de tempeldienst ten tijde van Jezus Christus. (Leiden: Uitgeverij J.J. Groen en Zoon BV, 1997), blz. 47.
  11. Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).
  12. Albert Barnes, Notes on the New Testament.
  13. 13,0 13,1 13,2 Aangehaald in: Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).
  14. 14,0 14,1 Ludwig Albrecht, Das Neue Testament und Die Psalmen (1920)
  15. Duits theoloog, aangehaald in Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting): met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden (Kampen: Bos, 1893-1901).