Mesech

Uit Christipedia

Mesech, ook geschreven Mésjek, was een zoon van Jafeth en een kleinzoon van Noach. De nakomelingen van Mesech woonden in een streek van het huidige Turkije (zie kaart).

In Gen. 10:2 en 1 Kron. 1:5 wordt Mesech gerekend onder zonen van Jafeth.

Ge 10:2 De zonen van Jafeth [zijn]: Gomer, en Magog, en Madai, en Javan, en Tubal, en Mesech, en Thiras.

In 1 Kron. 1 :17 wordt hij gerekend onder de Semieten, de nakomelingen van Sem, maar uit de parallelle plaats Gen. 10 : 23 blijkt, dat Mesech hier een verschrijving is van Mas, zoals ook meerdere handschriften nog lazen. Mesech wordt als land in Ps. 120:5 naast Kedar genoemd.

Ps 120:5 Wee mij, dat ik als vreemdeling in Mesech verblijf, dat ik woon in de tenten van Kedar. (HSV)

Ligging van Mesech in het huidige Turkije

Tubal. Mesech wordt in Gen. 10 : 2, 1 Kron. 1 : 5, Ezech. 27:13, 32:26, 38 : 2, 39:1 naast Tubal genoemd.

Ez 38:2 Mensenkind! zet uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog, den hoofdvorst van Mesech en Tubal; en profeteer tegen hem, (SV)

We kennen de mensen van Mesech door de Assyrische inschriften onder den naam van Musjku of Musku, uit oud-Armeense inschriften als Musjkini. Ze woonden sinds de 11de eeuw v. C. in het Armeense hoogland, want na de Kummuch, die zich van Noord-Mesopotamië hadden meester gemaakt, waar ze door Tiglath-Pileser I (ca. 1100 v. C.) onderworpen werden, wordt dat gebied bedreigd door Muski, achter wie de Tabal of Toebal opdringen.

Later vinden we hen in Frygië als erfgenamen van de Klein-Aziatische Hettieten. In de dagen van Sargon II (722—705) vinden we tegenover hen Mita van Muski, dien de Grieken Medas van Frygië noemen.

Bron

Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk (Kampen: Kok, 1925-1931) s.v. Mesech. Hieruit is op 7 juli 2017 tekst genomen en verwerkt.