Misbaar

Uit Christipedia

Misbaar is een luidruchtige uiting van gevoel; luid geschreeuw, geween, getier of lawaai.

Het woord is onzijdig ('het misbaar'). De klemtoon ligt op -baar. Het woord komt van het Middelnederlandse misbaren (= tieren, jammeren), samengesteld uit mis + baren (= tekeergaan, zich gedragen)

Misbaar maken is luid schreeuwen. Synoniem is: tekeergaan. In figuurlijke zin betekent 'misbaar maken': grote ophef maken.

David zegt in Psalm 55 (Statenvertaling) dat hij misbaar bedrijft in zijn klacht.
Ps 55:2 (55-3) Merk op mij, en verhoor mij; ik bedrijf misbaar in mijn klacht, en maak getier; (SV)

In enkele andere vertalingen:

Ps 55:2 (55:3) sla acht op mij en verhoor mij. Ik zwerf rond in mijn klagen en kreun, (HSV)
Ps 55:2 (55:3) Wees opmerkzaam voor mij, géef mij ántwoord: —in mijn misbáar zwérf ik rónd;
(Naardense bijbel)
Ps 55:2 (55:3) sla acht op mij en geef mij antwoord. Klagend loop ik rond, radeloos
(NBV)

De Duitse theoloog Karl Auguste Dächsel merkt bij dit vers op, dat de Hebreeuwse woorden Arid beschichi weëhimah aldus zijn te verstaan: "Ik word heen en weer geslingerd in mijn overlegging en moet zuchten". Het eerste woord komt ook voor in Gen. 27:40 en betekent daar, heen en weer zwerven. In het stamverwante Arabisch heeft het daarom ook de betekenis van heen en weer lopen. En dit op het inwendige leven overgebracht, verbonden met het tweede woord, betekent het dus, weifelen, her- en derwaarts geslingerd worden. David wil hiermee zeggen, dat hij door de ellendige omstandigheden, waarin hij verkeert, niet weet, wat hij zeggen moet en onophoudelijk moet zuchten, vanwege het gehoon van de vijand en vanwege de vijandige bejegeningen, die hij ondervinden moet."[1]

De Kanttekenaren verstaan dat David wil zeggen dat de overdenking van al zijn moeilijkheden en gevaren hem onrustig en kermend maakt in het bidden.

Jezus zag misbaar in het huis van Jaïrus, wiens dochtertje was overleden.
Mr 5:38 En zij kwamen in het huis van de overste van de synagoge, en Hij zag misbaar en lieden die luid weenden en jammerden. Mr 5:39 En toen Hij naar binnen was gegaan, zei Hij tot hen: Waarom maakt u misbaar en weent? Het kind is niet gestorven, maar slaapt. Mr 5:40 En zij lachten Hem uit. Nadat Hij nu allen had uitgedreven, nam Hij de vader van het kind en de moeder en hen die bij Hem waren mee, en ging naar binnen waar het kind was. (Telos)
Toen de jongen uit het raam was gevallen van de ruimte waar Paulus sprak, zei de apostel dat men geen misbaar moest maken.
Hnd 20:10 Paulus echter kwam naar beneden, wierp zich op hem, sloeg zijn armen om hem heen en zei: Maakt geen misbaar, want zijn ziel is in hem. (Telos)

Georganiseerde misbaar

Het misbaar dat de Heiland in het huis van Jaïrus ontmoette, was "niet maar een spontane uiting van droefheid, maar een wijd verbreide gewoonte, gecultiveerd van geslacht tot geslacht. Vrouwen, die daarin erg bedreven waren, werden vaak in een rouwhuis geroepen, om aan het weeklagen leiding te geven."[2]

Bron

Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.

Voetnoten

  1. Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Ps. 55:2.
  2. Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht (Boekencentrum, 1987), commentaar bij Marcus 5:38-39.