Nederig

Uit Christipedia

Nederig heeft vier betekenissen[1]:

  1. onaanzienlijk, gering, bescheiden, bijvoorbeeld in "nederige woning", "nederig veldbloempje".
  2. gezegd van personen: bescheiden over zichzelf denkend en sprekend, bijvoorbeeld in "nederig man", "nederig van hart zijn". Een woord met de tegengestelde betekenis is 'hoogmoedig'.
  3. ootmoedig, deemoedig, zoals in "nederig om vergiffenis vragen"
  4. in de religie kan nederig betekenen: zich afhankelijk wetend van God

Nederigheid betekent[1]:

  1. onderworpenheid
  2. het ootmoedig, deemoedig zijn. Synoniemen: bescheidenheid, ootmoed, humiliteit.
  3. In de religie kan nederigheid betekenen: besef van de menselijke afhankelijkheid van God

Verwant aan nederig zijn deemoedig en ootmoedig. Gemeenschappelijk is de gedachte aan de eigenschap van geen hoog denkbeeld van zichzelf te hebben en zulks in zijn daden te tonen. De woorden duiden aan, dat iemand blijkens zijn daden geen hogen dunk van zichzelf heeft.

Nederig drukt dit uit zonder bijgedachte. "Een nederig man". Nederig zegt omtrent de beweegreden niets; het drukt evenwel zeer sterk uit, dat de bescheidenheid uit uiterlijke blijken spreekt, zodat alle pracht en trotsheid verre blijft. "Hij is nederig gekleed." "In een nederige woning vindt men soms meer geluk dan in een trots paleis."

Deemoedig heeft de bijgedachte van schuld, onderstelt schuldgevoel. "Heel deemoedig kwam hij aanzetten, zich zijn schuld ten volle bewust." Hij smeekte God deemoedig om vergeving".

Ootmoedig heeft de bijgedachte van onderworpenheid en de bijgedachte dat men zijn eigen kleinheid of nietigheid diep gevoelt. Vandaar dat ootmoedig vooral gebruikt wordt met betrekking tot het gevoel van onderworpenheid voor God en kleinheid tegenover Hem. "Uw ootmoedige dienaar"; "een ootmoedig gebed"; "hij onderwierp zich ootmoedig aan Zijn wil."

Bronnen

Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000, s.v. Nederig en Nederigheid.

Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen (1908), s.v. Deemoedig — nederig — ootmoedig.

Keur van Nederlandsche Synoniemen (1922), s.v. Deemoedig — nederig — ootmoedig.

Voetnoot

  1. 1,0 1,1 Van Dale's Groot woordenboek der Nederlandse taal (13e uitgave), digitale versie 1.0 Plus, jaar 2000.