Onderwerpenregister bij de Bijbel/S

Uit Christipedia

S: lijst van onderwerpen die beginnen met de letter S.

A B C D E F G H I J K L M N O P R S T U V W Z

Let op: de lijst wordt periodiek in zijn geheel vervangen en bijgewerkt. Tussentijdse aanpassingen gaan verloren en hebben daarom geen zin.

Richt. 1 : 35 Saälbim
Lev. 16 : 31 sabbat - der rust: grote verzoendag
Ex. 16 : 29 sabbat aan Israël gegeven
Mark. 2 : 24 sabbat aren plukken is volgens de Farizeeën verboden handeling op de -
Matth. 12 : 1 sabbat aren plukken op de -
Neh. 9 : 14 sabbat bekend gemaakt aan de Israëlieten
Luk. 6 : 6 sabbat bezoek aan de synagoge
Joh. 5 : 18 sabbat breken: deed Jezus volgens zijn tegenstanders
Col. 2 : 16 sabbat christen niet onderworpen aan
Hand. 17 : 2 sabbat dag van onderwijs
Hand. 15 : 21 sabbat dag van samenkomst in de synagoge
Lev. 23 : 32 sabbat der rust
Deut. 5 : 14 sabbat des HEEREN
Deut. 5 : 15 sabbat doel: gedenken
Deut. 5 : 14 sabbat doel: rusten
Ez. 46 : 1 sabbat en werkdagen
Mark. 2 : 23 sabbat gaan op -
Lev. 23 : 3 sabbat gebod
Lev. 26 : 2 sabbat geboden
Jer. 17 : 21 v sabbat geboden
Deut. 5 : 15 sabbat geboden door God: waarom
Gal. 4 : 10 sabbat geen -s gebod voor gelovigen (toepassing)
Luk. 13 : 14 sabbat genezen op de -
Luk. 14 : 5 sabbat genezen op een -dag is geoorloofd
Joh. 9 : 14 sabbat genezing door Jezus op -
Joh. 7 : 23 sabbat genezing op de -
Matth. 12 : 12 sabbat geoorloofd is op de – goed te doen
Gen. 2 : 2 sabbat God rustte op de 7e dag
Ez. 44 : 24 sabbat Gods -ten heiligen: in de toekomst
Lev. 19 : 30 sabbat Gods -ten te houden
Lev. 19 : 3 sabbat Gods spreekt van 'Mijn sabbatten'
Joh. 19 : 31 sabbat grote dag van die –
Matth. 12 : 8 sabbat Heer van de -: Christus
Mark. 2 : 27 sabbat Heer van de sabbat
Luk. 6 5 sabbat heer van de sabbat: de Zoon des mensen
Mark. 2 : 28 sabbat heer van de sabbat: Zoon des mensen
Neh. 9 : 14 sabbat heilige -
Ex. 16 : 23 sabbat heilige – van Jahweh
Ex. 35 : 2 sabbat heilige dag
Lev. 23 : 3 sabbat heilige samenroeping
Neh. 10 : 31 sabbat heiligen
Mark. 15 : 42 v sabbat heiliging van de
Lev. 23 : 3 sabbat hoogtijdag des HEREN
Jes. 53 : 6 sabbat houden
Jes. 56 : 2 sabbat houden
Jes. 56 : 4 sabbat houden
Mark. 3 : 2 sabbat houden van de - : extreme onderhouding
Jes. 56 : 6 sabbat houden, niet ontheiligen
Lev. 19 : 3 sabbat houden: geboden
Joh. 9 : 16 sabbat houden: niet: Jezus zou de – niet houden
Ex. 16 : 30 sabbat houden: rusten op de zevende dag
Mark. 2 : 27 sabbat instelling: gedaan om de mens
Ex. 35 : 2 sabbat is voor God te houden
Luk. 4 : 31 sabbat Jezus leerde op de -ten
Luk. 14 : 1 sabbat Jezus op de sabbat ten maaltijd
Luk. 14 : 3 sabbat kwestie aangaande de -: Is het geoorloofd op de sabbat te genezen
Luk. 13 : 10 sabbat leren op de -: door Jezus
Neh. 10 : 31 sabbat niet kopen op -
Mark. 2 : 27 sabbat om de mens gemaakt
Mark. 3 : 2 sabbat ongeoorloofd geacht: genezen
Ex. 31 : 14 sabbat ontheiligen
Jes. 56 : 2 sabbat ontheiligen
Ez. 20 : 13 sabbat ontheiligen
Ez. 20 : 18 sabbat ontheiligen
Ez. 20 : 21 sabbat ontheiligen
Matth. 12 : 5 sabbat ontheiligen en onschuldig zijn
Lev. 23 : 3 sabbat op de zevende dag
Neh. 13 : 15 sabbat persen treden op de -
Ex. 23 : 12 sabbat reden van het gebod: rust is goed voor anderen!
Hebr. 4 : 9 sabbat rust
Ex. 16 : 23 sabbat rustdag
Lev. 23 : 3 sabbat rustdag
Luk. 23 56 sabbat rustdag
Ex. 35 : 2 sabbat rustdag, geen werkdag
Ex. 35 : 3 sabbat schending: doodstraf
Luk. 6 : 7 sabbat schennis: gevreesd door schriftgeleerden en Farizeeen
Luk. 13 : 14 sabbat strenge onderhouding van de -
Joh. 9 : 16 sabbat strenge onderhouding van de -
Luk. 6 2 sabbat strenge onderhouding van de - door de farizeeën
Jes. 58 : 13 v sabbat te heiligen
Ez. 20 : 12 sabbat teken
Ez. 20 : 20 sabbat teken
Jes. 56 : 4 sabbat toekomst: gehouden
Ez. 44 : 24 sabbat toekomst: Gods sabbatten zullen geheiligd worden
Deut. 5 : 14 sabbat tot welzijn: - is voor de rust en daarmee het welzijn van de Israëlieten en hun personeel
Ex. 20 : 10 sabbat van God: de zevende dag
Lev. 25 : 2 v sabbat van het land
Ex. 16 : 24 sabbat van Jahweh
Neh. 13 : 15 sabbat verkopen op de -
Ex. 31 : 16 sabbat voor Israël
Ex. 16 : 5 sabbat voorbereiding
Ex. 35 : 3 sabbat vuur aansteken verboden
Ex. 20 : 10 sabbat werk na te laten: door wie
Joh. 7 : 22 sabbat werk op -: besnijdenis
Neh. 13 : 15 sabbat werken op de -
Lev. 23 : 38 sabbat
Jes. 1 : 13 sabbat
Ex. 34 : 21 v Sabbat gebod
Joh. 5 : 17 Sabbat Mijn Vader werkt, op de - !
Jer. 17 : 21 sabbatdag draagt geen last op de –
Ex. 20 : 11 sabbatdag geheiligd door God
Ex. 20 : 11 sabbatdag gezegend door God
Neh. 13 : 22 sabbatdag heiligen
Deut. 5 : 12 sabbatdag heiligen: geboden
Jer. 17 : 24 v sabbatdag heiliging: gevolg: zegen
Hand. 13 : 14 sabbatdag in de synagoge gaan op de -
Deut. 5 : 12 sabbatdag onderhouden: geboden
Neh. 13 : 17 sabbatdag ontheiligen
Neh. 13 : 17 sabbatdag ontheiligen
Jer. 17 : 27 sabbatdag ontheiliging
Deut. 5 : 14 sabbatdag onthouding van werk
Ex. 20 : 11 sabbatdag rustdag na de schepping als grond voor het houden van de –
Ex. 20 : 8 - 11 sabbatdag te heiligen
Jer. 17 : 21 v sabbatdag te heiligen
Ex. 31 : 16 sabbatdag teken tussen God en Israël
Jer. 17 : 22 sabbatdag wat niet te doen op de –
Deut. 5 : 14 sabbatdag zevende dag
Ex. 31 : 14 - 15 sabbatgebod overtreding: doodstraf
Ex. 31 : 13 v sabbatgebod
Lev. 25 : 20 sabbatsjaar inkomst uit zes jaar groot
Ex. 23 : 11 sabbatsjaar
Hand. 1 : 12 sabbatsreis
Hebr. 4 : 9 sabbatsrust
Jes. 45 : 14 Sabeeërs koophandel der –
Job 1 : 15 Sabeërs
Matth. 3 : 7 sadduceeën adderengebroed
Mark. 12 : 24 , 27 sadduceeën dwalen
Hand. 4 : 2 sadduceeën en de boodschap van de opstanding
Hand. 23 : 5 v sadduceeën leer
Hand. 23 : 7 sadduceeën loochenen de opstanding
Hand. 23 : 7 sadduceeën loochenen het bestaan van engelen
Hand. 23 : 7 sadduceeën loochenen het bestaan van geesten
Matth. 22 : 23 sadduceeën ontkennen de opstanding
Mark. 12 : 18 sadduceeën ontkennen de opstanding
Luk. 20 27 sadduceeën ontkennen de opstanding
Klg. 4 : 7 saffier gladder dan een –
Jes. 54 : 11 saffier grondvesten op -en
Job 28 : 6 saffier
Job 28 : 16 saffier
Jer. 22 : 13 salaris inhouden onterecht
Hebr. 7 : 2 Salem koning van Salem
Joh. 3 : 23 Salim Enon bij –
2 Kon. 23 : 13 Salomo afgoderij
1 Kron. 28 : 6 Salomo door God uitverkoren tot een zoon
Ezra 5 : 11 Salomo groot koning genoemd
Ezra 6 : 11 Salomo groot koning genoemd
2 Kron. 9 : 22 Salomo grootste koning in rijkdom en wijsheid
Matth. 6 : 29 Salomo heerlijkheid van -
Luk. 12 : 27 Salomo heerlijkheid van -
2 Kron. 10 : 4 Salomo heerschappij: burgerlijke lasten
Luk. 11 : 31 Salomo Jezus is meer dan -
1 Kon. 4 : 24 Salomo koninkrijk: Israël woonde veilig
1 Kon. 4 : 24 Salomo koninkrijk: vrede
1 Kron. 22 : 9 Salomo man der rust
2 Kron. 2 : 11 Salomo tot koning over Gods volk gesteld: door God: uit liefde tot Zijn volk
1 Kon. 4 : 34 Salomo type van Christus: koning, wijsheid, roem
Neh. 13 : 26 Salomo was zijn God lief
1 Kon. 2 : 9 Salomo wijs man
1 Kon. 5 : 7 Salomo wijsheid erkend door heidense koning
Luk. 11 : 31 Salomo wijsheid van -: horen
Neh. 13 : 26 Salomo zondigde door vreemde vrouwen te nemen
Joh. 10 : 23 Salomo zuilengang van –
1 Kon. 16 : 24 Samaria berg - gekocht en bebouwd
Luk. 17 : 11 Samaria Jezus ging midden door -
Jer. 31 : 5 Samaria toekomst
Luk. 17 : 16 Samaritaan die God verheerlijkte
Luk. 17 : 16 Samaritaan die Jezus bedankte
Joh. 4 : 25 Samaritaan Messias: deze Samaritaanse verwachtte de Messias
Luk. 10 : 33 Samaritaan op reis
Joh. 4 : 9 Samaritaan Samaritanen en Joden: deze hebben geen omgang met -
Luk. 17 : 18 Samaritaan vreemdeling t.o.v. de Joden
Ezra 4 : 2 Samaritanen afkomst, vs. 9v
Hand. 8 : 25 Samaritanen evangelisatie onder de –
Joh. 4 : 12 Samaritanen Jakob beschouwden ze als hun voorvader
Joh. 4 : 40 Samaritanen vroegen Jezus bij hen te blijven
Luk. 9 : 53 Samaritanen weigeren Jezus te ontvangen,omdat hij naar Jeruzalem ging
Ezra 4 : 9 Samaritanen
Ezra 6 : 6 Samaritanen
1 Sam. 9 : 15 samenbrengen door God: Samuel en Saul
Mark. 6 : 30 samenkomen bij Jezus
Mark. 10 : 1 samenkomen bij Jezus: menigten
Hand. 1 : 6 samenkomen door de apostelen
Joh. 18 : 2 samenkomen Jezus en zijn leerlingen
Mark. 7 : 14 samenkomen Jezus riep de menigte tot zich
Ex. 30 : 6 samenkomen met God: bij verzoendeksel
Luk. 5 : 15 samenkomen om genezen te worden
Luk. 5 : 15 samenkomen om Hem te horen
Ps. 140 : 3 samenkomen om te oorlogen
Deut. 31 : 11 samenkomen op de plaats door God verkoren
1 Cor. 11 : 17 samenkomen ten goede
1 Cor. 11 : 17 samenkomen ten kwade
Jes. 26 : 8 samenkomen tot Gods naam en gedachtenis (toepassing)
Ps. 107 : 32 samenkomst activiteit in
Mark. 1 : 21 samenkomst activiteit in -: leren
Hand. 2 : 44 samenkomst allen die geloofden waren bijeen
Mark. 1 : 21 samenkomst bezoek: door Jezus
Luk. 2 : 37 samenkomst bezoeken: trouw (toepassing)
Ex. 29 : 43 samenkomst bij het altaar: heiligende werking
Ps. 100 : 1 samenkomst blijdschap en lof (toepassing)
Jes. 1 : 13 samenkomst boze -en
Ex. 33 : 7 samenkomst buiten de legerplaats
Ps. 133 : 2 samenkomst Christocentrisch (toepassing)
Ex. 20 : 24 samenkomst daar komt God tot ons
Ex. 20 : 24 samenkomst daar zegent God
Hos. 12 : 9 samenkomst dagen der -
Rom. 1 : 11 - 12 samenkomst dienst van het woord in de -
Ps. 122 : 4 samenkomst doel: danken
Hebr. 2 : 12 samenkomst doel: eredienst en woorddienst
Rom. 15 : 6 samenkomst doel: mondelinge verheerlijking van God
1 Kron. 16 : 29 samenkomst doel: offer brengen
Hebr. 10 : 25 samenkomst doel: onderlinge vermaning, vertroosting
Rom. 1 : 12 samenkomst doel: versterking, vertroosting
Hebr. 10 : 25 samenkomst elkaar vermanen wanneer we bijeen zijn
Deut. 12 : 18 samenkomst eten
Ex. 20 : 24 samenkomst gedachtenisplaats
Ps. 133 : 2 v samenkomst Geest en woord
Ps. 133 : 2 samenkomst Geest in de - (toepassing)
Ps. 107 : 32 samenkomst gemeente des volks
Ez. 34 : 5 samenkomst gemeente: nodig, anders wordt je prooi
Job 30 : 23 samenkomst graf: huis der - aller levenden
Ex. 12 : 16 samenkomst heilige
Lev. 23 : 2 samenkomst heilige samenroeping
Deut. 12 : 12 samenkomst hele huis
Rom. 1 : 11 - 12 samenkomst ieder draagt bij
Rom. 1 : 12 samenkomst inbreng door een ieder (toepassing)
Joz. 8 : 35 samenkomst kind in de -
Rom. 15 : 29 samenkomst komen om te brengen (toepassing)
Hag. 1 : 14 samenkomst leiding van de Geest in de -: toepassing
Hand. 11 : 26 samenkomst leren in de -
Ps. 111 : 1 samenkomst loven in -; God leven in de -
Hand. 13 : 16 samenkomst mannen aangesproken
Ex. 29 : 42 - 43 samenkomst met God: bij het altaar
Ex. 29 : 43 samenkomst met God: doel: heiliging
1 Cor. 14 : 33 samenkomst misstand: verwarring
Ps. 92 : 14 v samenkomst nut
Ps. 133 : 1 v samenkomst nut
Rom. 1 : 12 samenkomst nut: versterking, vertroosting
Deut. 26 : 2 v samenkomst offeren van eerstelingen (toepassing)
Deut. 12 : 13 samenkomst offerplaats
Luk. 9 : 14 samenkomst omvang: eetgezelschap
Hand. 2 : 47 samenkomst ontstaansgrond: bijeenvoeging door de Heer
Luk. 9 : 1 samenkomst op samenroeping door de Heer
Hand. 15 : 30 samenkomst speciale -: voorlezing en bespreking besluit
2 Kron. 6 : 3 samenkomst staan
Neh. 8 : 6 samenkomst staan, uit eerbied
Ex. 40 : 22 samenkomst tent der -
Deut. 31 : 14 samenkomst tent der -
Ex. 40 : 32 samenkomst tent der -: ingaan
2 Kron. 1 : 3 samenkomst tent der -: Salomo e.a. gingen naar
Jes. 2 : 3 samenkomst tot Hem vergaderen (toepassing)
1 Cor. 14 : 26 samenkomst van de gemeente: regel: laat alles gebeuren tot opbouwing
Hebr. 10 : 26 samenkomst verzuim en zonde
Hebr. 10 : 25 samenkomst verzuimen: laten wij onze eigen - niet verzuimen
Joz. 8 : 34 samenkomst voorlezing der wet
Luk. 6 : 6 samenkomst vrijheid van leren
Deut. 26 : 11 samenkomst vrolijkheid in (toepassing)
Deut. 12 : 12 samenkomst vrolijkheid, v7
Joz. 8 : 35 samenkomst vrouwen in de -
Deut. 14 : 26 samenkomst weest vrolijk over Gods zegen
samenkomst zie ook Samenroeping
Hand. 2 : 1 samenkomst
Luk. 9 : 1 samenroepen door Jezus
Lev. 23 : 2 samenroeping heilige samenroeping
Hand. 19 : 40 samenscholing
Luk. 6 : 11 samenspreking kwade -
Pred. 4 : 9 samenwerken goed
Ex. 7 : 20 , 25 samenwerken mens en God: slaan van de rivier
Jak. 2 : 22 samenwerken van geloof en werken
Gen. 13 : 6 samenwonen niet kunnen -: Abram en Lot
1 Kon. 21 : 11 samenzweren met de overheid: onterecht hier
Jer. 18 : 18 samenzweren tegen Jeremia
2 Kron. 33 : 24 samenzwering geval
Gen. 49 : 6 samenzwering van Simeon en Levi
Hand. 23 : 12 samenzwering
Richt. 3 : 31 Samgar
1 Sam. 30 : 25 Samuel boek: onstaanstijd
1 Sam. 16 : 4 Samuel ontzag voor
1 Sam. 7 : 6 Samuel richter
1 Sam. 7 : 15 Samuel richter
1 Kron. 9 : 22 Samuel ziener
Luk. 10 : 4 sandaal draagt geen -len
Mark. 6 : 9 sandaal sandalen aanbinden
Luk. 15 : 22 sandaal
Hand. 22 : 30 Sanhedrin Paulus voor het - geleid
Mark. 15 : 1 Sanhedrin
Luk. 22 66 Sanhedrin
Hand. 4 : 5 v Sanhedrin
Hand. 4 : 23 Sanhedrin
Jes. 37 : 26 Sanherib door God bestemd om de vaste steden te verwoesten
Jes. 36 : 1 Sanherib koning van Assyrie
Gen. 23 : 2 Sarah dood
1 Pe 3 : 6 Sarah gehoorzaamheid van – aan haar man
Gen. 20 : 11 Sarah halfzuster van Abraham door diens vader
1 Pe 3 : 6 Sarah kinderen van –: geestelijke kinderen
Gen. 17 : 15 Sarah naam: betekenis: vorstin
Gen. 20 : 2 Sarah weggenomen door Abimelech
Gen. 17 : 15 Sarai naam: betekenis: heldin, mijn vorstin
Gen. 17 : 15 Sarai Sara genoemd
Gen. 13 : 14 Sarai schoonheid: zeer schoon was zij
Opb. 1 : 11 Sardis
Opb. 4 : 3 sardius robijn, donkerrode steen
Luk. 4 : 26 Sarepta bij Sidon
Jes. 37 : 38 Sarézer zoon van Sanherib
Joz. 3 : 16 Sarthan
1 Tim. 1 : 20 satan aan de - overgeven
Opb. 13 : 4 satan aangebeden
Opb. 12 : 10 satan aanklager
Matth. 16 : 23 satan aanstoot voor Christus
Luk. 10 : 18 satan als een bliksem uit de hemel vallend
Joh. 8 : 41 satan als vader
Matth. 16 : 23 satan bedenkt de dingen van de mensen
Mark. 8 : 33 satan bedenkt de dingen van de mensen
Luk. 11 : 18 , 15 satan Beëlzebul is -
Luk. 11 : 21 satan bewaakt zijn hofstede
2 Thess. 3 : 3 satan bewaren voor de boze (satan)
Luk. 11 : 21 satan bezittingen van de -
Luk. 13 : 16 satan binden door de -
2 Thess. 3 : 3 satan boze
Ef. 6 : 16 satan boze genoemd
Joh. 12 : 31 satan buitengeworpen
Ps. 109 : 6 satan de - sat aan zijn rechterhand
2 Cor. 11 : 15 satan dienaars van -
Opb. 2 : 24 satan diepten van de -
Luk. 22 32 satan doel: afval der gelovigen
2 Cor. 11 : 14 satan doet zich voor als een engel van het licht
Mark. 8 : 33 satan door een mens sprekend: hier Petrus
Job 1 : 7 satan doorwandelt de aarde
Job 2 : 2 satan doorwandelt de aarde
Opb. 12 : 9 satan draak gelijk
Opb. 12 : 13 satan draak gelijk
Opb. 12 : 16 satan draak gelijk
Col. 1 : 13 satan duisternis
Opb. 12 : 9 satan duivel
Rom. 16 : 20 satan einde: God zal de – onder onze voeten verpletteren
Opb. 12 : 7 satan en zijn engelen
2 Cor. 12 : 7 satan engel van -: sloeg Paulus
1 Sam. 17 : 34 satan fig. leeuw
Opb. 20 : 2 satan gebonden
2 Cor. 2 : 11 satan gedachten van hem: we kennen ze
Opb. 20 : 2 satan gegrepen
Joh. 16 : 11 satan geoordeeld
Opb. 2 : 9 satan godsdienst van de -
Job 2 : 6 satan groter macht ontvangend van God ten aanzien van Job
2 Sam. 19 : 22 satan iem. kan een ander tot - zijn
Opb. 20 : 7 satan in de gevangenis gedurende duizend jaren
Job 2 : 1 satan in de hemel
Job 1 : 12 satan invloed
Joh. 8 : 38 satan invloed: woorden
Matth. 4 : 10 satan is de duivel
Luk. 11 : 22 satan Jezus is sterker dan de -
Job 2 : 3 satan kan God ophitsen
Job 1 : 16 satan kan meerdere rampen tegelijkertijd ontkenenen
1 Thess. 2 : 18 satan kan verhinderen dat Paulus tot gelovigen komt: isoleren
Job 1 : 16 satan kan weer beinvloeden
Matth. 16 : 17 satan kan woorden inblazen zelfs bij een gelovige
Job 2 : 4 satan kennis van mensen
Matth. 12 : 26 satan koninkrijk van -
Luk. 11 : 18 satan koninkrijk van -
Mark. 3 : 24 satan koninkrijk, huis
Luk. 10 : 19 satan kracht van de -
Luk. 22 3 satan kwam in Judas
Job 1 : 13 v satan macht
Opb. 13 : 2 satan macht
Col. 1 : 13 satan macht der duisternis
Hand. 26 : 18 satan macht van de -
2 Kron. 36 : 23 satan macht, vergelijk Kores
Luk. 22 4 satan mensenmoorder
Opb. 20 : 8 satan misleidt de naties
Opb. 12 : 9 satan misleidt het hele aardrijk
Jes. 14 : 12 satan morgenster
Mark. 4 : 15 satan neemt Gods woord weg waar mogelijk
Opb. 12 : 8 satan neergeworpen op de aarde
Matth. 16 : 23 satan ontkent, vgl. verzoeking in Eden
Jes. 27 : 1 satan oordeel over -
Ez. 28 : 12 v satan oosprong en val van de -
Opb. 12 : 9 satan oude slang
1 Cor. 5 : 5 satan overgeven aan de –
Ef. 2 : 2 satan overste van de macht der lucht
Joh. 12 : 31 satan overste van deze wereld
Joh. 16 : 11 satan overste van deze wereld
Luk. 11 : 22 satan overwinnen door Jezus
Opb. 12 : 11 satan overwinnen: door de gelovigen
1Jo 2 : 13 satan overwinnen: hem overwinnen
1 Kron. 21 : 1 satan port aan tot zonde: David
Opb. 12 : 14 satan slang
Job 2 : 7 satan sloeg Job met boze zweren
1 Kron. 21 : 1 satan speelt in op onze gedachten/gevoelens: David
Job 2 : 2 satan sprekend met God
Matth. 12 : 29 satan sterk
Luk. 11 : 21 satan sterke is hij
Mark. 3 : 27 satan sterke, tov de mensen
Opb. 12 : 8 satan sterkte: niet sterk genoeg tegenover Michaël en zijn engelen
Opb. 3 : 9 satan synagoge van de satan
Job 1 : 6 satan temidden van de goede engelen
Opb. 12 : 10 satan toekomst: neerwerping op de aarde
Opb. 12 : 17 satan toornig op de vrouw
Opb. 13 : 2 satan troon van -
Opb. 2 : 13 satan troon van de -
Mark. 3 : 23 satan uitdrijven
Joh. 8 : 38 satan vader van de zondaars, die in zijn geest spreken en doen
Luk. 22 31 satan verlangt ons te ziften als de tarwe
Ps. 91 : 13 satan vertreden van
Opb. 20 : 8 satan verzamelt de naties
1 Thess. 3 : 5 satan verzoeker
1 Cor. 7 : 5 satan verzoekt
Job 2 : 5 satan verzoekt iem. op zijn behofte
Luk. 10 : 19 satan vijand
Joh. 13 : 27 satan voer in Judas Iskariot
Ps. 91 : 3 satan vogelvanger (?)
1 Tim. 5 : 15 satan volgen
Job 2 : 1 satan voor God komend
Luk. 11 : 21 satan vrede van zijn bezittingen
Zach. 3 : 1 satan wederstaande Jozua
Mark. 8 : 33 satan weggestuurd door Jezus
Luk. 11 : 21 v satan welbewapend, wapenrusting
2 Thess. 2 : 9 satan werking van de -
Opb. 12 : 4 satan werpt sterren (demonen) op de aarde
Luk. 22 32 satan wil ons van het geloof afbrengen
2 Cor. 2 : 10 satan wil voordeel op ons behalen
Opb. 2 : 13 satan woonplaats
satan zie ook Macht, Overheid
Matth. 4 : 10 satan zo genoemd door Jezus
Jes. 14 : 12 satan zoon des dageraads
2 Kron. 11 : 15 Satanskerk toepassing
1 Sam. 19 : 6 Saul bekering
Ps. 18 : 1 Saul David gered uit de hand van -
1 Kron. 10 : 13 Saul dood: oorzaak: overtreding
Hos. 13 : 11 Saul door God gegeven in toorn en weggenomen in verbolgenheid
1 Sam. 20 : 13 Saul God is met - geweest
2 Sam. 7 : 15 Saul Gods goedertierenheid week van -
2 Sam. 1 : 23 Saul goede eigendschappen van -
1 Sam. 14 : 45 Saul koninkrijk: neemt het k over Israël in
1 Sam. 14 : 49 Saul nageslacht
1 Sam. 15 : 35 Saul Samuel droeg leed om hem
2 Sam. 7 : 15 Saul weggenomen door God
1 Sam. 24 : 17 Saul wenen
1 Sam. 15 : 17 Saul zelfbeeld: was klein in zijn ogen
1 Sam. 28 : 19 Saul zonen
Hand. 9 : 25 Saulus discipelen van -
Hand. 7 : 58 Saulus getuige van de steniging van Stefanus
Hand. 9 : 23 Saulus lijden: aanslag op Hem beraamd: gelijk de Heer
Hand. 13 : 9 Saulus ofwel Paulus
Hand. 8 : 1 Saulus stemde ermee in dat Stefanus werd gedood
Hand. 9 : 21 Saulus verdelgde de heiligen
Hand. 8 : 3 Saulus verwoestte de gemeente
Ex. 12 : 8 saus bittere – bij de paasmaaltijd
Joh. 18 : 38 scepsis bij Pilatus
Jes. 14 : 5 scepter der heersers is verbroken
Esth. 4 : 11 scepter gouden -
Hebr. 1 : 8 scepter
Joh. 18 : 38 scepticisme aangaande waarheid
2 Kron. 9 : 6 sceptisch koningin van Scheba
Opb. 5 : 8 schaal gouden -en vol reukwerk (gebeden)
Ex. 24 : 6 schaal met bloed
Jer. 31 : 19 schaamrood geworden: Efraïm
Jer. 8 : 12 schaamrood niet – weten te worden
Ps. 71 : 24 schaamrood schaamrood zijn geworden die mijn kwaad zoeken
Jes. 54 : 4 schaamrood wordt niet –, want u zult niet te schande worden
Jes. 20 : 3 schaamte bij de Egyptenaren
Spr. 13 : 5 schaamte de goddeloze doet zich - aan
Ps. 44 : 16 schaamte de schaamte van mijn aangezicht bedekt mij
Zef. 3 : 5 schaamte de verkeerde weet van geen -
Jes. 61 : 7 schaamte dubbele -
Jes. 47 : 3 schaamte en schande
Jer. 13 : 26 schaamte gezien: als straf
2 Kron. 32 : 21 schaamte met - van het aangezicht
Ex. 28 : 42 - 43 schaamte moet bedekt worden: bij de priesters
Ex. 20 : 26 schaamte niet ontdekken voor de mensen
Lev. 18 : 19 schaamte ontdekken
Lev. 20 : 11 schaamte ontdekken
Lev. 20 : 17 schaamte ontdekken: seksuele omgang
Jes. 47 : 3 schaamte ontdekken: straf
Jer. 3 : 24 schaamte oorzaak van –: afgoderij
Ps. 69 : 20 schaamte U weet mijn -
Jes. 3 : 17 schaamte van de dochters van Sion: ontbloot: tot straf, door God
Jes. 54 : 4 schaamte van de jeugd vergeten
Ex. 28 : 42 schaamte vlees der –
Jer. 3 : 25 schaamte wij liggen in onze –
Lev. 20 : 17 schaamte zien: seksuele omgang
Jer. 8 : 12 schaamte zonder - over gruwelen
Jer. 51 : 51 schaamte
Luk. 14 : 9 schaamte
Opb. 16 : 15 schaamte
Jes. 3 : 9 schaamteloosheid
Joh. 10 : 12 schaap achterlaten
Matth. 10 : 16 schaap als schapen gezonden onder wolven
Jes. 53 : 6 schaap dwalen als schapen
1 Pe 2 : 25 schaap dwalende als –
Hebr. 13 : 20 schaap fig. gelovige, volgeling van Jezus
Matth. 10 : 6 schaap fig. mens
2 Kron. 18 : 16 schaap gelijk schapen die geen herder hebben
Ps. 79 : 13 schaap Israël: de schapen van Gods weide
Jes. 53 : 7 schaap Jezus als een – dat stom is voor het aangezicht van zijn scheerders
Hand. 8 : 32 schaap Jezus gelijk een -
Joh. 10 : 27 schaap Jezus kent zijn schapen
Joh. 10 : 27 schaap Jezus' schapen horen zijn stem
Hgl 6 : 6 schaap kudde -en
Jer. 12 : 3 schaap schapen ter slachting
Ps. 100 : 3 schaap schapen van Gods weide
Matth. 10 : 6 schaap schapen van het huis van Israël
Joh. 10 : 26 v schaap schapen van Jezus
Num. 27 : 17 schaap schapen zonder herder
Mark. 6 : 34 schaap schapen zonder herder
Gen. 38 : 13 schaap scheren
Luk. 15 : 4 v schaap verloren -
Ps. 119 : 176 schaap verloren -: dwaken als een van -
Matth. 15 : 24 schaap verloren -en van het huis Israëls
Ps. 95 : 7 schaap wij zijn de schapen Zijner hand
Gen. 4 : 2 schaapherder Abel
Gen. 46 : 34 schaapherder gruwel voor Egyptenaren
Micha 4 : 8 schaapstoren lett 'kuddetoren'
Jes. 5 : 10 schaarste
Opb. 6 : 5 schaarste
Filip. 3 : 7 schade achten: om Christus' wil
Opb. 9 : 4 schade beperkt: door God
Opb. 2 : 11 schade lijden van de tweede dood
2 Cor. 7 : 9 schade lijden: fig.
Opb. 7 : 2 schade toebrengen: door engelen
Luk. 10 : 19 schade vrijwaren tegen -
Jer. 7 : 19 schade zichzelf schade berokkenen: door afgoderij
Opb. 11 : 5 schade toebrengen: door mensen
1 Tim. 6 : 9 schadelijk schadelijke begeerten
Jes. 32 : 2 schaduw als de - van een zware rotssteen in een dorstig land: Jezus
Job 14 : 2 schaduw als een schaduw vlucht de mens
Hebr. 10 : 1 schaduw de wet heeft een - van de toekomstige goederen
Jer. 2 : 6 schaduw des dood: land van – des doods
Jes. 4 : 6 schaduw een hut tot een - des daags
Hebr. 10 : 1 schaduw en beeld
Jes. 25 : 4 schaduw God een - tegen de hitte
Ps. 91 : 1 v schaduw van de Almachtige
Jer. 13 : 16 schaduw van de dood
Matth. 4 : 16 schaduw van de dood
Hebr. 8 : 5 schaduw van de hemelse dingen
Hgl 1 : 16 schaduw vliedt
Deut. 25 : 11 schamelheid aangrijpen tijdens ruzie
Spr. 15 : 17 schamelheid en liefde
Ez. 36 : 32 schamen bevolen
1 Pe 4 : 16 schamen laat hij zich niet -
Ps. 119 : 46 schamen niet -
2 Tim. 1 : 8 schamen schaam je niet voor het getuigenis van onze Heer
Luk. 16 : 3 schamen zich - voor bedelen
Luk. 9 : 26 schamen zich - voor Jezus
Mark. 8 : 38 schamen zich - voor Jezus en zijn woorden
Luk. 9 : 26 schamen zich -: door Jezus
2 Tim. 2 : 15 schamen zich als arbeider niet voor God hoeven te -
Job 19 : 3 schamen zich niet -
Hebr. 2 : 11 schamen zich niet -
2 Tim. 1 : 16 schamen zich niet - schamen voor Paulus' keten
Gen. 2 : 25 schamen zich niet - voor elkaar
2 Tim. 1 : 12 schamen zich niet -: Paulus
Jer. 6 : 15 schamen zich niet -: ten onrechte
Rom. 1 : 16 schamen zich niet – voor het evangelie
Jer. 8 : 12 schamen zich niet in het minst –
2 Tim. 1 : 7 - 8 schamen zich schamen: niet nodig
Filip. 2 : 15 schandaalpers doet denken aan -
Job 19 : 3 schande aandoen: aan Job
Spr. 19 : 26 schande aandoen: door een zoon
Spr. 12 : 16 schande bedekken: door de kloekzinnige
Ps. 69 : 8 schande bedekt mijn aangezicht
Spr. 22 : 10 schande doen ophouden: spotter uitdrijven
Jes. 61 : 7 schande dubbele -
Hos. 4 : 7 schande eer in schande veranderd
Jer. 20 : 11 schande eeuwige –
Jer. 23 : 40 schande eeuwige –: aandoen door God
Spr. 3 : 35 schande elk der zotten neemt - op zich
Jes. 47 : 3 schande en schaamte
Filip. 3 : 19 schande hun heerlijkheid is in hun -
Ps. 109 : 29 schande met - bekleed worden
Spr. 18 : 3 schande met - komt versmaadheid
Ps. 71 : 13 schande met - overdekt worden
Ps. 44 : 16 schande mijn - is de ganse dag voor mij
Ps. 69 : 7 schande niet te - worden
Jes. 50 : 7 schande niet te – worden: Jezus, uiteindelijk
Jer. 3 : 25 schande onze – overdekt ons
Spr. 13 : 18 schande oorzaak: verwerping tucht
Hebr. 6 : 6 schande openlijk te - maken: de Zoon van God aldus doen
Jer. 13 : 26 schande schaamte: gezien
Spr. 6 : 33 schande schande door overspel wordt niet uitgewist
Ps. 44 : 10 schande te - maken: ons: door God
Hebr. 6 : 5 schande te – maken: de Zoon van God
Jes. 41 : 11 schande te schande worden zullen die tegen Israël ontstoken zijn
Jer. 22 : 22 schande tot – worden: Juda
Jes. 45 : 16 schande tot – worden: makers van afgoden
Ps. 69 : 20 schande U weet mijn -
Opb. 3 : 18 schande van naaktheid
Hebr. 12 : 2 schande verachten: door Jezus
2 Cor. 4 : 2 schande verborgen dingen van de -
Richt. 9 : 54 schande voorkomen
Jes. 47 : 3 schande zien: straf
Job 31 : 11 schandelijk daad: schandelijke daad: overspel
Deut. 23 : 14 schandelijk iets -s: onbedekte uitwerpselen in het leger
Lev. 20 : 14 schandelijk schandelijke daad
Tit. 1 : 7 schandelijk schandelijke winst
Tit. 1 : 11 schandelijk schandelijke winst
1 Pe 5 : 2 schandelijk schandelijke winst
Ef. 5 : 12 schandelijk sommige schandelijke zaken zijn zelfs schandelijk om te zeggen
Spr. 24 : 8 schandelijk verdichtsel
1 Cor. 14 : 35 schandelijk voor een vrouw is het – om te spreken in de gemeente
Spr. 10 : 23 schandelijkheid doen: door de zot: is als spel
Jud : 13 schandelijkheid eigen -en opschuimen
1 Cor. 6 : 10 schandjongen geen – zal Gods koninkrijk beërven
2 Kon. 23 : 7 schandjongen huizen van de -s
Job 36 : 14 schandjongen je leven eindigen onder de -s
Deut. 23 : 17 schandjongen verbod op -s
1 Kon. 22 : 47 schandjongen wegdoen der -s
1 Kon. 15 : 12 schandjongen weggedaan uit het land
1 Kon. 14 : 24 schandjongen
Jes. 22 : 18 schandvlek
Jes. 49 : 9 schapen mensen als -
Hebr. 11 : 37 schapevacht rondlopen in -en
Gen. 38 : 27 scharlaken draad om de eerstgeborene
Gen. 38 : 30 scharlaken draad om de hand van Zerah
Ex. 26 : 31 scharlaken in het voorhangsel
Jer. 4 : 30 scharlaken kleding
Hgl 4 : 3 scharlaken lippen als een - snoer
Matth. 27 : 28 scharlaken mantel
Matth. 27 : 28 scharlaken mantel: Jezus omhuld met - mantel
Lev. 14 : 52 scharlaken middel ter ontzondiging
Hgl 4 : 3 scharlaken snoer
Joz. 2 : 18 scharlaken type van Christus' bloed
Jes. 1 : 18 scharlaken zonden als -
Ex. 26 : 1 scharlaken
Opb. 17 : 4 scharlaken
Opb. 18 : 16 scharlaken
Spr. 10 : 2 schat -ten der goddeloosheid: geen nut
Ex. 12 : 36 schat -ten van Egypte meegenomen
Amos 3 : 10 schat -ten vergaderen: door geweld
Luk. 12 : 19 schat -ten verzamelen voor jezelf
Jes. 39 : 2 schat aardse -ten
Spr. 21 : 6 schat arbeiden om -ten, met een valse tong
Luk. 6 : 45 schat boze - van zijn hart
Matth. 6 : 21 schat Christus onze -
Joz. 6 : 19 , 24 schat des HEEREN, van het huis des HEEREN
Luk. 12 : 33 schat en dief
Matth. 6 : 21 schat en hart
Luk. 12 : 34 schat en hart
Col. 2 : 3 schat geestelijke -ten: wijsheid, kennis
Spr. 21 : 20 schat gewenste -: in de woning van de wijze
Job 22 : 25 schat God ons goud en zilver
Luk. 6 : 45 schat goede - van zijn hart
Deut. 28 : 12 schat goede -: de hemel
Matth. 12 : 35 schat goede en boze -
Spr. 15 : 16 schat grote -: betrekkelijke waarde
2 Kon. 20 : 15 schat Hizkia toonde al de schatten van zijn huis
Mark. 10 : 21 schat in de hemel
Matth. 19 : 29 schat in de hemelen hebben
Luk. 18 : 22 schat in de hemelen hebben
Matth. 19 : 21 schat in hemelen hebben
Spr. 15 : 6 schat in het huis des rechtvaadrigen is een grote -
2 Cor. 4 : 7 schat kennis van Gods heerlijkheid
Job 1 : 13 schat knechten
Luk. 12 : 33 schat onuitputtelijke - in de hemelen
Neh. 13 : 12 schat schatkamer
Jer. 15 : 13 schat schatten door God tot een roof gegeven
Jes. 45 : 3 schat schatten in de duisternis
Matth. 2 : 11 schat schatten van de wijzen
Hebr. 11 : 26 schat schatten van Egypte
2 Kron. 12 : 9 schat schatten van het huis van Jahweh geroofd door Sisak
2 Kron. 11 : 11 schat schatten van spijs, olie en wijn
2 Cor. 12 : 14 schat schatten verzamelen voor de kinderen
Luk. 12 : 21 schat schatten verzamelen voor zichzelf
Matth. 13 : 52 schat Schrift is een -
Spr. 27 : 24 schat tijdelijk
2 Kon. 18 : 15 v schat uit Gods huis: afgeven aan vijand
Luk. 12 : 34 schat uw -
1 Kon. 7 : 51 schat van het huis des HEEREN
Spr. 2 : 4 schat verborgen -ten
Spr. 2 : 4 schat verstandigheid, wijsheid
Jak. 5 : 3 schat verzamelen van -ten
Matth. 6 : 19 schat verzamelt geen -ten op de aarde: waarom niet
Matth. 6 : 20 schat verzamelt u schatten in de hemel
schat zie ook Rijkdom
Job 27 : 16 schat zilver verzamelen
Hand. 8 : 27 schatbewaarder
Jer. 10 : 13 schatkamer Gods -s: hieruit komt de wind voort
2 Kron. 32 : 27 schatkamer schatkamers maken: door Jehizkia
Spr. 8 : 21 schatkamer vervullen: door de wijsheid
Luk. 21 1 schatkist in de tempel
Joh. 8 : 20 schatkist
Jes. 22 : 15 schatmeester Ebna
2 Kon. 3 : 5 schatplicht verzuimen
2 Kon. 23 : 35 schatplichtig Israël -
Ex. 1 : 11 schatstad men bouwde voor Farao schatsteden
2 Kron. 27 : 5 schatting betaald door Ammon
Esth. 10 : 1 schatting leggen op het land
Ex. 1 : 11 schatting oversten der -en
Gen. 10 : 7 Scheba achterkleinkind van Cham
2 Kron. 9 : 1 Scheba koningin van -
Job 6 : 19 Scheba
Richt. 9 : 53 schedel verbrijzeld
Luk. 23 33 Schedel op deze plaats werd Jezus gekruisigd
Joh. 19 : 17 Schedel
Hand. 8 : 32 scheerder
Jer. 3 : 8 scheidbrief door God aan Israël gegeven
Jes. 50 : 1 scheidbrief
Mark. 10 : 4 scheidbrief
1 Cor. 7 : 15 scheiden door de ongelovige
Hebr. 7 : 26 scheiden gescheiden van de zondaars: Jezus thans
Jes. 56 : 3 scheiden gescheiden van Israël: de vreemde
Luk. 24 51 scheiden Jezus scheidde van hen en werd opgenomen in de hemel
Joh. 16 : 6 scheiden maakt bedroefd
Ezra 10 : 3 scheiden massaal -
Flm. : 15 scheiden Onesimus tijdelijk gescheiden van Filemon, opdat deze hem eeuwig zou bezitten
Luk. 16 : 18 scheiden van de echt
Rom. 8 : 39 scheiden van de liefde van God
Hand. 15 : 39 scheiden van elkaar scheiden: Paulus en Barnabas
Spr. 19 : 4 scheiden van zijn vriend gescheiden worden
1 Cor. 7 : 10 scheiden verbod
Ps. 103 : 12 scheiden zonde: God doet onze ongerechtigheden ver van ons
Jes. 50 : 1 scheiding God zond moeder van Israël met scheidbrief weg
Ruth 1 : 17 scheiding maken: door de dood
Gen. 1 : 4 scheiding maken: door God: tussen het licht en de duisternis
Jes. 59 : 2 scheiding maken: tussen God en ons: door onze ongerechtigheden
Jes. 50 : 1 scheiding scheidbrief
Matth. 13 : 30 scheiding tarwe en dolik, in de oogst
Ex. 8 : 23 scheiding tussen gemeente en wereld gemaakt
1 Cor. 7 : 15 scheiding wanneer niet langer gebonden aan de ander
Job 9 : 33 scheidsman daar is geen - tussen God en mij, meende Job
Jes. 54 : 9 schelden door God
1 Cor. 4 : 12 schelden gescholden worden
2 Kon. 2 : 24 schelden geval
Joh. 9 : 28 schelden geval
Jer. 29 : 27 schelden Jeremia –
1 Pe 3 : 9 schelden niet terug-
1 Sam. 20 : 31 schelden terwijl jezelf beantwoordt aan de woorden
Jes. 66 : 15 schelding Gods – met vuurvlammen
Jes. 51 : 20 schelding van God, er vol van zijn
Jes. 43 : 2 Schelfzee doortocht (associatie)
Joz. 24 : 6 Schelfzee doortocht door de –
Jes. 43 : 16 Schelfzee doortocht door de –
Jes. 51 : 10 Schelfzee doortocht door de –
Joz. 2 : 10 Schelfzee doortocht: bekend in Jericho
Ps. 106 : 9 Schelfzee droogvallen
Jer. 49 : 21 Schelfzee ligging
Ps. 136 : 13 Schelfzee verdeeld
Jes. 63 : 12 Schelfzee wateren gekliefd: opdat God zich een eeuwige naam maakte
Ex. 10 : 19 Schelfzee
Richt. 5 : 27 schenden Sisera geheel geschonden
Richt. 19 : 24 schenden vrouw –
Richt. 15 : 8 schenkel Simsom sloeg de Filistijnen aan de –
Rom. 8 : 32 schenken door God: alle dingen: met Zijn Zoon: aan ons
2 Pe 1 : 3 schenken Zijn goddelijke kracht heeft ons alles geschonken
Mark. 13 : 19 scheppen de schepping is door God geschapen
Opb. 4 : 11 scheppen door God zijn alle dingen geschapen
Rom. 4 : 17 scheppen door God: dingen tot aanzijn roepen
Jes. 45 : 8 scheppen door God: hemelen, wolken, aarde
Jes. 43 : 7 scheppen door God: tot Zijn eer
Ps. 148 : 5 scheppen door het woord
Jes. 43 : 7 scheppen en formeren en maken
Gen. 5 : 1 scheppen en maken
Matth. 19 : 4 scheppen en maken
Matth. 19 : 5 scheppen en maken
Gen. 6 : 7 scheppen en maken, vs. 8
Ef. 3 : 9 scheppen God heeft alle dingen geschapen
Num. 16 : 29 scheppen iets nieuws -
Ruth 4 : 12 scheppen kind: door God: uit een vrouw
Ps. 51 : 12 scheppen rein hart -
Ps. 148 : 5 scheppen scheppend spreken
Ps. 33 : 9 scheppen sprekend -: God spreekt en het is er, Hij gebiedt en het staat er
Opb. 4 : 11 scheppen U hebt alle dingen geschapen
Ps. 102 : 19 scheppen volk - door God
Jes. 57 : 16 scheppen zielen door God gemaakt
Jes. 41 : 20 Schepper erkennen
Pred. 12 : 1 Schepper gedenk aan uw -
Ps. 95 : 4 v Schepper God als -
Jes. 42 : 5 Schepper God als -
Jes. 43 : 1 Schepper God de - van Israël
Jes. 43 : 15 Schepper God is de – van Israël
Rom. 1 : 25 Schepper is gezegend tot in eeuwigheid
Luk. 11 : 40 Schepper van de mens
Ex. 31 : 17 schepping 7e dag
Ps. 102 : 26 schepping aarde en hemel
Col. 1 : 16 schepping alle dingen zijn door en tot de Heer geschapen
Opb. 4 : 11 schepping alle dingen zijn door God geschapen
Col. 1 : 16 schepping alle dingen zijn in de Zoon van God geschapen
Opb. 5 : 13 schepping alle schepselen brengen God lof
1 Kron. 29 : 11 schepping alles wat in de hemel en op aarde is, is van God
Rom. 8 : 22 schepping barensnood van de –, tot nu toe
Hebr. 1 : 10 schepping begin
Opb. 3 : 14 schepping begin der - Gods: Christus
Gen. 1 : 1 schepping begin van de -
Mark. 13 : 19 schepping begin van de -
2 Pe 3 : 4 schepping begin van de -
Spr. 8 : 22 schepping begin: wijsheid
Opb. 4 : 11 schepping bestaan: door Gods wil
Hebr. 11 : 10 schepping bouwmeester is God (toepassing)
Jes. 65 : 18 schepping bron van vreugde
Hebr. 11 : 3 schepping de werelden zijn door God woord bereid
Hebr. 9 : 11 schepping deze - versus hemelse schepping
Col. 1 : 23 schepping die onder de hemel is
Hebr. 2 : 10 schepping doel, zin
Ps. 136 : 5 v schepping door God
Mark. 13 : 19 schepping door God geschapen
Hebr. 1 : 2 schepping door God, door Zoon
Opb. 4 : 11 schepping door God: door Zijn wil
Jer. 32 : 17 schepping door Gods grote kracht en uitgestrekte arm
Jer. 27 : 5 schepping door Gods kracht
Jes. 48 : 13 schepping door Gods woord
Joh. 1 : 3 schepping door Jezus
Opb. 5 : 3 schepping driedeling
Col. 1 : 15 schepping eerstgeborene
Gen. 2 : 3 schepping en volmaking
Mark. 16 : 15 schepping en wereld
Mark. 16 : 15 schepping evangelieprediking aan de hele -
Hebr. 1 : 3 schepping gedragen door het woord van Zijn (Jezus) kracht
Gen. 7 : 4 schepping gemaakt door God
Matth. 6 : 30 schepping God bekleedt het gras
Job 42 : 2 schepping God bezit al wat onder de hemel is
Ps. 104 : 24 schepping God heeft alle werken met wijsheid gemaakt
Luk. 12 : 6 schepping God is betrokken op de -
Ps. 95 : 1 v schepping God loven om zijn grootheid in de schepping
Matth. 6 : 26 schepping God onderhoudt de -
Rom. 4 : 17 schepping God riep de dingen alsof zij reeds waren
Matth. 6 : 25 v schepping God zorgt voor de schepselen
Jes. 41 : 20 schepping Gods hand daarin zien, hier in de bloei van de woestijn
Matth. 3 : 9 schepping Gods macht
Ps. 104 : 24 schepping Gods werken zijn groot
Gen. 1 : 31 schepping goed, ctr. 6:12
Mark. 16 : 15 schepping hele -: alle mensen
Ps. 96 : 5 schepping hemelen door God gemaakt
Jes. 11 : 6 schepping herstel van -
Ex. 31 : 17 schepping in 6 dagen
Hebr. 2 : 10 schepping is er door God
Hebr. 2 : 10 schepping is er om God
Luk. 8 : 24 schepping Jezus heer der -
Hebr. 1 : 3 schepping Jezus: draagt alle dingen door het woord van Zijn kracht
Ps. 50 : 11 schepping kennen: door God: de dieren
Ps. 148 : 1 v schepping love God
Ps. 100 : 3 schepping mens: door God gemaakt, niet door ons
Gen. 5 : 2 schepping mens: gezegend
Job 10 : 11 schepping mens: individuele mens door God geschapen
2 Cor. 5 : 17 schepping nieuwe -
Gal. 6 : 15 schepping nieuwe -
Ef. 4 : 24 schepping nieuwe - is de nieuwe mens
Ef. 2 : 10 schepping nieuwe -: geschapen in Christus Jezus
Ef. 2 : 10 schepping nieuwe -: geschapen in Christus Jezus tot goede werken
Jak. 1 : 18 schepping nieuwe -: voortgebracht door het woord van de waarheid
Ef. 2 : 10 schepping nieuwe -: wij zijn zijn maaksel
Ps. 148 : 1 v schepping onderdelen van de -
Ps. 95 : 4 schepping onderhouden door God
Ps. 145 : 16 schepping onderhouden door God: voedsel
Ps. 111 : 2 schepping onderzoek
Hebr. 2 : 10 schepping ontstaan
Hebr. 11 : 3 schepping ontstaan uit het onzienlijke
Opb. 4 : 11 schepping ontstaan: door Gods wil
Hebr. 11 : 10 schepping ontwerper is God (toepassing)
Ps. 148 : 5 schepping op Gods bevel
2 Cor. 5 : 17 schepping oude -
Rom. 1 : 20 schepping recente –: grond in dit vers
Luk. 19 40 schepping roept
Opb. 5 : 13 schepping sferen, ruimten waar de schepselen zich bevinden
Col. 1 : 16 schepping tronen, heerschappijen, overheden, machten
Deut. 4 : 32 schepping van de mens
Mark. 10 : 6 schepping van de mens: mannelijk en vrouwelijk
Rom. 1 : 20 schepping van de wereld
Spr. 8 : 23 v schepping van hemel en aarde
Rom. 8 : 21 schepping vergankelijkheid
Rom. 8 : 19 schepping verwacht reikhalzend
Rom. 8 : 21 schepping vrijmaking van de -
Rom. 8 : 20 schepping vruchteloosheid: daaraan onderworpen
Opb. 7 : 1 schepping wind door engelen beinvloed
schepping zie ook Natuur
schepping zie ook Schepsel
Rom. 8 : 22 schepping zucht
Ps. 90 : 2 schepping
Spr. 8 : 24 v schepping
2 Pe 3 : 5 schepping
Richt. 3 : 7 schepsel afgoderij: bossen dienen
Ef. 2 : 10 schepsel en maaksel
Rom. 1 : 25 schepsel eren en dienen van het -
Hebr. 4 : 13 schepsel geen - is voor Hem onzichtbaar
Rom. 8 : 39 schepsel geen - kan ons niet scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus
Ps. 107 : 24 schepsel Gods werk
Spr. 30 : 24 schepsel kleinste schepselen der aarde
Ps. 148 : 3 schepsel opgeroepen tot lof aan God
Jak. 1 : 18 schepsel wij eerstelingen van Zijn -en
Opb. 5 : 13 schepsel
Opb. 8 : 9 schepsel
Gen. 41 : 14 scheren Jozef geschoren
Lev. 19 : 27 scheren
Num. 8 : 7 scheren
Spr. 27 : 17 scherpen ijzer scherpt ijzer
Richt. 21 : 15 scheur in de stammen Israëls: door God gemaakt
Ps. 60 : 3 scheuren door God
2 Kon. 19 : 1 scheuren gescheurde klederen
Hand. 14 : 14 scheuren kleren -
Joh. 19 : 24 scheuren onderkleed van Jezus niet willen –
Jud : 19 scheuring makers
1 Cor. 11 : 18 scheuring scheuringen onder de gelovigen
2 Kron. 11 : 4 scheuring van God geschied
Gal. 4 : 17 scheurmaker
Neh. 2 : 4 schietgebed
2 Cor. 11 : 13 schijn apostelen van Christus
2 Cor. 11 : 15 schijn dienaars van [de] gerechtigheid
Matth. 26 : 49 schijn Judaslus
2 Cor. 10 : 9 schijn kwade - voorkomen
Luk. 20 47 schijn ophouden
Opb. 3 : 2 schijn schijnbaar levend, in feite dood
Luk. 20 47 schijn van godsvrucht
2 Tim. 3 : 5 schijn van godsvrucht
Opb. 3 : 1 schijn van leven
Spr. 14 : 12 schijn van rechte weg
Matth. 23 : 28 schijn van rechtvaardigheid
Luk. 20 20 schijn van rechtvaardigheid
Col. 2 : 23 schijn van wijsheid hebben
Jer. 12 : 6 schijn vriendelijk spreken
Jud : 12 schijn waterloze wolken
1Jo 2 : 19 schijnchristen
Hebr. 4 : 1 schijnen achter te blijven
Filip. 2 : 15 schijnen christenen kunnen als lichten - in de wereld
2 Cor. 4 : 6 schijnen geestelijk - in onze harten
Spr. 16 : 25 schijnen recht -: een weg
Lev. 14 : 35 schijnen
Luk. 20 45 v schijnheilig schriftgeleerden
Jes. 66 : 5 schijnvrome
Ps. 47 : 10 schild de -en der aarde zijn Godes
Ps. 3 : 4 schild de HERE een - voor mij
Spr. 2 : 7 schild God een -
2 Sam. 22 : 31 schild God een - allen die op Hem betrouwen
Spr. 30 : 5 schild God een - dengenen die op Hem betrouwen
Gen. 15 : 1 schild God een - voor Abram
Deut. 33 : 29 schild God het - uwer hulp
2 Sam. 22 : 3 schild God mijn -
Ps. 119 : 114 schild God mijn -
Ps. 59 : 12 schild God ons -
Ps. 115 : 9 schild God ons -
Ps. 18 : 3 schild God, mijn -
2 Kron. 12 : 9 schild gouden -en van Salomo geroofd door Sisak
Ps. 89 : 19 schild ons - is van de HEERE
Neh. 4 : 16 schild ter verdediging
Ef. 6 : 16 schild van het - opnemen
2 Sam. 22 : 36 schild van Uw heil
Ps. 144 : 2 Schild God mijn -
Richt. 7 : 11 schildwacht
Jer. 20 : 8 schimp Gods woord Jeremia tot –
Ps. 79 : 4 schimp tot - geworden
Ps. 44 : 14 schimp tot - stellen: door God: ons
Opb. 8 : 9 schip derde deel van de schepen verging
Luk. 8 : 23 schip liep vol
Spr. 30 : 19 schip wonderlijk is de weg van een schip in het hart der zee
Jak. 3 : 4 schip
2 Cor. 11 : 24 schipbreuk lijden
1 Tim. 1 : 19 schipbreuk lijden aangaande het geloof
Spr. 15 : 4 schizofrenie breuk in de geest (associatie)
Luk. 15 : 22 schoeisel sandalen
Mark. 6 : 9 schoeisel sandalen aanbinden
Ex. 3 : 5 schoen uittrekken van -en: aan Mozes geboden
Deut. 25 : 9 v schoen uittrekken van iemand als teken van afkeuring en verachting
Dan. 4 : 19 schokken Daniel geschokt
2 Thess. 2 : 2 schokken
Gen. 37 : 7 schoof binden
Spr. 10 : 5 school huiswerk, studie (toepassing)
1 Kon. 1 : 3 schoon bovenmate
Dan. 1 : 15 schoon gedaanten waren schoner (mooier)
Hgl 4 : 7 schoon geheel -
Pred. 3 : 11 schoon ieder ding is door God schoon gemaakt
Esth. 2 : 9 schoon in iemands ogen zijn
1 Sam. 16 : 18 schoon man
Gen. 26 : 7 schoon Rebekka was - van aangezicht
Jer. 6 : 2 schoon schone vrouw
Esth. 2 : 2 schoon van aangezicht
Esth. 2 : 7 schoon van aangezicht
Dan. 1 : 4 schoon van aangezicht
Gen. 39 : 6 schoon van aangezicht: Jozef
Gen. 29 : 17 schoon van aangezicht: Rachel
Gen. 13 : 11 schoon van aangezicht: Sarai
Esth. 1 : 11 schoon van aangezicht: Vasti
Gen. 24 : 16 schoon van aangezicht: zeer -: Rebekka
Gen. 40 : 2 schoon van aanzien: koeien
Gen. 41 : 2 schoon van aanzien: koeien
2 Sam. 14 : 27 schoon van aanzien: Tamar
Esth. 2 : 7 schoon van gedaante
Gen. 39 : 6 schoon van gedaante: Jozef
Gen. 41 : 18 schoon van gedaante: koeien
1 Kon. 1 : 6 schoon van gedaante: man Adonia
Gen. 29 : 17 schoon van gedaante: Rachel
2 Sam. 11 : 2 schoon zeer - van aanzien: Bathseba
1 Kon. 1 : 6 schoon zeer - van gedaante
Ruth 4 : 15 schoondochter beter dan zeven zonen voor Naomi
Gen. 26 : 35 schoondochter moeilijke -s
Spr. 6 : 25 schoonheid begeer de schoonheid van de kwade vrouw niet in uw hart
Luk. 12 : 27 schoonheid beleving: bij Christus
Jes. 3 : 24 schoonheid brandmerk of verbranding versus -
Matth. 13 : 45 schoonheid Christus waardeert -
Gen. 39 : 6 schoonheid Christus' - (type)
1 Sam. 9 : 2 schoonheid de schoonste: Saul: vgl. satan
Gen. 6 : 2 schoonheid door engelen gewaardeerd
Esth. 2 : 4 schoonheid doorslaggevend
2 Sam. 14 : 25 schoonheid en geen gebrek: Absalom
Gen. 2 : 9 schoonheid gave Gods
1 Sam. 25 : 3 schoonheid genoemd na verstand
1 Sam. 9 : 2 schoonheid gezegd van een man
Jes. 3 : 16 v schoonheid ijdele -
Jes. 3 : 16 v schoonheid ijdele -
Spr. 31 : 30 schoonheid ijdelheid, zie echter v22 voor nuancering
1 Pe 3 : 3 schoonheid laat uw versiering niet de uiterlijke zijn
Hgl 1 : 9 v schoonheid lichamelijke -: bewonderd
Ps. 45 : 12 schoonheid lust hebben aan -
Ez. 28 : 17 schoonheid maakt hoogmoedig
1 Sam. 16 : 12 schoonheid man: David
1 Sam. 17 : 42 schoonheid man: David
1 Sam. 9 : 2 schoonheid man: Saul
Spr. 31 : 23 schoonheid mooie kleren niet verkeerd
1 Sam. 9 : 2 schoonheid Saul: ctr Jezus vgls Jes 53
Ez. 16 : 10 v schoonheid uiterlijke -
Jes. 3 : 16 v schoonheid uiterlijke - versus Christus zedelijke schoonheid
Jak. 1 : 11 schoonheid uiterlijke – van een bloem gaat verloren
Ex. 2 : 2 schoonheid van baby: gewaardeerd
Hebr. 11 : 23 schoonheid van een baby
1 Sam. 25 : 3 schoonheid van een vrouw
Hgl 4 : 1 schoonheid van een vrouw
Hgl 4 : 7 schoonheid van een vrouw
Hgl 6 : 4 schoonheid van een vrouw
Jer. 6 : 1 schoonheid van een vrouw
Hgl 1 : 15 v schoonheid van een vrouw: bewonderd
Hgl 1 : 8 schoonheid van een vrouw: schoonste der vrouwen
Esth. 1 : 11 schoonheid van zijn vrouw: willen tonen
Esth. 2 : 12 schoonheid veel tijd aan - besteed
Ez. 16 : 15 schoonheid vertrouwen op -
Ez. 16 : 14 schoonheid volkmaakt door Gods heerlijkheid
2 Sam. 11 : 2 schoonheid vrouw: Bathseba
Hgl 7 : 1 v schoonheid vrouw: beschreven
Spr. 11 : 22 schoonheid vrouw: een schone vrouw die van rede afwijkt
Deut. 21 : 11 schoonheid vrouw: en liefde tot haar
2 Sam. 13 : 1 schoonheid vrouw: Tamar
Job 42 : 15 schoonheid vrouwelijke -: gave Gods
Matth. 6 : 29 schoonheid waardering van - van lelie door de Heer Jezus
Spr. 31 : 22 schoonheid werken aan -
Hgl 4 : 10 schoonheid zedelijke -
Spr. 4 : 9 schoonheid zedelijke -: vrucht van wijsheid
1 Kon. 1 : 3 schoonheid zoeken: mooi meisje
Jes. 3 : 24 schoonheid
Jer. 2 : 22 schoonmaakmiddel salpeter (loog), zeep
Ex. 4 : 18 schoonvader Jethro, de – van Mozes
Gen. 38 : 13 schoonvader Juda - van Tamar
Ex. 3 : 1 schoonvader Mozes’ – : Jethro
Joh. 18 : 13 schoonvader
Gen. 19 : 14 schoonzoon begrip: ook aanstaande schoonzoon
Hos. 13 : 3 schoorsteen rook uit de -
Luk. 23 29 schoot baren door een –
Gen. 16 : 5 schoot Hagar door Sarai in de - van Abram gegeven
Luk. 10 : 19 schorpioen macht op -en te treden
Opb. 9 : 3 schorpioen
Opb. 9 : 10 schorpioen
Luk. 15 : 5 schouder het gevonden schaap op de -s van de herder
Job 31 : 36 schouder op zijn - dragen
Ex. 39 : 43 schouwen door Mozes: de gemaakte spullen van de tabernakel
Jes. 30 : 10 schouwer versmaden
Hebr. 10 : 32 schouwspel een - worden: gelovigen
Hebr. 10 : 33 schouwspel geworden door smaadheden en verdrukkingen
Jes. 5 : 10 schraal
Gen. 27 : 34 schreeuw grote en bittere -: door Ezau
Jes. 42 : 2 schreeuwen Christus zal niet -
Mark. 6 : 49 schreeuwen door de discipelen
Luk. 4 : 33 schreeuwen door een bezetene
Gen. 27 : 34 schreeuwen door Ezau
Job 19 : 7 schreeuwen door Job
Job 30 : 28 schreeuwen door Job: in de gemeente
Ez. 21 : 12 schreeuwen geboden
Jes. 5 : 7 schreeuwen geschreeuw
Jes. 26 : 17 schreeuwen in haar weeën
Hand. 7 : 57 schreeuwen met luider stem
Mark. 5 : 5 schreeuwen mogelijk teken van duivelse invloed
Ex. 2 : 23 schreeuwen over de (harde) dienst
Luk. 9 : 39 schreeuwen plotseling - : door de invloed van een geest
Ef. 4 : 31 schreeuwen tegen geschreeuw
Ex. 5 : 15 schreeuwen tot Farao: door de geslagen ambtlieden der kinderen Israëls
Jes. 58 : 9 schreeuwen tot God en antwoorden door Hem
Ps. 42 : 2 schreeuwen tot God: mijn ziel schreeuwt tot God
Matth. 14 : 26 schreeuwen van bangheid
Opb. 12 : 2 schreeuwen van smart, in haar weeën
Opb. 21 : 4 schreien toekomst: geen - zal er meer zijn
Rom. 1 : 2 schrift heilige -en
Joz. 18 : 9 schrift was bekend bij intocht
Matth. 4 : 10 Schrift aanhalen: door Jezus
Hand. 17 : 3 Schrift aantonen uit de -en
Luk. 24 : 27 Schrift al de -en spreken van de Christus
Joh. 7 : 52 Schrift als toetssteen, en onwetendheid
Joh. 2 : 22 Schrift benaming voor het Oude Testament
1 Pe 2 : 6 Schrift beroep op de -
1 Sam. 20 : 38 Schrift betekenis: soms dubbel, als hier
Matth. 1 : 22 Schrift betrouwbaar: zie vervulling van de Schrift
Jak. 1 : 25 Schrift bij de - blijven
Joh. 2 : 22 Schrift de - geloven: door de discipelen
Dan. 10 : 21 Schrift der waarheid: in de hemel
2 Kron. 30 : 18 Schrift doen niet gelijk geschreven is
Matth. 4 : 6 Schrift door de duivel aangehaald
Hand. 1 : 16 Schrift door de Geest ingegeven
Matth. 4 : 7 Schrift door Jezus aangehaald ter begronding
Joh. 10 : 35 Schrift eenheid
Hand. 28 : 23 Schrift gebruikt om te overtuigen
2 Kon. 14 : 6 Schrift gehoorzaamheid aan de -: Amazia
Hebr. 10 : 15 Schrift getuigenis van de Heilige Geest
Joh. 10 : 35 Schrift Gods woord
Matth. 4 : 7 Schrift grond voor beslissing
Gal. 3 : 22 Schrift heeft alles onder de zonde besloten
Hand. 28 : 23 Schrift indeling: Wet en Profeten
Matth. 11 : 13 Schrift Indeling: wet en profeten
Jer. 1 : 9 Schrift inspiratie: verbeeld
Matth. 21 : 13 , 16 Schrift Jezus beroept zich op de -
Luk. 7 : 27 Schrift Jezus haalt de - aan
Mark. 9 : 13 Schrift Jezus kende de -
Matth. 21 : 42 Schrift Jezus kende de -en
Joh. 20 : 9 Schrift kennen: niet kennen: bijv. dat Jezus uit doden moest opstaan
Mark. 12 : 24 Schrift kennen: op dieper niveau
Matth. 13 : 52 Schrift kennis van de - een schat
Joh. 20 : 9 Schrift kennis van de – geeft hoop in zware tijden (toepassing)
2 Kron. 21 : 12 Schrift komende tot koning Joram: van Elia
Ez. 34 : 19 Schrift kritiek: geen voedsel
Joh. 2 : 22 Schrift kritiek: vs. de Schrift geloven door de discipelen
Matth. 4 : 10 Schrift leidraad
Spr. 16 : 20 Schrift letten, verstandig, op de -: doet het goede vinden
Hebr. 5 : 14 Schrift lezen: als gewoonte
Joh. 13 : 18 Schrift moet vervuld worden
Hand. 26 : 22 Schrift niets zeggen buiten wat de - heeft gesproken dat zou gebeuren
Matth. 22 : 46 Schrift onbegrijpelijk gedeelte: voor de Farizeeën onbegrijpelijk
Hand. 17 : 11 Schrift onderzoek: dagelijks de Schriften onderzoeken
Joh. 5 : 39 Schrift onderzoeken van de -en
Joh. 19 : 28 Schrift opdat de - werd vervuld
Luk. 24 : 32 Schrift openen van de -en: door de Heer Jezus
Matth. 4 : 16 Schrift parallellisme
Hand. 17 : 2 Schrift Paulus onderhield zich met hen uit de Schriften
Matth. 11 : 13 Schrift profeteert
2 Pe 1 : 20 Schrift profetie van de -
Rom. 16 : 26 Schrift profetische -en
Matth. 13 : 52 Schrift schat
Joh. 5 : 39 Schrift Schriften getuigen van Jezus Christus
Matth. 22 : 29 Schrift Schriften niet kennen: Sadduceeën
Matth. 22 : 31 Schrift spreekt tot ons
Matth. 26 : 56 Schrift spreekt van Jezus
Jak. 4 : 5 Schrift spreken: niet tevergeefs
Pred. 1 : 5 Schrift taal: verschijnselen
Luk. 24 : 27 Schrift uitleg, vs .32
Hand. 17 : 3 Schrift uitleggen
Hebr. 5 : 11 Schrift verklaren: moeilijk vanwege gesteldheid toehoorders
Matth. 13 : 51 Schrift verstaan
Matth. 22 : 32 Schrift verstaan: geval
Mark. 9 : 10 Schrift verstaan: vragen hebben
Matth. 2 : 23 Schrift vervuld
Joh. 19 : 36 v Schrift vervullen
Matth. 1 : 22 Schrift vervullen: betekenis: uitkomen, verwerkelijken
Matth. 1 : 22 Schrift vervullen: door God
Matth. 1 : 23 Schrift vervullen: gedeelte (want 'Emmanuel' ipv 'Jezus')?
Matth. 2 : 15 Schrift vervulling
Mark. 14 : 49 Schrift vervulling
Joh. 19 : 24 Schrift vervulling
Matth. 26 : 54 Schrift vervulling: daaraan meewerken
Jak. 2 : 23 Schrift vervulling: geval
Joh. 17 : 12 Schrift vervulling: op de – vervuld werd
Matth. 4 : 14 Schrift vervulling: opdat vervuld werd ...
2 Kon. 22 : 13 Schrift voor ons geschreven
Rom. 11 : 2 Schrift wat de – zegt in de geschiedenis van Elia
Luk. 4 : 21 Schrift woord: vervulling: geval
Gal. 4 : 29 Schrift
Matth. 13 : 52 schriftgeleerde bekeerde -
Luk. 23 10 schriftgeleerde de -n beschuldigden Jezus
Luk. 19 47 schriftgeleerde de -n trachtten Jezus om te brengen
Matth. 21 : 15 schriftgeleerde de -n zagen Jezus' wonderen
Matth. 2 : 4 schriftgeleerde deskundig geacht
Mark. 2 : 6 schriftgeleerde enige - zaten bij Jezus in het huis te Kapernaüm
Neh. 12 : 26 schriftgeleerde Ezra
Matth. 15 : 6 schriftgeleerde fout van de toenmalige -n: maakten Gods woord krachteloos door hun overlevering
Matth. 23 : 34 schriftgeleerde gelovige en goede -n
Matth. 5 : 20 schriftgeleerde gerechtigheid van de -n is te gering
Matth. 23 : 34 schriftgeleerde goede -n
Ezra 7 : 6 schriftgeleerde in de wet van Mozes
Mark. 12 : 35 schriftgeleerde Jezus over de -n
Mark. 3 : 22 schriftgeleerde Jezus prikkelde hun verstand
Mark. 3 : 22 schriftgeleerde Jezus riep hen bij zich
Luk. 20 1 schriftgeleerde kritisch -n
Matth. 16 : 21 schriftgeleerde lijden vanwege de -n
Luk. 9 : 22 schriftgeleerde lijden wegens de -n
Matth. 20 : 18 schriftgeleerde overgeleverd worden aan de -n
Luk. 11 : 53 , 52 schriftgeleerde schriftgeleerden en wetgeleerden
Mark. 14 : 43 schriftgeleerde schriftgeleerden hadden gezonden om Jezus te grijpen
Matth. 23 : 32 schriftgeleerde slangen, adderengebroed waren de -n
Ezra 7 : 6 schriftgeleerde vaardig -: Ezra, vs. 11
Jer. 8 : 8 schriftgeleerde valse pen der -n
Mark. 3 : 22 schriftgeleerde verklaarden Jezus wonderen vals
Matth. 26 : 57 schriftgeleerde veroordeelden Jezus
Ezra 7 : 10 schriftgeleerde waarin
Mark. 12 : 38 schriftgeleerde waarschuwing voor de -n
Matth. 23 : 13 v schriftgeleerde wee u -n
Matth. 23 : 15 schriftgeleerde wee u -n
Matth. 8 : 18 schriftgeleerde wilde Jesus volgen
Hand. 4 : 5 schriftgeleerde
Matth. 23 : 4 schriftgeleerden belasten met zware lasten
Matth. 23 : 5 schriftgeleerden eerzuchtig
Mark. 7 : 6 schriftgeleerden huichelaars
Mark. 7 : 13 schriftgeleerden kenmerk: overleveringen die Gods woord krachteloos maken
Mark. 8 : 31 schriftgeleerden lijden vanwege de -
Luk. 20 46 v schriftgeleerden pas op voor de -
Mark. 9 : 14 schriftgeleerden redetwistend
Luk. 20 39 schriftgeleerden waarderen Jezus' woord
Luk. 4 : 21 Schriftwoord vervullen van een -\
Hand. 1 : 16 Schriftwoord vervulling: moest vervuld worden
Joh. 2 : 17 Schriftwoord zich herinneren
2 Cor. 2 : 3 schrijven doel van iets te schrijven
2 Cor. 2 : 9 schrijven doel: iemands beproefdheid leren kennen
1Jo 1 : 4 schrijven doel: volkomen blijdschap
Ex. 24 : 12 schrijven door God
Ex. 24 : 12 schrijven door God
Ex. 34 : 28 schrijven door God
Deut. 4 : 13 schrijven door God
Ex. 34 : 27 schrijven door God bevolen
Deut. 5 : 22 schrijven door God: op de stenen tafels
Hebr. 10 : 16 schrijven door God: wetten: in hun verstand
Opb. 3 : 12 schrijven door Jezus
Joh. 8 : 6 schrijven door Jezus: met zijn vinger op de grond
Opb. 10 : 4 schrijven door Johannes
3Jo : 9 schrijven door Johannes: aan de gemeente
Joz. 8 : 32 schrijven door Jozua
Deut. 31 : 22 schrijven door Mozes
Deut. 31 : 9 schrijven door Mozes: de wet
Flm. : 19 schrijven door Paulus: met zijn eigen hand
1 Pe 5 : 12 schrijven door Petrus
Deut. 31 : 19 schrijven God beval een lied te schrijven
Spr. 22 : 20 schrijven heerlijke dingen -
Jer. 17 : 13 schrijven in de aarde -
2 Cor. 2 : 4 schrijven in een zekere gemoedsgesteldheid
Hebr. 10 : 16 schrijven in het verstand: door God
Jud : 3 schrijven keuze van onderwerp
Joz. 18 : 3 schrijven mannen die konden schrijven
Joz. 18 : 8 schrijven mannen die konden schrijven
3Jo : 13 schrijven met inkt en pen
2Jo : 12 schrijven met papier en inkt
Deut. 31 : 24 schrijven Mozes voltooide het schrijven van het wetboek
Opb. 3 : 12 schrijven op ons -: de naam van Mijn God, de naam van de tempel, Mijn nieuwe naam
Dan. 7 : 1 schrijven op-
Ex. 17 : 14 schrijven opdracht door God om boek te schrijven
Jer. 30 : 2 schrijven opdracht tot – aan Jeremia gegeven
Opb. 1 : 11 schrijven opdracht tot – in een boek
Opb. 19 : 9 schrijven opdracht tot schrijven
Opb. 21 : 5 schrijven opdracht tot schrijven
Neh. 9 : 38 schrijven opschrijven een verbond
2 Cor. 9 : 1 schrijven overbodig hier
1 Cor. 7 : 35 schrijven tot nut van de anderen
2Jo : 12 schrijven veel te – hebben
3Jo : 13 schrijven veel te – hebben
2Jo : 12 schrijven versus spreken
Rom. 15 : 15 schrijven vrijmoedig –
Deut. 27 : 9 schrijven wel uitdrukken
Hebr. 8 : 10 schrijven wetten in het hart schrijven
schrijven zie Opschrijven
1 Kron. 27 : 32 schrijver Jonathan
2 Kron. 34 : 13 schrijver onder de Levieten waren -s
2 Kron. 24 : 11 schrijver van de koning
Matth 24 : 6 schrik door oorlogen en geruchten van oorlogen
Ex. 23 : 27 schrik Gods – zenden voor het aangezicht van de Israëlieten
Gen. 27 : 33 schrik grote -: bij Izak
Spr. 3 : 25 schrik haastige -
Deut. 28 : 37 schrik Israël gesteld, als straf, tot een -
Jer. 29 : 18 schrik overgeven tot een –: rest van Juda
Jes. 2 : 10 schrik van Jahweh
Jer. 6 : 25 schrik van rondom, voor de vijand
Ps. 18 : 5 schrik ver-ken: beken Belials verschrikten mij
Gen. 15 : 12 schrik viel op Abram
Ps. 96 : 9 schrikken schrikt voor Gods aangezicht!
1 Kron. 16 : 30 schrikken Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele aarde!
Spr. 3 : 24 schrikken voorkomen: door wijsheid
Job 32 : 6 schromen zijn gevoelen te tonen
Jes. 30 : 28 schudden de heidenen - met een schudding der ijdelheid
Ps. 60 : 3 schudden door God: het land
Jes. 34 : 11 schuifuit
Ps. 143 : 9 schuilen bij God
Ps. 57 : 2 schuilen bij God: David
Ex. 9 : 20 schuilen tegen de hagel
Ps. 119 : 114 schuilplaats God mijn -
Jes. 32 : 2 schuilplaats tegen de vloed: Jezus
Ps. 91 : 1 v schuilplaats van de Allerhoogste
Luk. 9 : 39 schuimen onder invloed van een geest
2 Kron. 28 : 10 schuld -en bij God
Ezra 9 : 6 schuld belijdenis
Hos. 5 : 15 schuld besef: nodig
Matth. 18 : 29 schuld betalen
Ex. 32 : 35 schuld bij het volk en bij Aaron
2 Sam. 21 : 1 schuld bloed-
Ps. 106 : 38 schuld bloed-: ontheiligt land
Deut. 19 : 10 schuld bloed-en voorkomen
Deut. 22 : 8 schuld bloedschuld: op huis leggen
Deut. 22 : 8 schuld bloedschuld: schuldig aan iem dood
Hand. 28 : 18 schuld doodsschuld
2 Kron. 24 : 18 schuld door afgoderij
Spr. 19 : 5 schuld door vals getuigenis
Spr. 19 : 9 schuld door vals getuigenis
Jona 1 : 6 schuld en tegenspoed
Luk. 23 4 schuld geen – in Jezus vinden
Luk. 23 14 schuld geen – in Jezus vinden
Ezra 9 : 6 schuld groot geworden
Luk. 7 : 41 schuld grootte van -: verschil
Ezra 9 : 13 schuld grote -
Matth. 18 : 24 schuld grote -
2 Kron. 28 : 13 schuld hebben bij God
Lev. 6 : 5 schuld hier: schuldoffer
Luk. 6 : 7 schuld iem. - zoeken
Ezra 9 : 7 schuld in grote - zijn
2 Kon. 4 : 1 schuld inlossing: gedwongen
Ex. 5 : 16 schuld is van het volk der Egyptenaren
Joh. 19 : 4 schuld Jezus zonder –, aldus Pilatus
Matth. 18 : 32 schuld kwijtschelden
Deut. 15 : 3 v schuld kwijtschelden geldschuld: doel, aan broeders
Rom. 13 : 8 schuld liefde
Ps. 69 : 6 schuld mijn -en zijn voor u niet verborgen
Num. 5 : 7 schuld morele - betalen
Joh. 18 : 38 schuld Pilatus vond geen schuld in Jezus
Mark. 15 : 3 v schuld schijnbare -
Col. 2 : 14 schuld schuldbrief
Spr. 14 : 9 schuld verbloemen: door de dwaas
Ezra 10 : 10 schuld vermeerderen
2 Kron. 33 : 23 schuld vermenigvuldigen
Jer. 51 : 5 schuld vol van schuld was het land Israël
2 Kron. 28 : 13 schuld voorkomen
Col. 2 : 14 schuld vrij van schuld is de gelovige
Ps. 68 : 22 schuld wandelen in zijn -
Ex. 32 : 21 v schuld zelfverdediging: afschuiven schuld
schuld zie ook Beschuldigen, Verontschuldigen
schuld zie ook Verschuldigen
Lev. 5 : 7 schuld zondigen een -
Gen. 26 : 10 schuld
Matth. 6 : 11 schuld onze -: vergeef ons onze -en
Gen. 42 : 21 schuldbesef
Col. 2 : 14 schuldbrief onze - aan het kruis genageld
Jes. 50 : 1 schuldeiser van God: Mijn schuldeisers
Matth. 18 : 28 schuldeiser
Luk. 7 : 41 schuldeiser
Rom. 1 : 14 schuldenaar Paulus noemde zich een - van Grieken en barbaren
Flm. : 18 schuldenaar Paulus plaatsvervangend: t.o.v. Filemon
Matth. 6 : 11 schuldenaar vergeven
Rom. 8 : 12 schuldenaar wij zijn -s aan de Geest
Matth. 18 : 28 schuldenaar
Luk. 7 : 41 schuldenaar
Luk. 16 : 3 schuldenaar
Luk. 16 : 5 schuldenaar
Rom. 15 : 27 schuldenaar
Jak. 2 : 10 schuldig aan alle geboden bij overtreding van een
Mark. 3 : 29 schuldig aan een eeuwige zonde
2 Kron. 19 : 10 schuldig aan God
Luk. 13 : 4 schuldig allen -
Num. 5 : 6 v schuldig begrip
Deut. 5 : 11 schuldig door ijdel gebruik van Gods naam
Ex. 20 : 7 schuldig iemand – houden
Luk. 11 : 3 schuldig iets - zijn aan iemand
Mark. 14 : 64 schuldig Jezus de dood - verklaard
Dan. 1 : 10 schuldig maken
Spr. 21 : 8 schuldig mens: zijn weg is gekronkel
Lev. 5 : 2 schuldig ongeweten
Hand. 26 : 31 schuldig Paulus niet de dood - verklaard
Luk. 13 : 4 schuldig schuldiger zijn
Ps. 109 : 7 schuldig verklaard in een gericht
Matth. 26 : 66 schuldig verklaard: Jezus
Jes. 29 : 21 schuldig verklaren: iemand, om een woord
Rom. 13 : 8 schuldig weest niemand iets - dan elkaar lief te hebben
Lev. 4 : 13 schuldig worden: door zonde
Matth. 18 : 24 schuldig zeer grote schuld hebben
Lev. 5 : 18 schuldig zich – maken aan de HEER
Flm. : 19 schuldig zichzelf – zijn aan iemand: Filémon aan Paulus
schuldig zie ook Beschuldigen
Ezra 10 : 19 schuldig zijn
Flm. : 18 schuldig zijn
1 Tim. 5 : 11 schuldig zijn van een gelovige
1Jo 2 : 6 schuldig zijn: als christen
Lev. 4 : 27 schuldig zijn: door een zonde
Lev. 5 : 17 schuldig zijn: en ongerechtigheid dragen
Luk. 16 : 5 v schuldig zijn: goederen schuldig zijn aan een schuldeiser
Rom. 15 : 27 schuldig zijn: verschuldigd zijn
Gen. 42 : 21 schuldig
Spr. 16 : 5 schuldig
Luk. 16 : 7 schuldig
Ex. 34 : 7 schuldige God houdt – geenszins onschuldig
Ex. 23 : 1 schuldige niet helpen als misdadig getuige
2 Kron. 19 : 10 schuldigheid voorkomen
Lev. 5 : 7 schuldoffer bestaande hier uit twee andere typen offer
Lev. 7 : 7 schuldoffer en zondoffer: enerlei wet
Lev. 6 : 6 schuldoffer gave ram
Lev. 19 : 21 schuldoffer geval
Ezra 10 : 19 schuldoffer geval: ram
1 Sam. 6 : 8 schuldoffer heidens - aan God
Lev. 6 : 17 schuldoffer hoogheilig
Jes. 53 : 10 schuldoffer Jezus stelde zijn ziel tot een -
Lev. 5 : 6 schuldoffer tot verzoening
Lev. 7 : 1 v schuldoffer wet van het -
Lev. 5 : 6 schuldoffer wijfje van kleinvee: lam of jonge geit
Jes. 5 : 7 schurft fig. versus recht
Lev. 13 : 30 schurft
Lev. 21 : 20 schurft
Deut. 28 : 27 schurft
Hand. 13 : 10 schurkerij vol van alle -
Job 16 : 13 schutter Gods -s hebben mij (Job) omringd
Gen. 49 : 23 schutter
Col. 3 : 11 Scyth
Jes. 43 : 3 Seba deel van losgeld voor Israël
Jes. 22 : 15 v Sebna bedreiging van - door God
Jes. 1 : 4 secularisatie casus
Spr. 29 : 16 secularisatie gevolg
Ps. 107 : 40 secularisatie gevolg: dwalen waar geen weg is
2 Kon. 17 : 25 secularisatie gevolgen (toepassing)
Jes. 37 : 13 Sefarvaïm
Gen. 43 : 32 segregatie geval: niet eten met de Hebreeën
Richt. 3 : 26 Sehirath
Gen. 32 : 3 Seïr land -, de landstreek van Edom
Gen. 36 : 20 Seïr
Richt. 11 : 37 seks bekennen
Richt. 21 : 12 seks bekennen door een vrouw
Deut. 27 : 21 seks bestialiteit veroordeeld
Gen. 39 : 10 seks bij iemand liggen
Lev. 18 : 29 seks doodstraf voor seksuele zonden
Deut. 21 : 13 seks en huwelijk
Spr. 7 : 18 seks en liefde
Gen. 2 : 24 seks en oorsprong van de vrouw
Luk. 1 : 34 seks geen - voor het huwelijk
Ez. 23 : 3 seks handelingen
Gen. 38 : 26 seks hebben: "bekennen"
Deut. 22 : 13 v seks huwelijk: seks voor huwelijk verkeerd
Gen. 19 : 31 seks ingaan tot een vrouw
Ruth 4 : 13 seks ingaan tot een vrouw
Lev. 18 : 9 seks inzettingen Gods: hier voor mannen
Deut. 22 : 30 seks kleding wegnemen
Lev. 18 : 8 seks lichaam van elkaar
Gen. 26 : 10 seks liggen bij iemand
Spr. 23 : 33 seks losbandige - door de drank
Deut. 22 : 13 v seks maagdom
Deut. 28 : 30 seks met een vrouw
Ez. 18 : 6 seks met menstruerende vrouw is verkeerd
Lev. 20 : 18 seks met vrouw in haar afzondering: verboden
Rom. 1 : 26 seks natuurlijke versus tegennatuurlijke -
2 Sam. 13 : 13 seks niet voor het huwelijk: gewoonte in Israël
Rom. 1 : 26 seks omgang'
1 Kon. 1 : 4 seks onthouding
Ex. 19 : 15 seks onthouding van – bevolen hier
2 Sam. 20 : 3 seks onthouding van seksueel verkeer
Deut. 22 : 29 seks ontucht
Lev. 20 : 11 seks schaamte ontdekken
Lev. 20 : 17 seks schaamte zien, ontdekken
Rom. 1 : 27 seks seksuele afdwaling
Lev. 20 : 10 v seks seksuele zonden
Ez. 22 : 11 seks sexuele zonden
Ez. 23 : 18 seks verkeerde -: striptease in bar
Spr. 31 : 3 seks verslaving: 06-nummers/hoerery: geeft aan de vrouwen uw vermogen niet
Jak. 1 : 14 - 17 seks verslaving: helpen tegen
Deut. 25 : 5 seks volgorde: schijnbare andere volgorde huwelijk
Ez. 23 : 3 seks voor het huwelijk: niet goed
Deut. 22 : 29 seks voor huwelijk: moeten trouwen
Ex. 22 : 16 seks voorechtelijke -
Deut. 22 : 21 seks voorechtelijke ontucht gestraft
Job 31 : 9 seks zich krommen over zijn vrouw
1 Sam. 21 : 4 seks zich onthouden van -
seks zie ook Beslapen
seks zie ook Overspel, Incest, Bestialiteit, Ontucht, Verkrachting
1 Sam. 2 : 22 seks zondige -: geval: slapen met meerdere (andere) vrouwen
1 Tim. 6 : 11 seks zondige -: te ontvluchten (toepassing)
1 Kon. 22 : 47 seks zondige seks: schandjongens
Deut. 22 : 25 seks
2 Sam. 11 : 4 seksualiteit - niet in maandelijkse onreinheid vrouw
2 Sam. 12 : 4 seksualiteit begeerte gelijk een onverwachte bezoeker
Gen. 38 : 26 seksualiteit bekennen: in hoererij
2 Sam. 12 : 24 seksualiteit David met Bathseba
Spr. 5 : 19 seksualiteit frequentie
Lev. 18 : 6 v seksualiteit geen sexueel contact tijdens bloedvloeiing der vrouw
Deut. 22 : 13 v seksualiteit in het prille huwelijk
Gen. 30 : 3 v seksualiteit ingaan tot een vrouw
Gen. 29 : 21 seksualiteit Jakob verlangde in te gaan tot Rachel
Lev. 21 : 14 seksualiteit klassen vrouwen
Jer. 3 : 1 seksualiteit losbandigheid
2 Sam. 13 : 15 seksualiteit misbruik van -: en haat jegens de vrouw
Jer. 5 : 8 seksualiteit overspelige begeerten
Matth. 1 : 18 seksualiteit samenkomen
Lev. 18 : 6 seksualiteit schaamte ontdekken
Lev. 18 : 6 v seksualiteit sexueel contact met familie verboden
Spr. 5 : 19 seksualiteit van de man
Spr. 9 : 17 seksualiteit voorziet in een behoefte
Spr. 5 : 19 seksualiteit vreugde
Gen. 30 : 16 seksualiteit woorden: "inkomen tot mij", "liggen bij iem."
Gen. 49 : 25 seksualiteit zegen
2 Sam. 13 : 2 seksualiteit zelfbeheersing nodig
Matth. 1 : 25 seksualiteit zelfbeheersing: Jozef
seksualiteit zie ook Ontucht
Lev. 18 : 3 v seksualiteit zonden der volken
Matth. 6 : 5 v seksverslaving behandeling: situaties vermijden
Matth. 6 : 7 seksverslaving behandeling: weten dat God in het verborgene kijkt
Jer. 22 : 17 seksverslaving gebruik van ogen en hart (toepassing)
Matth. 6 : 21 seksverslaving hart en gezochte waarde (toepassing)
Spr. 20 : 12 seksverslaving tegen -: oog en oor in dienst van God stellen (toepassing)
Tit. 3 : 10 sektarisch mens
Hand. 28 : 22 sekte christenen waren een - die overal werd tegengesproken
1 Cor. 11 : 19 sekte er moeten -n onder u zijn
Hand. 15 : 5 sekte Farizeeën
Hand. 24 : 5 sekte sekte der Nazoreeërs
Hand. 26 : 5 sekte strengste sekte van het Jodendom: Farizeeën
2 Pe 2 : 1 sekte verderfelijke -n heimelijk invoeren
Gal. 5 : 20 sekte werk van het vlees
Gen. 38 : 5 Sela
Ex. 18 : 21 selectie criteria: voor de keuze van leiders
Luk. 8 : 51 selectie door Jezus: van mensen
Gen. 10 : 21 Sem en Heber
Gen. 10 : 21 Sem nakomelingen
2 Kron. 11 : 2 Semaja man Gods
2 Kron. 12 : 15 Semaja profeet
1 Sam. 17 : 28 sensatielust toegedicht aan David
Jes. 6 : 2 seraf spreken
Jes. 6 : 2 seraf vleugels: zes in getal
Jes. 6 : 6 seraf vloog tot Jesaja
Richt. 1 : 10 Sesai
Ezra 5 : 14 Sesbazzar
Gen. 5 : 3 Seth naar Adams gelijkenis
Deut. 20 : 13 sexe onderscheid
Joh. 4 : 5 Sichar
Joz. 24 : 32 Sichem graf van Jozef
Ps. 108 : 8 v Sichem ik zal - delen
Richt. 9 : 46 Sichem tempel van Berith in –
Richt. 9 : 46 Sichem toren van –
Gen. 33 : 19 Sichem vader van Sichem: Hemor
Joz. 24 : 25 Sichem
Joz. 13 : 3 Sichor
siddering zie ook Vrees
Jer. 27 : 3 Sidon God laat boodschap aan - brengen
Jer. 25 : 22 Sidon koningen van –
Jes. 4 : 2 sieraad Christus ons - (ctr. Voorgaande verzen)
Hgl 1 : 10 sieraad en schoonheid
Spr. 20 : 29 sieraad fig. gebruikt voor kracht
Spr. 19 : 11 sieraad fig. schone deugd: overtreding voorbijgaan
1 Pe 3 : 5 sieraad geestelijk -: der vroegere vrouwen
Jes. 61 : 10 sieraad geestelijk – (toepassing)
Jes. 61 : 3 sieraad geven
Jer. 4 : 30 sieraad gouden –
1 Pe 3 : 3 sieraad gouden dingen
Jes. 23 : 9 sieraad hovaardij van -
Jes. 3 : 18 v sieraad ijdel -
Ps. 96 : 6 sieraad in Gods heiligdom is -
Jes. 63 : 1 sieraad kleding
Ex. 28 : 2 sieraad kleding tot -
2 Sam. 1 : 24 sieraad niet verkeerd
Ez. 16 : 11 sieraad niet verkeerd
Jes. 61 : 10 sieraad priesterlijk –
Jes. 62 : 3 sieraad sierlijke kroon
Hgl 4 : 9 sieraad van de bruid nam het hart van de bruidegom
Jes. 35 : 2 sieraad van onze God
Spr. 1 : 9 sieraad zedelijk-geestelijk -
Ex. 33 : 4 v sieraad zich onthouden van het dragen van -en
sieraad zie ook Versieren
sieraad zie versieren
Esth. 2 : 3 sieraad
Jes. 60 : 19 sierlijkheid God tot uw -
Ez. 16 : 12 sierraad oor-: niet verkeerd
Ex. 1 : 15 Sifra vroedvrouw
Neh. 9 : 22 Sihon land van -: erfelijk bezit van de Israëlieten
Joz. 2 : 10 Sihon nederlaag van -: bekend in Jericho
Ex. 30 : 13 sikkel halve –
Num. 3 : 47 sikkel is 20 gera
Opb. 14 : 14 sikkel scherpe -
Opb. 14 : 17 sikkel scherpe -
Ex. 30 : 13 sikkel van het heiligdom
Num. 3 : 47 sikkel van het heiligdom
1 Kon. 10 : 29 sikkel voorbeeld van gewicht
Opb. 14 : 15 sikkel werktuig om te maaien
1 Sam. 4 : 4 Silo ark des verbonds was daar
Jer. 26 : 9 Silo huis van God zal anders worden als –
Jer. 26 : 6 Silo Jeruzalem zal anders als – worden
1 Sam. 1 : 2 Silo plaats om de HEERE te aanbidden en te offeren
1 Sam. 1 : 24 Silo plaats van het huis des HEEREN
Jer. 7 : 12 Silo verwoesting
1 Pe 5 : 12 Silvanus
Gen. 43 : 23 Simeon vrijgelaten
Ex. 6 : 14 Simeon zonen van –
Hand. 10 : 32 Simon bijgenaamd Petrus
Matth. 13 : 55 Simon broer van Jezus
Hand. 10 : 6 Simon de leerlooier
Joh. 1 : 43 Simon Kefas genoemd door Jezus
Mark. 3 : 16 Simon kreeg de naam Petrus
Luk. 24 : 34 Simon Petrus: de Heer was aan – verschenen
Hand. 10 : 18 Simon Simon bijgenaamd Petrus
Luk. 23 26 Simon van Cyrene
Luk. 23 26 Simon van Cyrene
Spr. 1 : 22 simpele onverstandige, verstandeloze
Joz. 11 : 1 Simron
Richt. 16 : 31 Simson begrafenis
Richt. 13 : 24 Simson betekenis van zijn naam: 'als de zon', 'zonneschijn', ‘zonnig’
Richt. 16 : 21 Simson ogen: uitgestoken
Richt. 15 : 20 Simson tijd: richtte Israël twintig jaren
Ex. 16 : 1 Sin woestijn -
Ps. 68 : 18 Sinai een - in heiligheid
Neh. 9 : 13 Sinai God daalde neder op de berg -
Ex. 19 : 11 Sinaï berg –
Ex. 24 : 16 Sinaï berg –: heerlijkheid van de Heer woonde op de berg –
Ex. 24 : 13 Sinaï berg Gods
Richt. 5 : 5 Sinaï machtige berg; zelfs deze vervloot van het aangezicht des HEEREN
Num. 3 : 1 Sinaï op de berg - sprak God met Mozes
Num. 3 : 13 Sinaï woestijn -
Jes. 49 : 12 Sinim
Micha 4 : 7 Sion berg
Hebr. 12 : 22 Sion berg
Jes. 4 : 5 Sion berg -
Jes. 24 : 23 Sion berg -
Jes. 31 : 4 Sion berg - en haar heuvel
Opb. 14 : 1 Sion berg -: Lam op de berg -
Klg. 5 : 18 Sion berg –
2 Sam. 5 : 7 Sion burg
Ps. 48 : 3 Sion de berg -: aan de zijde van het noorden
Ps. 48 : 3 Sion de berg -: een vreugde der ganse aarde
Deut. 4 : 48 Sion de berg -: is Hermon
Ps. 48 : 12 Sion de berg -: laat ze blij zijn!
Ps. 48 : 3 Sion de berg -: schoon van gelegenheid
Joel 3 : 17 Sion de berg van Gods heiligheid
1 Kron. 11 : 5 Sion de burg -, welke is de stad Davids, vs. 7
2 Sam. 5 : 7 v Sion de stad Davids
Jes. 52 : 2 Sion dochter -s: gevangene
Jes. 1 : 8 Sion dochter Sions
Matth. 21 : 5 Sion dochter van -
Jer. 4 : 31 Sion dochter van – in barensnood
Ps. 51 : 20 Sion doe wel bij - naar Uw welbehagen
Jes. 24 : 23 Sion en Jeruzalem
Jes. 31 : 9 Sion en Jeruzalem
Jes. 52 : 1 v Sion en Jeruzalem
Jer. 26 : 18 Sion en Jeruzalem
Zach. 1 : 14 Sion en Jeruzalem
Klg. 4 : 11 Sion fundamenten: verteerd door vuur
Ps. 48 : 13 Sion gaat rondom - en omringt haar
Hebr. 12 : 22 Sion geestelijk -
Jes. 14 : 32 Sion gegrond door God
Jes. 31 : 9 Sion God heeft te - vuur
Joel 3 : 17 Sion God woont op Zion
Zach. 1 : 17 Sion God zal - troosten
Jes. 31 : 4 Sion God zal strijden voor de berg - en haar heuvel
Jes. 24 : 23 Sion God zal te - regeren en te Jeruzalem
Ps. 132 : 14 Sion Gods rust
Ps. 132 : 13 v Sion Gods woonplaats
Jer. 31 : 12 Sion hoogte van -
Jes. 64 : 10 Sion is een woestijn geworden
Jes. 51 : 16 Sion is Gods volk
Klg. 5 : 11 Sion Jeruzalem
Zef. 3 : 16 Sion Jeruzalem is -
Jes. 62 : 1 Sion om -s wil zal ik niet zwijgen
Ps. 48 : 14 Sion paleizen van -: beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen
1 Kon. 8 : 1 Sion stad Davids
Jes. 33 : 20 Sion stad Jeruzalem
Ps. 69 : 36 Sion toekomst
Jes. 25 : 6 Sion toekomst
Jes. 62 : 11 Sion toekomst: heil komt (door Christus)
Jes. 52 : 8 Sion toekomst: wederbrengen door Jahweh
Ps. 48 : 13 Sion torens van -: telt haar torens
Jes. 51 : 3 Sion troosten zal God –
Jes. 40 : 9 Sion verkondigster van goede boodschap
Ps. 132 : 13 Sion verkoren door God tot Zijn woonplaats
Jes. 1 : 27 Sion verlossing
Ps. 69 : 36 Sion verlossing van -: God zal - verlossen
Ps. 48 : 14 Sion vertellen van - aan het navolgende geslacht
Ps. 48 : 14 Sion vesting: zet uw hart op haar vesting
Jes. 52 : 8 Sion wederbrengen
Jes. 51 : 3 Sion woeste plaatsen van –
Jes. 8 : 18 Sion woonplaats Gods
1 Pe 2 : 6 Sion
Ps. 29 : 6 Sirjon
1 Kon. 14 : 25 Sisak
Richt. 4 : 2 Sisera Sisera
Richt. 4 : 7 Sisera
Joz. 2 : 1 Sittim
Richt. 12 : 6 sjibboleth
Gen. 17 : 23 slaaf Abraham had -en
2 Pe 2 : 19 slaaf begrip: onder meester zijn
Flm. : 15 slaaf bezit
Matth. 24 : 48 slaaf boze
Matth. 18 : 32 slaaf boze -
Joh. 15 : 20 slaaf christen een -
Opb. 2 : 20 slaaf christen is een -
Matth. 18 : 23 slaaf christen is een -
Opb. 6 : 11 slaaf christen is een –
Filip. 2 : 7 slaaf Christus als -
Gen. 44 : 9 slaaf de broers waren bereid Jozef tot slaven te zijn ingeval …
Luk. 17 : 7 slaaf dienst van een -
Matth. 25 : 14 slaaf discipelen van de Heer zijn gelijk slaven
Opb. 6 : 15 slaaf elke – verbergt zich
Col. 1 : 7 slaaf en dienaar
Mark. 10 : 44 slaaf en dienstknecht
Matth. 18 : 31 slaaf en heer
Matth. 24 : 46 slaaf en heer
Luk. 12 : 36 slaaf en heer
Luk. 14 : 21 slaaf en heer
Matth. 18 : 27 slaaf en Heer
Gen. 17 : 12 v slaaf gekochte -
Col. 3 : 24 slaaf gelovige - dient de Heer Christus
Luk. 17 : 10 slaaf gelovige een -
Matth. 24 : 46 slaaf gelukkig die -
Luk. 20 10 slaaf God zond een -
Matth. 25 : 21 slaaf goede en trouwe -
Ez. 27 : 13 slaaf handel in slaven
Luk. 17 : 7 slaaf hebben
Mark. 12 : 2 slaaf heer van de wijngaard zond een -
Gen. 37 : 28 slaaf Jozef als - verkocht
Ps. 105 : 17 slaaf Jozes
Joh. 15 : 15 slaaf kenmerk: weet niet wat zijn heer doet
Lev. 22 : 11 slaaf kopen
Col. 4 : 1 slaaf loon van een -: zij rechtvaardig en billijk
Col. 4 : 7 slaaf mede- in de Heer
Col. 1 : 7 slaaf mede-: Epafras
Matth. 24 : 49 slaaf medeslaven slaan
Matth. 10 : 24 slaaf niet boven zijn heer
Joh. 13 : 16 slaaf niet groter dan zijn heer
Tit. 2 : 9 v slaaf normen en waarden voor slaven
Matth. 25 : 30 slaaf nutteloze -
Luk. 12 : 47 slaaf ongehoorzame -
1 Tim. 6 : 1 slaaf plicht
Col. 3 : 22 v slaaf plicht der slaven
Gal. 3 : 28 slaaf slaaf of vrije
Ef. 6 : 6 slaaf slaaf van Christus: als slaven van Christus
Ex. 21 : 20 v slaaf slaan van een –
Matth. 22 : 3 slaaf slaven van de koning (= God)
Matth. 22 : 10 slaaf slaven van de koning (= God)
Opb. 19 : 5 slaaf slaven van God
Opb. 22 : 6 slaaf slaven van God
Opb. 6 : 11 slaaf slaven van God/Christus
Matth. 25 : 14 slaaf slaven zijn wij van Christus
Deut. 15 : 16 slaaf tevreden -
Matth. 24 : 45 slaaf trouwe -
Matth. 22 : 3 slaaf uitgezonden
Matth. 24 : 45 slaaf van Christus
1 Cor. 7 : 21 slaaf van Christus
Ef. 6 : 6 slaaf van Christus
Rom. 1 : 1 slaaf van Christus Jezus
Filip. 1 : 1 slaaf van Christus Jezus
Col. 4 : 12 slaaf van Christus Jezus: Epafras
Gal. 1 : 10 slaaf van Christus: gaat niet samen met mensen behagen
Gal. 1 : 10 slaaf van Christus: Paulus
Rom. 6 : 18 slaaf van de gerechtigheid ben ik geworden
Matth. 13 : 25 slaaf van de Heer Jezus
Jak. 1 : 1 slaaf van de Heer Jezus Christus
2 Tim. 2 : 24 slaaf van de Heer: geschikt om te leren moet ie zijn
2 Tim. 2 : 24 slaaf van de Heer: Timotheus
2 Cor. 4 : 5 slaaf van de heiligen: Paulus, om Jezus' wil
Joh. 18 : 26 slaaf van de hogepriester
Joh. 18 : 10 slaaf van de hogepriester: Malchus
Rom. 6 : 16 slaaf van de ongehoorzaamheid
Joh. 8 : 34 slaaf van de zonde
Rom. 6 : 16 slaaf van de zonde
Rom. 6 : 17 slaaf van de zonde was de gelovige
Tit. 1 : 1 slaaf van God
Jak. 1 : 1 slaaf van God
1 Pe 2 : 16 slaaf van God
Hand. 16 : 17 slaaf van God zijn: Paulus, Silas, Lukas
Opb. 10 : 7 slaaf van God: profeet
Opb. 7 : 3 slaaf van God: slaven
Opb. 22 : 3 v slaaf van God: slaven van God
Opb. 19 : 2 slaaf van God: slaven van God gedood
2 Pe 2 : 19 slaaf van het verderf
2 Pe 1 : 1 slaaf van Jezus Christus
Opb. 1 : 1 slaaf van Jezus Christus
Jud : 1 slaaf van Jezus Christus: Judas
Matth. 18 : 25 slaaf verkopen
Matth. 20 : 27 slaaf versus dienstknecht
Gen. 39 : 3 slaaf versus heer
Joh. 15 : 20 slaaf versus heer
Gal. 4 : 1 slaaf versus heer
Ef. 6 : 8 slaaf versus vrije
Col. 3 : 11 slaaf versus vrije
Joh. 8 : 35 slaaf versus zoon
Ex. 21 : 26 v slaaf vrijlating: gedwongen – na mishandeling door eigenaar
Joh. 15 : 15 slaaf vs. vriend
Ef. 6 : 5 slaaf weest uw heren naar het vlees gehoorzaam
Deut. 23 : 15 slaaf weggelopen -: niet overleveren
Joh. 13 : 16 slaaf wij zijn slaven van Christus, vgl. vs . 13
Matth. 24 : 45 slaaf wijze -
1 Cor. 7 : 23 slaaf wordt geen slaven van mensen
Matth. 20 : 27 slaaf zijn
Mark. 10 : 44 slaaf zijn: van allen
Deut. 15 : 12 v slaaf zorg voor slaven: vrijlatingsjaar enz.
Flm. : 16 slaaf
Opb. 13 : 16 slaaf
2 Cor. 6 : 5 slaag in slagen
2 Cor. 11 : 23 v slaag Paulus had veel slagen ontvangen
Deut. 25 : 2 slaan als straf
Ex. 5 : 14 v slaan ambtlieden slaan omdat ze onvoldoende opleveren
Luk. 6 : 29 slaan beantwoorden met weerloosheid
1 Kon. 20 : 37 slaan bevel door een proefeet om hem te slaan
Spr. 18 : 6 slaan de mond van de zot roept naar slagen
Ps. 141 : 5 slaan door de rechtvaardige
Ex. 2 : 11 slaan door een Egyptische man: een Hebreeuwse man
1 Sam. 26 : 10 slaan door God
Ps. 135 : 8 slaan door God
Ps. 135 : 10 slaan door God
Ez. 7 : 9 slaan door God
Ps. 69 : 27 slaan door God: David
Matth. 26 : 31 slaan door God: de herder Jezus
Hos. 6 : 1 slaan door God: Hij had Israël geslagen
1 Kon. 14 : 15 slaan door God: Israël
Lev. 26 : 23 slaan door God: Israëlieten: over hun zonden
Jes. 27 : 7 slaan door God: Jakob (Israël)
2 Kron. 13 : 20 slaan door God: Jerobeam
2 Kron. 13 : 15 slaan door God: Jerobeam en het ganse Israël
Ex. 3 : 20 slaan door God: met al Zijn wonderen: Egypte
Ex. 3 : 20 slaan door God: met zijn hand: Egypte
Jer. 5 : 3 slaan door God: zonder gewenst resultaat
Luk. 10 : 30 slaan door rovers
Luk. 20 12 slaan drie maal slaan
Jes. 57 : 17 slaan en toorn: bij God
Matth. 24 : 49 slaan geval
Luk. 20 10 slaan Gods slaaf geslagen
Ex. 2 : 13 slaan iemand –
2 Cor. 11 : 20 slaan in het gezicht -
Mark. 14 : 65 slaan in het gezicht -: Jezus aldus geslagen
Jer. 13 : 14 slaan in stukken –: Judeeërs: door God
Jes. 10 : 20 slaan Israël: geslagen: door Assyrië
Jer. 37 : 15 slaan Jeremia geslagen
Jer. 20 : 2 slaan Jeremia geslagen door Pashur
Matth. 26 : 67 slaan Jezus geslagen
Luk. 22 63 slaan Jezus geslagen
Joh. 18 : 22 slaan Jezus geslagen in het gezicht
Joh. 19 : 3 slaan Jezus geslagen in het gezicht
Mark. 15 : 19 slaan Jezus geslagen met een rietstok
Mark. 14 : 65 slaan Jezus geslagen met vuisten
Jes. 1 : 5 slaan meer - is zonder nut
Jer. 18 : 18 slaan met de tong
Jes. 58 : 4 slaan met de vuist: verkeerd
1 Pe 2 : 20 slaan met vuisten een huisknecht slaan
1 Cor. 4 : 11 slaan met vuisten geslagen worden
Matth. 27 : 30 slaan op het hoofd -
Ex. 21 : 15 slaan ouders –
Hand. 21 : 32 slaan Paulus werd geslagen
Matth. 21 : 35 slaan profeten geslagen
Spr. 19 : 25 slaan sla de spotter
Luk. 12 : 47 slaan slagen waard zijn
Ex. 8 : 16 - 17 slaan stof der aarde –, zodat het tot luizen wordt
Jes. 1 : 5 slaan tucht in de vorm van -
Neh. 13 : 25 slaan volksgenoten -: door Nehemia
Mark. 5 : 5 slaan zichzelf - met stenen
Jer. 5 : 3 slaan zonder dat de geslagene pijn voelt
Ex. 21 : 12 v slaan
Ex. 21 : 18 v slaan
Spr. 4 : 16 slaap der goddelozen
Spr. 6 : 9 slaap des luiaards
Gen. 2 : 21 slaap diepe -
1 Sam. 26 : 12 slaap diepe -
Gen. 15 : 12 slaap diepe - viel op Abram
Richt. 4 : 21 slaap diepe –
Luk. 9 : 32 slaap door - overmand
1 Sam. 26 : 12 slaap door God verwekt
Rom. 11 : 8 slaap fig. diepe –: geest van diepe –: heeft God aan Israël gegeven
Dan. 2 : 1 slaap gebroken
Jes. 29 : 10 slaap geest van diepe - door God uitgegoten
Jes. 29 : 10 slaap geestelijke -
Dan. 8 : 18 slaap in een diepe slaap gebracht: Daniël, na het gezicht
Luk. 8 : 23 slaap Jezus viel in -
Rom. 13 : 11 slaap ontwaken uit de geestelijke –
Joh. 11 : 13 slaap rust van de -
Joh. 11 : 11 v slaap zinnebeeld van de dood
Jer. 31 : 26 slaap zoet
Spr. 3 : 24 slaap zoete -
Pred. 5 : 11 slaap zoete -
Matth. 26 : 43 slaap
Jes. 57 : 2 slaapstede rusten op -n
Jak. 5 : 5 slachtdag
Hand. 10 : 13 slachten bevel om te slachten
Ps. 37 : 14 slachten door de goddelozen: die oprecht van weg is
Ezra 6 : 20 slachten door wie, voor wie
Opb. 6 : 4 slachten elkaar –
Opb. 5 : 12 slachten het Lam dat geslacht is
Opb. 5 : 9 slachten Jezus geslacht
Opb. 13 : 8 slachten Lam dat geslacht is
Opb. 6 : 9 slachten zielen geslacht
Luk. 15 : 23 slachten
Joh. 10 : 10 slachten
Spr. 7 : 22 slachting gelijk een os ter - gaat
Jes. 53 : 7 slachting Jezus ter – geleid als een lam
Opb. 6 : 8 slachting massale -
Jer. 12 : 3 slachting schapen ter –
Jes. 65 : 12 slachting ter - gekromd: de afvalligen
Jes. 34 : 2 slachting ter - overgegeven: door God: de heidenen
Hebr. 11 : 4 slachtoffer beter -
Hebr. 9 : 26 slachtoffer Christus -, van Zichzelf
Ef. 5 : 2 slachtoffer Christus: voor God
Mark. 12 : 33 slachtoffer en brandoffer
2 Kron. 29 : 31 slachtoffer en lofoffer
Hebr. 10 : 8 slachtoffer God wilde geen -s
Neh. 12 : 43 slachtoffer grote -s
Jes. 19 : 21 slachtoffer in de toekomst gebracht door Egyptenaren
Hebr. 10 : 12 slachtoffer Jezus een – voor de zonden
Matth. 26 : 56 slachtoffer Jezus geen - maar medewerker aan Gods raad
Jes. 43 : 23 slachtoffer met -s God eren: dit verzuimen
Hebr. 9 : 9 slachtoffer onderscheiden van gave
Hebr. 10 : 5 slachtoffer onderscheiden van offerande
Hebr. 10 : 11 slachtoffer slachtoffers in de vorm van dieren nemen geen zonde weg
Jes. 56 : 7 slachtoffer toekomst
Pred. 4 : 17 slachtoffer van de zotten
Ex. 2 : 12 slachtoffer van moord verbergen: door Mozes
Jes. 1 : 11 slachtoffer veelheid van -s
Hebr. 5 : 1 slachtoffer versus gaven
Hebr. 5 : 1 slachtoffer voor de zonden
Hebr. 10 : 12 slachtoffer voor de zonden
Hebr. 7 : 27 slachtoffer voor de zonden van het volk
Hebr. 7 : 27 slachtoffer voor eigen zonden opofferen
Hebr. 10 : 26 slachtoffer voor zonden: geen - voor zonden blijft meer over
Ps. 91 : 7 slachtoffer zeer veel -s
Jer. 6 : 20 slachtoffer zoet: niet Gode zoet
Rom. 8 : 36 slachtschaap geacht als -en
Ps. 44 : 23 slachtschaap wij worden geacht als -en
Richt. 15 : 8 slag grote –
Richt. 15 : 15 slag grote –: door Simson
Luk. 10 : 30 slag slagen geven: door rovers
Lev. 26 : 21 slag slagen toevoegen: door God
Deut. 25 : 2 slag slagen verdiend hebben
Neh. 1 : 11 slagen doen - door God: gebed daarom
Neh. 2 : 20 slagen doen -: door God
Ps. 140 : 4 slang addervergif
Spr. 23 : 32 slang bijten als een -
Num. 21 : 6 slang bijtende -en
Gen. 49 : 17 slang bijtende de verzenen
Gen. 49 : 17 slang Dan als een -
Amos 9 : 3 slang door God geboden
Gen. 3 : 1 slang door God gemaakt
Matth. 23 : 33 slang fig. slangen waren de farizeeën schriftgeleerden
Opb. 20 : 2 slang gegrepen
Job 26 : 13 slang geschapen door Gods hand
Amos 5 : 19 slang gevaarlijk dier
Opb. 12 : 14 slang gezicht van de –
Num. 21 : 6 slang giftige -en
2 Kon. 18 : 4 slang koperen -: gerookt werd er voor de koperen slang
2 Kon. 18 : 4 slang koperen -: verbrijzeld door Hizkia
Gen. 3 : 1 slang listiger dan al het gedierte van het veld
Luk. 10 : 19 slang macht op -en te treden
Opb. 12 : 9 slang oude -: de duivel
Opb. 12 : 14 slang satan
Deut. 32 : 24 slang slangen des stofs
Jer. 8 : 17 slang slangen door God gezonden
2 Cor. 11 : 3 slang sluwheid van de -
Gen. 3 : 1 slang sprekende -
slang sprekende -, zie ook Dier
Matth. 8 : 32 slang sprekende slang mogelijk, vgl. Petrus' satanische woorden
Opb. 9 : 19 slang staarten gelijk aan -en
Ex. 4 : 3 slang staf werd -
Deut. 32 : 24 slang stof: -en van het -
Jes. 65 : 25 slang toekomst: stof etend
Jes. 65 : 25 slang toekomstige spijs: stof
Ps. 140 : 4 slang tong als van een slang
Deut. 32 : 24 slang venijn
Deut. 32 : 24 slang venijn van slangen
2 Cor. 11 : 3 slang verleidde Eva
Micha 7 : 17 slang verwijzing naar Genesis
Matth. 10 : 16 slang voorzichtig als de -en
Opb. 12 : 15 slang water uitspuwend
Spr. 30 : 19 slang weg: de weg van een slang op een rotssteen
Spr. 24 : 10 slap zich - vertonen ten dage der benauwdheid
Esth. 6 : 1 slapeloos Ahasveros
Ps. 63 : 7 slapeloos dan aan God denken
Job 7 : 3 v slapeloosheid (toepassing)
Pred. 5 : 11 slapeloosheid vanwege zorgen om de rijkdom
Ps. 3 : 6 slapen dankzij Goddelijke ondersteuning
Mark. 4 : 38 slapen door Jezus
Spr. 19 : 15 slapen door luiheid
Matth. 26 : 45 slapen en rust
Matth. 13 : 25 slapen fig niet waakzaam zijn
Matth. 25 : 5 slapen geestelijk -
Mark. 13 : 36 slapen geestelijk -
1 Thess. 5 : 6 slapen geestelijk -
Dan. 6 : 19 slapen niet kunnen slapen
Spr. 20 : 13 slapen niet te lang -
1 Thess. 5 : 10 slapen ontslapen zijn hier (?)
Luk. 22 45 slapen slapend van droefheid waren de discipelen
Matth. 25 : 5 slapen zie ook Inslapen
slapen zie ook Ontwaken
Matth. 25 : 5 slapen zij sliepen allen in
Matth. 25 : 5 slaperig worden
Spr. 23 : 21 slaperig
Jes. 56 : 10 slaperig
Joz. 18 : 3 slapheid verweten
Ef. 6 : 7 slavendienst met bereidwilligheid - doen
Ex. 21 : 2 v slavendienst wet van de -
Gal. 5 : 1 slavenjuk onder een - binden
1 Tim. 6 : 1 slavenjuk onder het - zijn
Gen. 17 : 12 slavernij Abram had slaven
Deut. 28 : 48 slavernij als straf des Heeren
Jes. 26 : 13 slavernij ander is god over ons
Jer. 34 : 14 slavernij beheersing van -
Lev. 25 : 10 slavernij bestrijding van -
Deut. 15 : 6 slavernij broeder: - van een b niet goed
Gal. 2 : 4 slavernij christen tot - brengen: onder de wet
Ps. 65 : 4 slavernij der zonde
Gal. 4 : 25 slavernij door onder de wet te zijn
Spr. 5 : 22 slavernij door zonde
Lev. 25 : 46 slavernij en wreedheid
Lev. 25 : 53 slavernij en wreedheid
Luk. 16 : 13 slavernij geen twee heren zijn te dienen
Rom. 8 : 15 slavernij geest van – : hebben wij niet ontvangen
2 Cor. 11 : 20 slavernij in - brengen
Gal. 4 : 3 slavernij in - onder de elementen van de wereld
1 Kon. 9 : 22 slavernij selectieve -
Luk. 7 : 8 slavernij slaven gehoorzamen hun heer
1 Tim. 6 : 1 slavernij slavenjuk
Lev. 25 : 39 v slavernij tegen -
2 Kron. 28 : 10 slavernij tegen - van Gods volk
Hebr. 2 : 15 slavernij uit vrees voor de dood aan - onderworpen
Rom. 8 : 21 slavernij van de vergankelijkheid
Rom. 7 : 17 slavernij van de zonde
Lev. 25 : 44 slavernij vergund
Matth. 18 : 25 slavernij verkopen van een slaaf
Deut. 28 : 48 slavernij voorbeeld
Lev. 25 : 47 v slavernij wanneer een Israëliet die zich als slaaf aan een vreemdeling heeft verkocht
Ex. 21 : 2 v slavernij wet op de –
1 Cor. 7 : 21 v slavernij
Luk. 1 : 38 slavin van de Heer: Maria
Gal. 4 : 31 slavin versus vrije
Rom. 1 : 29 slechtheid vervuld van - en andere dingen
Opb. 1 : 18 sleutel sleutels van de dood en de hades
Jes. 22 : 21 sleutel van David
Opb. 3 : 7 sleutel van David
Luk. 11 : 52 sleutel van de kennis weggenomen door de wetgeleerden
Jes. 22 : 22 sleutel van het huis van David: iemand op de schouder leggen
Jes. 57 : 20 slijk fig.
Ps. 69 : 15 slijk ruk mij uit het -
Richt. 20 : 16 slingeraar bekwame -s
2 Kon. 3 : 25 slingeraar
Gen. 38 : 19 sluier afleggen
Hgl 5 : 6 sluier afrukken
Gen. 24 : 65 sluier Rebekka bedekte zich met een -
Gen. 38 : 14 sluier zich bedekken met een -
Ruth 3 : 15 sluier
Jes. 3 : 19 sluier
Jes. 3 : 24 sluier
2 Pe 2 : 3 sluimeren hun verderf sluimert niet
Jes. 56 : 10 sluimeren liefhebben
Jes. 24 : 18 sluis
Joh. 20 : 26 sluiten achter gesloten deuren
Opb. 3 : 8 sluiten deur –: die niemand kan sluiten
Opb. 3 : 7 sluiten door Christus
1Jo 3 : 17 sluiten hart – voor zijn broeder
Pred. 7 : 27 sluitrede vinden: niet vinden
Pred. 7 : 25 sluitrede zoeken
2 Cor. 12 : 16 sluw
Luk. 20 23 sluwheid bemerken: door Jezus
2 Cor. 4 : 2 sluwheid niet wandelen in -
Ef. 4 : 14 sluwheid
Hos. 12 : 15 smaad aangedane - vergelden
Ps. 69 : 11 smaad allerlei -
Ps. 97 : 8 smaad Christus droeg smaad
Hebr. 13 : 13 smaad dragen: wij dragen de smaad van Christus
Luk. 1 : 25 smaad Elizabeths smaad
Jer. 6 : 10 smaad Gods woord een voorwerp van –
Jer. 20 : 8 smaad Gods woord Jeremia tot –
Klg. 5 : 1 smaad HEERE, zie onze – aan
Hebr. 13 : 13 smaad Jezus gesmaad
1 Pe 4 : 14 smaad lijden
Ps. 71 : 13 smaad met - overdekt worden
Jer. 23 : 40 smaad onvergetelijke –
1 Sam. 20 : 30 v smaad over Jonathan
Ps. 44 : 14 smaad tot - stellen: door God: ons
Hebr. 11 : 26 smaad van Christus: Mozes achtte die smaad groter rijkdom dan de schatten van Egypte
Joz. 5 : 9 smaad van Egypte
Jes. 54 : 4 smaad van weduwschap
1 Thess. 2 : 2 smaadheid aandoen: aan Paulus en zijn medewerkers
Ps. 69 : 10 smaadheid de smaadheden van die U smaden zijn op mij gevallen
Hebr. 10 : 33 smaadheid door -en en verdrukkingen een schouwspel geworden
Jer. 23 : 40 smaadheid eeuwige –: aandoen door God
Ps. 119 : 39 smaadheid in de weg van God
Joel 2 : 19 smaadheid Israël niet meer een -
Jes. 50 : 6 smaadheid Jezus voorwerp van smaadheden
Jes. 4 : 1 smaadheid ongehuwde staat: - wegnemen: verzocht
Ps. 79 : 4 smaadheid onze naburen zijn wij tot - geworden
Rom. 15 : 3 smaadheid op Christus zijn smaadheden gevallen
Jer. 29 : 18 smaadheid overgeven tot een –: rest van Juda
Jer. 24 : 9 smaadheid tot – overgegeven door God
Jes. 25 : 8 smaadheid van Gods volk: zal Hij wegnemen van de aarde
Jer. 31 : 19 smaadheid van mijn jeugd dragen: door Efraïm
Jes. 51 : 7 smaadheid vreest niet de – van de mens
Ps. 119 : 39 smaadheid vrezen
2 Cor. 12 : 10 smaadheid welgevallen in -en
Ps. 119 : 39 smaadheid wend mijn - af
Hebr. 10 : 32 smaadheid
Ps. 15 : 3 smaadrede opnemen tegen zijn naaste
Jes. 51 : 7 smaadreden ontzet u niet over hun -en
Ex. 16 : 31 smaak als van honigkoeken
Luk. 6 : 28 smaden bidt voor hen die u -
1 Sam. 20 : 34 smaden David gesmaad door Saul
1 Pe 3 : 16 smaden de goede wandel van gelovigen smaden
Hebr. 10 : 29 smaden door een afvallige: bloed, Geest van de genade
Matth. 5 : 11 smaden gelukkig bent u wanneer zij u -
Luk. 6 : 22 smaden gesmaad worden: gelukkig bent u wanneer zij u smaden
Spr. 14 : 31 smaden God - door de arme te verdrukken
Rom. 15 : 3 smaden God –
Ez. 20 : 27 smaden God gesmaad
Mark. 15 : 32 smaden Jezus gesmaad
Klg. 3 : 61 smaden
1 Tim. 1 : 13 smader Paulus eertijds een -
Rom. 1 : 30 smader
Matth. 16 : 28 smaken de dood -
Ps. 34 : 9 smaken smaakt dat Jhwh goed is
Job 12 : 11 smaken
Opb. 4 : 3 smaragd groene steen
Ps. 48 : 7 smart als van een barende vrouw
Jes. 66 : 7 smart baren met –
Gen. 6 : 6 smart bij God: over de schepping van de mens
Ps. 127 : 2 smart brood der -en
Pred. 2 : 23 smart dagelijkse -
Job 10 : 8 smart door God aangedaan
Ex. 3 : 7 smart door God bekend
2 Kron. 6 : 29 smart erkennen: ieder erkenne zijn -
Gen. 3 : 16 smart geboorte: - der g
Job 5 : 18 smart God doet - aan
Ps. 147 : 3 smart God verbindt mensen in hun smarten
Job 2 : 13 smart groot: zeer groot: van Job
Jes. 63 : 10 smart Heilige Geest -en aandoen
Ps. 69 : 30 smart in - zijn
Jes. 50 : 11 smart in – zult u neerliggen
Jes. 53 : 4 smart Jezus heeft onze smarten gedragen
Pred. 6 : 2 smart kwade -
Hab. 3 : 10 smart lijden
Jes. 53 : 3 smart man van -en: Jezus
Spr. 10 : 22 smart niet bij de zegen van Jahweh
1 Tim. 6 : 10 smart onnodige -: door afwijking
Rom. 9 : 2 smart onophoudelijke - in mijn hart
Jes. 14 : 3 smart rust van -
Jes. 26 : 17 v smart smart voor het baren
Jer. 13 : 21 smart smarten van een barende vrouw
Job 16 : 6 smart uiten
2 Kon. 22 : 11 smart uiting van -: kleding scheuren
Job 14 : 22 smart van het lichaam
Pred. 1 : 18 smart vermeerderen: door wetenschap te vermeerderen
1 Tim. 6 : 10 smart zich met vele -en doorboren
smart zie ook Droefheid
Gen. 34 : 7 smarten het smartte deze mannen
Luk. 5 : 12 smeekbede
Lev. 8 : 20 smeer vet
Hebr. 12 : 18 smeken dat iets ophoudt
Luk. 10 : 2 smeken de Heer van de oogst smeken
Jes. 45 : 14 smeken de Israëlieten smeken door andere volken
Luk. 5 : 12 smeken door een melaatse: om reiniging
Mark. 5 : 9 smeken door een onreine geest
Luk. 8 : 41 smeken door Jaïrus
Luk. 7 : 4 smeken dringend -
Dan. 9 : 13 smeken het aangezicht van God niet -
Luk. 8 : 41 smeken Jaïrus smeekte Jezus in zijn huis te komen
Mark. 5 : 18 smeken Jezus - bij Hem te mogen blijven: door de genezen bezetene
Mark. 6 : 56 smeken Jezus - door (mede)lijdenden
Luk. 9 : 38 smeken Jezus - naar zijn zoon om te kijken
Mark. 5 : 17 smeken Jezus - uit hun gebied weg te gaan
2 Cor. 8 : 3 smeken met veel aandrang -
2 Kon. 19 : 19 smeken om verlossing
1 Pe 3 : 12 smeken van de rechtvaardigen: de oren van de Heer zijn tot hun smeken
Matth. 18 : 32 smeken
Mark. 5 : 22 smeken
Hand. 13 : 42 smeken
Ef. 6 : 18 smeking bidden met alle gebed en -
Filip. 4 : 6 smeking gebed en -
Hebr. 5 : 7 smeking gebed versus –
1 Tim. 2 : 1 smeking smekingen doen
Jer. 3 : 21 smeking van de kinderen Israëls
Ps. 55 : 1 smeking verberg U niet voor mijn -
1 Tim. 5 : 5 smeking volharden in de -en
Ef. 6 : 18 smeking voor alle heiligen
Ps. 112 : 10 smelten door de goddeloze
Jes. 64 : 7 smelten God doet ons – door middel van onze ongerechtigheden
Jer. 9 : 7 smelten God zal het volk -
Joz. 2 : 24 smelten inwoners van Kanaän: voor het aangezicht van Israël
2 Pe 3 : 12 smelten weg-: de elementen zullen weg-
Joz. 2 : 9 smelten
Jes. 48 : 10 smeltkroes der ellende
Spr. 17 : 3 smeltkroes louteren van zilver
Jer. 6 : 29 smeltoven fig. tucht
2 Pe 2 : 13 smet zij zijn -ten
Jes. 54 : 16 smid
Ex. 1 : 19 smoes van de Egyptische vroedvrouwen
Jes. 30 : 23 smoutig vet en -
Opb. 1 : 11 Smyrna
Ps. 69 : 13 snarenspel ik ben een - van degenen die sterke drank drinken
Klg. 5 : 14 snarenspel jongeren vermaken zich met –
Jes. 38 : 20 snarenspel spelen op mijn -
Spr. 31 : 21 sneeuw brengt koude
Jes. 55 : 10 sneeuw daalt van de hemel neer
Jes. 55 : 10 sneeuw doorvochtigt de aarde
Ps. 147 : 16 sneeuw God geeft - als wol
Job 37 : 6 sneeuw Gods werk
Klg. 4 : 7 sneeuw reiner dan –
Job 38 : 22 sneeuw schatkamers van de -
Opb. 1 : 14 sneeuw wit als -
Ps. 148 : 8 sneeuw
Jes. 48 : 3 snel doen: door God
Jak. 1 : 19 snel om te horen
1 Kron. 12 : 8 snelheid ree een toonbeeld van -
Lev. 19 : 28 snijden tegen zelf-
Deut. 14 : 1 snijden zichzelf -: over een dode
Joz. 17 : 5 snoer
Spr. 5 : 11 soa seksueel overdraagbare aandoening (toepassing)
Rom. 16 : 21 Socipater
Gen. 13 : 13 Sodom de mannen van - waren boos
Luk. 10 : 12 Sodom draaglijker in die dag
Jer. 49 : 18 Sodom en Gomorra: omgekeerd
Opb. 11 : 8 Sodom geestelijk
Amos 4 : 11 Sodom gelijk -
Gen. 18 : 20 Sodom geroep van - en Gomorra is groot
Jes. 1 : 10 Sodom Israël: geworden als -
Jer. 23 : 14 Sodom Jeruzalem als –
Jes. 3 : 9 Sodom kenmerk: zonde vrijuit spreken
Klg. 4 : 6 Sodom omgekeerd
Jes. 13 : 19 Sodom omgekeerd door God
Rom. 9 : 29 Sodom ondergegaan
Gen. 19 : 15 Sodom ongerechtigheid van -
2 Pe 2 : 6 Sodom oordeel over deze stad
Deut. 29 : 23 Sodom oordeel van -
Jud : 7 Sodom straf
Gen. 19 : 24 Sodom verwoesting
Gen. 13 : 10 Sodom verwoesting van -
Matth. 11 : 23 Sodom zou zich bekeerd hebben op Jezus krachten
Jer. 23 : 14 Sodom
Luk. 3 : 14 soldaat bekeerde -: vrucht (vgl. vers 8)
1 Sam. 16 : 18 soldaat David
Ex. 15 : 3 soldaat God een -
Matth. 27 : 28 v soldaat misdraging van -en
2 Tim. 2 : 3 v soldaat van Christus Jezus
Jer. 6 : 23 soldaat
1 Cor. 1 : 2 Sosthenes
2 Cor. 9 : 6 spaarzaam zaaien en maaien
Ex. 28 : 16 span
Rom. 15 : 24 Spanje Pauls wilde naar – reizen
Rom. 15 : 28 Spanje Paulus wilde naar – reizen
Joh. 10 : 24 spanning in – houden
2 Kron. 12 : 7 sparen door God
Jer. 13 : 14 sparen door God: niet –
2 Kon. 8 : 19 sparen door God: om wille David
2 Kron. 32 : 21 sparen door God: Sanherib
Richt. 1 : 25 sparen een man –
1 Tim. 6 : 19 sparen geestelijk -
Jes. 65 : 8 sparen God spaart een volk om Zijn knechten daarin
Jer. 27 : 17 sparen God wilde Jeruzalem sparen in de dagen van Jeremia
2 Cor. 1 : 23 sparen heiligen in Corinthe -, door Paulus
1 Kon. 20 : 32 sparen iemand ten onrechte -
Num. 14 : 37 sparen levens - door God
Rom. 8 : 31 sparen niet - : zijn eigen Zoon: door God
2 Pe 2 : 4 sparen niet –: door God: engelen die gezondigd hadden
Klg. 3 : 42 sparen niet –: door God: wegens overtredingen van Israël
Joel 2 : 17 sparen spaar uw volk, o Jhwh!
1 Sam. 15 : 6 sparen volk - bij aanval op ander volk
1 Cor. 16 : 2 sparen
Opb. 6 : 6 sparen
Luk. 23 56 specerij bereiden
Joh. 19 : 40 specerij specerijen ter begrafenis
Jes. 3 : 24 specerij versus stank
Luk. 24 1 specerij vrouwen met -en bij het graf van Jezus
Hgl 5 : 13 specerij
Jes. 50 : 6 speeksel op Jezus’ aangezicht
speeksel zie ook Bespuwen
Spr. 10 : 23 spel schandelijkheid doen als -
Jer. 30 : 18 spel waardevol voor God
Ex. 32 : 6 spelen in afgoderij
Ps. 33 : 3 spelen speel wèl met vrolijk geschal
2 Sam. 6 : 21 spelen voor Gods aangezicht: door David
Spr. 8 : 30 spelen
1 Sam. 1 : 23 spenen begrip
Gen. 21 : 8 spenen Izak gespeend
Deut. 28 : 27 spenen
Job 39 : 29 sperwer vliegt: door Gods verstand
Jak. 1 : 23 spiegel gebruik
Jes. 3 : 23 spiegel handspiegel
1 Cor. 13 : 12 spiegel kijken door een -, wazig
Neh. 4 : 21 spies houden
Neh. 4 : 13 spies ter verdediging
Neh. 4 : 16 spies ter verdediging
spies zie ook Werpspies
Deut. 31 : 17 spijs ter spijze overgeven: door God: Israël
Mal. 1 : 12 spijs van de tafel van Jahweh: veracht
Lev. 3 : 11 , 16 spijs van het vuuroffer
Richt. 13 : 23 spijsoffer aannemen: door God
Num. 5 : 18 spijsoffer der gedachtenis aan ongerechtigheid vs. 15
Num. 5 : 15 spijsoffer der ijveringen
Ps. 20 : 4 spijsoffer God gedenke al uw -s
Lev. 6 : 16 spijsoffer heiligheid der heiligheden
Jes. 19 : 21 spijsoffer in de toekomst gebracht door Egyptenaren
Jes. 66 : 20 spijsoffer mensen ten - gebracht
Mal. 2 : 13 spijsoffer niet welgevallig voor God
Ex. 30 : 9 spijsoffer op reukaltaar mocht geen – geofferd worden
Joel 1 : 13 spijsoffer opgehouden door een plaag
Mal. 1 : 11 spijsoffer rein -
Mal. 3 : 3 spijsoffer toekomstige -s
Lev. 2 : 1 v spijsoffer wet van het –
Lev. 6 : 14 spijsoffer wet van het –
Mal. 1 : 11 spijsoffer zal onder de heidenen aan God worden gebracht
Lev. 9 : 17 spijsoffer
Richt. 13 : 23 spijsoffer
Spr. 5 : 12 spijt
2 Cor. 7 : 8 spijt
Dan. 10 : 3 spijze begeerlijke - at ik niet
Job 36 : 31 spijze God geeft - ten overvloede
Hebr. 13 : 9 spijze wandelen in -n
Jer. 9 : 15 spijzen met alsem
Ps. 136 : 25 spijzigen door God: alle vlees
Jes. 58 : 14 spijzigen door God: met de erve van uw vader Jakob
Ps. 111 : 5 spijziging door God
Job 36 : 31 spijziging overvloedige -, vgl. Jezus' wonderdaad
2 Kron. 31 : 10 spijziging tot overvloed toe (dankzij God)
Ps. 111 : 5 spijziging vgl. wonderbare spijziging
Mark. 6 : 44 spijziging vijfduizend mannen wonderbaar gespijzigd
2 Kon. 4 : 43 spijziging wonderbare -
Spr. 30 : 27 spin
Luk. 12 : 27 spinnen lelies - niet
Matth. 6 : 29 spinnen niet –: door lelies
Jes. 59 : 5 spinneweb weven
Luk. 20 20 spion spionnen uitgezonden om op Jezus te letten
Richt. 2 : 19 spiraal negatieve –
1 Sam. 28 : 12 spiritisme geval
Jes. 8 : 19 spiritisme tegen -
1 Sam. 28 : 15 spiritisme
Jes. 65 : 4 spiritisme
Ps. 60 : 3 splijten door God: het land
Matth. 7 : 3 splinter in een oog
Luk. 6 : 42 splinter weg willen doen uit iemands anders oog
Luk. 6 : 41 splinter zien in het oog van uw broeder
2 Kron. 29 : 36 spoed hier goed
Opb. 22 : 6 spoed wat met - moet gebeuren
Opb. 22 : 20 spoedig begrip, vgl. vers 17
Hebr. 13 : 19 spoedig des te -er worden teruggegeven
Matth. 3 : 10 spoedig hier "al"
Filip. 2 : 19 spoedig hopen spoedig te zenden
Opb. 22 : 12 spoedig Ik kom -
3Jo : 14 spoedig Johannes hoopte iemand – te zien
Hebr. 13 : 23 spoedig komen
Opb. 2 : 16 spoedig komen: door de Heer Jezus
Opb. 3 : 11 spoedig komen: door Jezus
2 Tim. 4 : 9 spoedig tot iemand komen
2 Pe 2 : 1 spoedig verderf: over zichzelf brengen
Luk. 18 8 spoedig versus lange tijd
Opb. 1 : 1 spoedig wat – moet gebeuren
3Jo : 14 spoedig zien
1 Cor. 4 : 19 spoedig zou Paulus komen
Mark. 6 : 49 spook gewaande -
Matth. 14 : 26 spook
Spr. 4 : 11 spoor rechte -: God doet ons treden in de rechte sporen
Hebr. 12 : 1 sport gelijkenis met geloofswandel
Luk. 22 63 spot bespotten: Jezus bespot
Job 12 : 1 spot de rechtvaardige en oprecht is een -
Luk. 23 35 spot jegens Christus: door oversten
Luk. 23 36 spot jegens Christus: door soldaten
Ps. 123 : 4 spot lijden onder -
Klg. 3 : 63 spot met muziek: snarenspel
Ps. 79 : 4 spot tot - geworden
Ps. 44 : 14 spot tot - stellen: door God: ons
spot zie ook Bespotten
Deut. 28 : 37 spotrede Israël gesteld, als straf, tot een -
Jer. 24 : 9 spotrede tot – overgegeven door God
Micha 7 : 10 spotten "'Waar is uw God?"
Mark. 15 : 30 spotten door de overpriesters en schriftgeleerden
Gen. 21 : 9 spotten door Ismaël
Hand. 17 : 32 spotten door ongelovigen
Neh. 4 : 3 spotten door Tobia
Matth. 27 : 41 spotten Jezus bespot
Richt. 16 : 10 v spotten met Delila
Jes. 5 : 19 spotten met Gods aangekondigd oordeel
2 Kron. 36 : 16 spotten met Gods boden
Spr. 1 : 26 spotten wanneer jullie vreze komt
spotten zie Bespotten
Spr. 1 : 22 spotter begerende spotternij
Spr. 9 : 8 spotter bestraffen: roept haat op
Spr. 9 : 12 spotter draagt gevolgen alleen
Jes. 29 : 20 spotter einde van de -
Spr. 3 : 34 spotter God zal de -s bespotten
Spr. 13 : 1 spotter horen: niet horen: de bestraffing
2 Pe 3 : 3 spotter in het laatst der dagen spotters
Jud : 18 spotter in het laatst van de tijd zullen er -s zijn
Spr. 24 : 9 spotter is den mens een gruwel
Spr. 9 : 7 spotter niet tuchtigen
Jer. 15 : 17 spotter raad van -s
Spr. 21 : 11 spotter straffen van de -
Spr. 22 : 10 spotter uitdrijven
Ps. 1 : 1 spotter zit niet in het gestoelte der -s
Spr. 14 : 6 spotter zoekt tevergeefs wijsheid
Spr. 15 : 12 spotter
Spr. 1 : 22 spotternij begeren
2 Pe 3 : 3 spotternij in het laatst der dagen
Job 12 : 20 spraak benemen: door God
Hebr. 12 : 18 spraak Goddelijke –: van Horeb: ondraaglijk voor het volk
Dan. 10 : 16 spraak hersteld
Hgl 4 : 3 spraak liefelijk
Jer. 5 : 15 spraak onbekende –
Opb. 13 : 15 spraak verlenen aan een beeld: door het beest uit de aarde
Gen. 11 : 7 spraak verwarring
Luk. 1 : 64 spraakvermogen hersteld
Joh. 12 : 49 spreekgebod
Dan. 10 : 16 spreekvermogen hersteld
Deut. 28 : 37 spreekwoord Israël gesteld, als straf, tot een -
Job 17 : 6 spreekwoord Job tot een - der volkeren gesteld
Jer. 24 : 9 spreekwoord tot – overgegeven door God
Ps. 69 : 12 spreekwoord tot een - geworden
Ps. 44 : 15 spreekwoord tot een - stellen: door God: ons
2 Pe 2 : 22 spreekwoord ware -
1 Sam. 24 : 14 spreekwoord
Ps. 5 : 10 spreken in hun mond is niets rechts"
Ps. 2 : 5 spreken - Gods: God zal tot hen - in Zijn toorn
Matth. 5 : 22 spreken 'dwaas' of 'nietsnut' noemen
Spr. 22 : 11 spreken aangename lippen
Spr. 15 : 4 spreken afbrekend -
Rom. 15 : 18 spreken afhankelijkheid in het – van het evangelie
Spr. 30 : 32 spreken aflaten te spreken
2 Cor. 4 : 13 spreken als gevolg van geloof
2 Cor. 2 : 17 spreken als uit God, voor Gods aangezicht, in Christus
2 Cor. 2 : 17 spreken als uit oprechtheid
Spr. 8 : 7 spreken bedachtzaam -
Col. 4 : 4 spreken behoren te -
Luk. 12 : 11 spreken bezorgdheid wat of hoe te zeggen
Ps. 143 : 5 spreken bij zichzelf -: van Gods werken
Ef. 6 : 20 spreken boodschap: wenselijke boodschap
Luk. 24 19 spreken Christus -: krachtig
Joh. 5 : 34 spreken Christus' -: doel: behoudenis
Deut. 18 : 18 spreken Christus' -: naar Gods wil
Joh. 8 : 26 spreken Christus' -: woorden van God
Joh. 17 : 14 spreken Christus'-: woorden van God
Hand. 19 : 9 spreken dagelijks -: in de school van Tyrannus
2 Cor. 13 : 3 spreken dat Christus in mij spreekt
Jer. 8 : 6 spreken dat niet recht is
Matth. 12 : 34 spreken de mond spreekt
Ps. 5 : 10 spreken der zondaars
Joh. 5 : 34 spreken doel: behoudenis
Luk. 21 6 spreken door Christus: aanleiding nemen
Joh. 17 : 8 spreken door Christus: de woord Gods
Joh. 15 : 22 , 24 spreken door Christus: en doen
Joh. 16 : 25 spreken door Christus: in beelden
Joh. 14 : 10 spreken door Christus: uit God
2 Sam. 23 : 2 spreken door de Geest
1 Kron. 12 : 18 spreken door de Geest
2 Kron. 24 : 20 spreken door de Geest
Hand. 21 : 4 spreken door de Geest
Ef. 6 : 19 spreken door de Geest
Luk. 1 : 42 spreken door de Geest: Elizabeth
Luk. 1 : 42 spreken door de Geest: en luid roepen
Rom. 12 : 3 spreken door de genade van God
Spr. 15 : 28 spreken door de goddeloze: veel kwade dingen
2 Pe 1 : 21 spreken door de Heilige Geest gedreven
Mark. 12 : 36 spreken door de Heilige Geest: David
Spr. 11 : 9 spreken door de mond iemand verderven
Spr. 15 : 28 spreken door de rechtvaardige: na zich te bedenken
Spr. 10 : 20 spreken door de rechtvaardige: uitgelezen zilver
Spr. 10 : 21 spreken door de rechtvaardigen: voeden
1 Cor. 12 : 3 spreken door Geest van God
Mark. 7 : 10 , 8 spreken door God door middel van Mozes
Jes. 65 : 12 spreken door God: en niet horen door mensen
Jer. 6 : 10 spreken door God: tot wie, vraagt Hij zich af
Joh. 6 : 60 spreken door Jezus: 'harde woorden'
Joh. 16 : 33 spreken door Jezus: “opdat u in Mij vrede hebt”
Joh. 8 : 28 spreken door Jezus: de woorden door de Vader Hem geleerd
Joh. 16 : 1 spreken door Jezus: doel
Joh. 16 : 4 spreken door Jezus: doel
Mark. 9 : 35 spreken door Jezus: kort, spreukachtig
Luk. 20 21 spreken door Jezus: rechtuit -
Joh. 12 : 50 spreken door Jezus: wat de Vader Hem heeft gezegd
Luk. 5 : 1 spreken door Jezus: woord van God
Luk. 12 : 10 spreken een woord - tegen de Zoon des mensen
Ef. 4 : 29 spreken een woord dat genade geeft aan de hoorder
Spr. 26 : 28 spreken effect: verbrijzelen
Mark. 4 : 11 spreken en doelgroep
Jak. 2 : 12 spreken en doen
Spr. 16 : 23 spreken en hart
Luk. 6 : 45 spreken en hart
Spr. 14 : 23 spreken en ook doen
Spr. 10 : 14 spreken en verstoring vewekken
Spr. 6 : 12 spreken en zondaar
Pred. 5 : 5 spreken en zondigen met het vlees
Hebr. 12 : 24 spreken fig. bloed dat spreekt
Ex. 4 : 10 spreken geen man wel ter tale
Matth. 10 : 20 spreken geinspireerd -
Ez. 33 : 22 spreken genade tot -
Spr. 15 : 4 spreken genezend -
Spr. 10 : 32 spreken gevallig -
Ps. 105 : 31 spreken gevolgd door een plaag
Deut. 3 : 26 spreken God kapt onderwerp af
Ex. 4 : 15 spreken God leert ons wat wij spreken moeten
Jes. 51 : 16 spreken God legt woorden in de mond
Spr. 16 : 1 spreken God leidt ons -
Hebr. 1 : 1 spreken Gods: vele malen, op vele wijzen in de profeten
Jak. 3 : 10 spreken goed -
1 Sam. 19 : 4 spreken goed - van iemand
Luk. 6 : 26 spreken goed van iemand spreken
Matth. 12 : 34 spreken goede of kwade dingen -
Opb. 13 : 5 spreken grote dingen -
Gen. 42 : 7 spreken hard –: door Jozef: met zijn broers
Ps. 94 : 4 spreken hard: door goddelozen
Spr. 16 : 24 spreken helend -
Spr. 12 : 18 spreken helend of pijnigend
2 Kron. 18 : 13 spreken hetgeen God zeggen zal
Hand. 18 : 9 , 11 spreken hier verkondigen en leren
Ex. 4 : 15 spreken hulp bij het –: hulp van God
Rom. 3 : 13 spreken hun keel is een open graf
Ps. 5 : 10 spreken hun keel is een open graf"
Joh. 16 : 29 spreken in beelden: door Jezus: hier niet
Ef. 4 : 17 spreken in de Heer
1 Sam. 1 : 13 spreken in het hart
Jer. 29 : 23 spreken in naam van Jahweh: valselijk
2 Cor. 11 : 17 spreken in onwijsheid
Pred. 2 : 15 spreken in zijn hart
Mark. 8 : 33 spreken inspiratie: door satan
Joh. 8 : 38 spreken Jezus sprak wat Hij bij Zijn Vader gezien had
Joh. 8 : 40 spreken Jezus sprak wat Hij van God heeft gehoord
Matth. 13 : 34 spreken Jezus' - tot de menigte: in gelijkenissen
Joh. 12 : 49 v spreken Jezus' -: de woorden van de Vader
Spr. 10 : 11 spreken Jezus' -: springader des levens
Matth. 15 : 18 spreken kan verontreinigen
Ef. 4 : 29 spreken laat geen vuil woord uit uw mond komen
Luk. 21 15 spreken leiding in het -
Spr. 10 : 19 spreken matigheid wenselijk
Ex. 33 : 11 spreken met God: aangezicht tot aangezicht
Pred. 1 : 16 spreken met het hart
2 Cor. 11 : 17 spreken naar [de] Heer, of in onwijsheid
Gen. 50 : 21 spreken naar hun hart: Jozef bij zijn broers
Richt. 19 : 3 spreken naar iem. hart
Ruth 2 : 13 spreken naar iemands hart
Luk. 1 : 21 spreken niet kunnen - wegens ongeloof
Jer. 1 : 6 spreken niet kunnen -: Jeremia
Joh. 14 : 24 spreken niet uit zichzelf -: door Jezus
Gen. 37 : 4 spreken niet vredelijk kunnen toe-: ter oorzake van haat
Spr. 12 : 18 spreken onbedachtzaam -
Spr. 13 : 3 spreken onbeheerst -: gevolg: verstoring voor hemzelf
Mark. 13 : 11 spreken onder leiding van de Geest
Luk. 12 : 12 spreken onder leiding van de Geest
Ex. 4 : 12 spreken ondersteuning door God
1 Kron. 16 : 9 spreken onderwerp: Gods wonderwerken
Hebr. 5 : 11 spreken onderwerp: Jezus
Jak. 2 : 12 spreken ons - worden geoordeeld
1Jo 1 : 10 spreken onwaarheid -: Gods woord niet in ons
Hand. 27 : 21 spreken op een bepaald ogenblik
Joh. 4 : 39 spreken opdat een ander tot geloof komt: geval
Matth. 10 : 27 spreken opdracht tot -
Spr. 31 : 9 spreken open uw mond (rechter-koning)
Ps. 139 : 18 spreken over God: schandelijk -
Spr. 29 : 20 spreken overijld -: dwaas
Spr. 10 : 19 spreken overtreden in het -
Mark. 4 : 33 spreken publiek en in besloten kring
Spr. 16 : 13 spreken rechte dingen -
Ef. 5 : 3 spreken regel
Ef. 4 : 29 spreken regel
1 Pe 4 : 11 spreken regel: als uitspraken van God
Ef. 5 : 4 spreken regels
2 Tim. 2 : 14 spreken rekening houden met de hoorders
Spr. 15 : 1 spreken smartend -
Pred. 5 : 1 spreken snel -: afgeraden
Matth. 10 : 19 spreken spontaan -
Flm. : 8 - 9 spreken spraakhandelingen
Pred. 5 : 1 spreken spreek weinig
Ef. 5 : 19 spreken spreekt tot elkaar in psalmen, lofzangen en geestelijke liederen
Jak. 3 : 2 spreken struikelen in leren
2 Cor. 12 : 19 spreken tegenover God in Christus
Luk. 4 : 41 spreken toelaten te -: niet toelaten: door Jezus: demonen
Luk. 10 : 5 spreken toewensen: vrede zij dit huis
Opb. 6 : 16 spreken tot bergen en rotsen
Joh. 18 : 23 spreken tot het hart, geweten
2 Cor. 12 : 19 spreken tot opbouwing
Ef. 4 : 29 spreken tot opbouwing
Spr. 12 : 6 spreken tot verderf vs. Redding
Matth. 12 : 34 spreken uit de overvloed van het hart
1Jo 4 : 5 spreken uit de wereld
1Jo 4 : 5 spreken uit de wereld –
Joh. 14 : 24 spreken uit God -
Joh. 8 : 44 spreken uit het zijne: door de duivel: spreekt leugen
Joh. 7 : 17 spreken uit zichzelf -
Joh. 12 : 49 spreken uit zichzelf -
Spr. 6 : 17 spreken valse tong: gehaat door God
Deut. 5 : 5 spreken van aangezicht tot aangezicht: begrip
Jes. 59 : 13 spreken van afval
2Jo : 12 spreken van mond tot mond –
3Jo : 14 spreken van mond tot mond –
Jes. 59 : 13 spreken van onderdrukking
Jes. 58 : 9 spreken van ongerechtigheid wegdoen
Joh. 16 : 13 spreken vanuit God: eerst Hem horen
Joh. 16 : 13 spreken vanuit zichzelf -
Joh. 7 : 18 spreken vanuit zichzelf - versus vanuit God -
Joh. 16 : 13 spreken vanuit zichzelf: begrip
Pred. 5 : 2 spreken veel -: doet je in dwaasheid komen
Spr. 10 : 19 spreken veel woorden: meer kans op overtreding
Spr. 8 : 8 spreken verdraaid
Spr. 4 : 24 spreken verdraaid -: wegdoen
Hand. 20 : 30 spreken verdraaide dingen spreken
Deut. 16 : 18 spreken verdraaien: door geschenk
Luk. 11 : 14 spreken verhinderd door een demon
Hand. 16 : 6 spreken verhinderd worden: door de Heilige Geest: om ergens te spreken
Spr. 8 : 8 spreken verkeerd
Joh. 18 : 23 spreken verkeerd -
Jak. 3 : 10 spreken verkeerd -
Spr. 15 : 4 spreken verkeerd - : maakt kapot
Spr. 10 : 31 v spreken verkeerd -: de tong der verkeerdheden zal uitgeroeid worden
Spr. 13 : 2 spreken verkeerd -: veroorzaakt geweld
Spr. 19 : 1 spreken verkeerde van lippen
Spr. 2 : 12 spreken verkeerdheden -
Spr. 23 : 33 spreken verkeerdheden - door drank
2Jo : 12 spreken versus schrijven
Spr. 25 : 18 spreken verwonden door -
Luk. 10 : 40 spreken verzoek aan Jezus om Maria iets te zeggen
2 Tim. 2 : 14 spreken voor Gods aangezicht
Ef. 6 : 20 spreken vrijmoedig
Hand. 9 : 27 v spreken vrijmoedig -
Joh. 7 : 13 spreken vrijuit – over Jezus: niet gedaan uit bangheid voor de Joden
Joh. 16 : 29 spreken vrijuit –, zonder beeldspraak
Joh. 7 : 26 spreken vrijuit –: door Jezus
Spr. 13 : 2 spreken vrucht des monds
Spr. 12 : 14 spreken vrucht van het -
Spr. 8 : 7 spreken waarheid: bedachtzaam
Jer. 1 : 7 spreken wat God gebieden zal
Jer. 1 : 17 spreken wat God gebiedt
1 Tim. 5 : 13 spreken wat niet behoort
Tit. 2 : 1 spreken wat te -: wat de gezonde leer past
Ex. 7 : 2 spreken wat te – door Mozes: alles wat God hem gebieden zal
Ex. 6 : 28 spreken wat te – door Mozes: alles wat God tot hem spreekt
Tit. 2 : 15 spreken wat te spreken
Jak. 1 : 19 spreken weest traag om te -
Spr. 10 : 19 spreken weinig woorden: raadzaam
Deut. 27 : 8 spreken wel uitdrukken
Joh. 3 : 11 spreken wij spreken wat wij weten: de Heer zei niet zomaar wat
Spr. 15 : 1 spreken wijs en dwaas, goed en kwaad
Col. 4 : 6 spreken wijze: in genade
Num. 23 : 5 v spreken woord door God gegeven aan Bileam
Hand. 13 : 15 spreken woord van bemoediging
Joh. 14 : 10 spreken woorden - vanuit Christus in je
Joh. 14 : 10 spreken woorden - vanuit jezelf
Jud : 16 spreken woorden: gezwollen taal
Matth. 13 : 3 spreken zaaien: ons spreken mag een zaaien van Gods woord zijn, ook in gelijkenissen en hints
Spr. 25 : 15 spreken zachte tong breekt weerstand
Jak. 1 : 26 spreken zelfbeheersing in -
Job 16 : 5 spreken zelfbeheersing in het -
Ps. 141 : 3 spreken zelfbeheersing: Gods hulp
spreken zie ook Praten, Taal, Tong, Woord, Woordkeus
Spr. 21 : 23 spreken zijn eigen mond en tong bewaren
Spr. 13 : 3 spreken zijn mond bewaren: zijn ziel bewaren
Matth. 12 : 36 spreken zinloze woorden -
Spr. 16 : 21 spreken zoete woorden vermeerderen lering
Spr. 14 : 23 spreken zonder arbeid strekt tot gebrek
Filip. 1 : 14 spreken zonder vrees het woord durven -
Ps. 59 : 8 spreken zwaarden zijn op hun lippen
Hebr. 11 : 28 sprenkelen bloed -
Hebr. 9 : 13 sprenkelen bloed en as: op de onheiligen
1 Kon. 4 : 32 spreuk Salomo's sprak 3000 -en
Joh. 4 : 37 spreuk ware –
Spr. 1 : 2 Spreuken doel
Jes. 58 : 11 springader der wateren: mens als een – der wateren
Spr. 5 : 18 springader uw - (vrouw) zij gezegend
Jer. 17 : 13 springader van het levende water: God
Jer. 2 : 13 springader van levend water: God
Spr. 25 : 26 springader verdorven -
2 Sam. 6 : 16 springen door David
Luk. 6 : 23 springen opspringen van vreugde
Opb. 9 : 7 sprinkhaan apocalyptische -en
Mal. 3 : 11 sprinkhaan bestrijden door God
Ps. 109 : 23 sprinkhaan David omgedreven als een -
Ex. 10 : 4 v sprinkhaan plaag der -en
1 Kon. 8 : 37 sprinkhaan plaag van -en
2 Kron. 6 : 28 sprinkhaan plaag van -en
Ps. 105 : 34 sprinkhaan plaag van -en in Egypte
2 Kron. 7 : 13 sprinkhaan plaag van -en: door God gezonden
Opb. 9 : 3 sprinkhaan uit de put kwamen -en
Spr. 30 : 27 sprinkhaan
Jer. 23 : 5 v spruit Christus
Jer. 33 : 15 spruit der gerechtigheid
Jes. 60 : 21 spruit van Gods plantingen
Jes. 4 : 2 spruit van Jahweh
Jes. 61 : 11 spruit voorbrengen: door de aarde
Zach. 3 : 8 Spruit Gods knecht, de Spruite
Deut. 25 : 9 spuwen aangezicht: - in iem aangezicht: verachting
Mark. 7 : 32 spuwen door Jezus
Mark. 7 : 32 spuwen door Jezus
Joh. 9 : 6 spuwen door Jezus
Mark. 8 : 23 spuwen door Jezus: op des blinde ogen
Matth. 26 : 67 spuwen Jezus in het gezicht -
Num. 12 : 14 spuwen smadelijk - in het aangezicht
2 Cor. 1 : 23 staan door het geloof
2 Cor. 1 : 24 staan door het geloof staat u
Rom. 14 : 4 staan fig.
1 Pe 5 : 12 staan in de ware genade
2 Kron. 34 : 31 staan Josia deed allen -
1 Kon. 8 : 11 staan niet kunnen staan om te dienen vanwege de heerlijkheid des HEEREN
Deut. 18 : 5 staan tot dienst -
Rom. 14 : 4 staan versus vallen
Rom. 14 : 4 staande houden: door de Heer
1 Kon. 14 : 4 staar Ahia
Gen. 48 : 8 v staar bij Jakob (naar het schijnt)
Opb. 12 : 4 staart van de draak
Hand. 17 : 7 staatsgevaarlijk Paulus - geacht
Richt. 5 : 29 staatsvrouw
Spr. 28 : 2 stabiliteit vereist kennis en verstand
Rom. 16 : 9 Stachys
Jona 3 : 3 stad - Gods: Nineve
Spr. 11 : 11 stad afbraak: door de mond der goddelozen
Richt. 9 : 45 stad afbreken
Luk. 19 44 stad als persoon aangesproken
Deut. 20 : 19 v stad belegering
Ps. 127 : 1 stad bewaren: door God
Jer. 29 : 7 stad bidden voor een –
Ps. 107 : 36 stad collectieve woonplaats
2 Kon. 8 : 24 stad Davids
2 Kon. 14 : 19 stad Davids
2 Sam. 5 : 9 stad Davids -: de burg Sion
1 Kron. 11 : 7 stad Davids: de burg Sion
Ps. 48 : 3 stad de - van de grote Koning
Opb. 21 : 2 stad de heilige -
Mark. 1 : 33 stad de hele stad Kapernaüm had zich verzameld bij de deur
Hebr. 11 : 16 stad door God bereid voor de gelovigen
Deut. 13 : 10 stad door God gegeven
Matth. 5 : 14 stad een stad op een berg kan niet verborgen zijn
Gen. 4 : 17 stad eerstgenoemde stad in de Bijbel
Lev. 26 : 25 stad functie: bescherming
Hebr. 13 : 14 stad geen blijvende stad hebben wij hier
1 Kon. 9 : 11 stad geschonken aan Hiram door Salomo: 20 steden
2 Cor. 11 : 26 stad gevaren van de -
Jes. 32 : 14 stad gewoel der -
Deut. 28 : 3 stad gezegend in de -
Ps. 107 : 7 stad God leidde ze naar een stad ter woning
Zach. 1 : 17 stad God spreekt hier van 'mijn steden'
Ps. 46 : 5 v stad Gods -
Jes. 45 : 13 stad Gods –: zal Hij bouwen
Opb. 11 : 8 stad grote -: Jeruzalem
Opb. 11 : 2 stad heilige -: Jeruzalem
Jes. 64 : 10 stad heilige – van God zijn een woestijn geworden
Opb. 22 : 19 stad heilige stad
Matth. 27 : 53 stad heilige: de heilige stad: Jeruzalem
Jes. 1 : 21 stad hoer genoemd
Job 39 : 10 stad in Gods oog
Matth. 11 : 1 stad Jezus ging naar de steden om daar te onderrichten
Hand. 18 : 10 stad Jezus had veel volk in de - Korinthe
Luk. 13 : 22 stad Jezus reisde door steden en dorpen
Num. 32 : 38 stad naamsverandering door Israëlieten
Hebr. 11 : 10 stad nieuwe Jeruzalem
Jer. 20 : 16 stad omkeren
Gen. 19 : 21 stad omkeren: door God
Matth. 5 : 14 stad op een berg
Ezra 10 : 14 stad oudsten bestuurden de -
Ps. 107 : 4 , 7 stad plaats ter woning
Ezra 10 : 14 stad rechters van een -
Opb. 16 : 19 stad steden van de naties vielen
Ps. 107 : 36 stad stichten ter woning
Deut. 20 : 10 stad strijden tegen een stad
2 Kron. 15 : 6 stad tegen stad
Micha 5 : 13 stad toekomst: Israëls steden verdelgd door God
Hebr. 13 : 14 stad toekomstige -
Jes. 25 : 2 stad tot steenhoop gemaakt
Luk. 8 : 4 stad van alle steden kwamen ze naar Hem toe
Spr. 21 : 22 stad van de geweldigen: overwinnen
Hebr. 12 : 22 stad van de levende God
Opb. 3 : 12 stad van God: het nieuwe Jeruzalem
Deut. 13 : 16 stad van Israël verbannen
Ps. 48 : 9 stad van Jhwh der heirscharen
Ps. 48 : 2 stad van onze God
Jer. 1 : 18 stad vaste -: Jeremia fig. tot een vaste - gesteld
Jer. 8 : 14 stad vaste steden
Jer. 5 : 6 stad veilige plaats
Deut. 13 : 16 stad verbannen stad: herbouw verboden
Matth. 12 : 25 stad verdeelde -
1 Kron. 21 : 15 stad verderven: door een engel
Spr. 11 : 11 stad verheffing: door de zegen der oprechten
Deut. 28 : 3 stad versus veld
Jer. 29 : 7 stad vrede van de stad: zoekt die
Richt. 19 : 12 stad vreemde –
Micha 6 : 9 v stad zonde in steden
Luk. 14 : 21 stad
Matth. 4 : 5 stad heilige -: Jeruzalem
Luk. 20 20 stadhouder gezag van de -
1 Pe 2 : 14 stadhouder missie
Hand. 13 : 6 stadhouder Sergius Paulus
Joh. 11 : 18 stadie vijftien stadiën
Gen. 34 : 20 stadspoort plaats van bespreking
Richt. 16 : 3 stadspoort
Mark. 6 : 8 staf alleen een - meenemen
Luk. 9 : 3 staf geen - meenemen
Ex. 17 : 9 staf Gods: in de hand van Mozes, bij de strijd tegen Amalek
Opb. 12 : 5 staf ijzeren -
Opb. 19 : 15 staf ijzeren -
Opb. 2 : 27 staf ijzeren –
Hebr. 11 : 21 staf Jakob aanbad, leunend op het uiteinde van zijn –
Ex. 4 : 17 staf met de - tekenen doen
Ex. 10 : 13 staf Mozes strekte zijn – uit over Egypteland
Ex. 9 : 23 staf Mozes’ –: naar de hemel gestrekt om de hagel te doen komen
Jes. 9 : 3 staf om mensen te drijven
Ex. 14 : 16 staf opheffen: door Mozes: op bevel van God
Ex. 4 : 20 staf staf van God
Jes. 3 : 1 staf strekt tot steun
Ex. 8 : 16 - 17 staf uitstrekken op aanwijzing van God
Ex. 8 : 16 - 17 staf van Aäron
Num. 20 : 8 v staf van Mozes
Ex. 4 : 2 v staf werd slang
Lev. 26 : 26 staf van het brood
Joh. 10 : 1 stal van de schapen
Ezra 2 : 59 stam niet kunnen bewijzen uit welke - men komt
Opb. 1 : 7 stam stammen van het land: alle zullen over Hem weeklagen
Ps. 122 : 4 stam stammen van Jahweh
Hand. 26 : 7 stam twaalf stammen
Jak. 1 : 1 stam twaalf stammen in de verstrooiing
Jes. 32 : 4 stamelen
Jes. 32 : 4 stamelende zal bescheiden spreken
Zef. 3 : 3 v stand belangrijke -en in de Israëlitische maatschappij
Neh. 13 : 11 stand de Levieten hersteld in hun -
Ef. 6 : 14 standhouden houdt dan stand
Richt. 2 : 14 standhouden niet kunnen -
Ef. 6 : 11 standhouden tegen de listen van de duivel
Matth. 12 : 25 standhouden
Ef. 6 : 13 v standhouden
Joz. 4 : 9 standplaats van de voeten der priesters
1 Pe 5 : 9 standvastig in het geloof
Luk. 7 : 24 standvastig Johannes de Doper
Hebr. 11 : 27 standvastig Mozes bleef –
1 Cor. 15 : 58 standvastig weest -
standvastig zie ook Onstandvastig
Pred. 10 : 4 standvastig
2 Pe 3 : 17 standvastigheid van je eigen - afvallen
standvastigheid zie ook Vastheid
Gen. 28 : 18 Statenvertaling archaïsme: hoofdpeluw
Deut. 32 : 24 Statenvertaling moeilijk woord: karbonkel
Ps. 57 : 5 Statenvertaling onbegrijpelijk woord "stokebrander'
Lev. 13 : 28 Statenvertaling onbegrijpelijke taal hier
Lev. 23 : 40 Statenvertaling onjuist vertaald 'takken van schoon geboomte'
Hgl 1 : 10 Statenvertaling taalgebruik: 'spangen'
2 Sam. 1 : 10 Statenvertaling verouderd woord: armgesmijde
Num. 5 : 22 Statenvertaling verouderd woord: cedeltje
Lev. 21 : 20 Statenvertaling verouderd woord: gemacht
1 Sam. 21 : 4 Statenvertaling verouderd woord: gemeen
Hab. 1 : 16 Statenvertaling verouderd woord: smoutig
Ps. 63 : 6 Statenvertaling verouderde woorden 'smeer en vettigheid'
Dan. 3 : 10 Statenvertaling verouderde woorden: psalter, vedel
Lev. 26 : 13 Statenvertaling vreemd woord: disselbomen
Jes. 30 : 23 Statenvertaling vreemde woorden: landouwe
Jes. 30 : 23 Statenvertaling vreemde woorden: smoutig
Lev. 23 : 40 Statenvertaling woordgebruik: meien
Matth. 17 : 27 stater
Neh. 9 : 11 steen als een steen in de diepte geworpen
Jes. 28 : 16 steen beproefde -
Mark. 12 : 10 steen Christus
1 Pe 2 : 4 steen Christus: levende -
Rom. 9 : 32 steen des aanstoots
Jes. 8 : 14 steen des aanstoots: God tot een - des aanstoots
1 Kon. 6 : 7 steen fig. gelovige
Matth. 21 : 44 steen fig. Jezus
Ex. 23 : 24 steen gewijde -nen: gebod ze af te breken
Luk. 20 17 steen hoek-, zie Hoeksteen
Gen. 49 : 24 steen Jozef, een - Israëls
1 Pe 2 : 5 steen levende -: wij
Zach. 3 : 9 steen met zeven ogen
Joh. 1 : 43 steen naam door Jezus aan Simon gegeven
Luk. 19 40 steen stenen kunnen roepen
1 Kon. 6 : 7 steen volmaakte steen
Opb. 2 : 17 steen witte -
Luk. 20 17 v steen zinnebeeld van Jezus
Spr. 27 : 3 steen zwaar
Spr. 5 : 19 steengeit mijn vrouw een aangenaam -je
Ps. 94 : 22 steenrots God een - mijner toevlucht
2 Sam. 22 : 2 steenrots God mijn -
Ps. 105 : 41 steenrots God opende een -
Ps. 18 : 3 steenrots God, mijn - !
Jer. 5 : 3 steenrots harder maken dan een steenrots
Ex. 33 : 22 steenrots kloof der –: Mozes te zetten in een kloof der –
Num. 20 : 8 steenrots spreken tot de -
Neh. 9 : 15 steenrots water uit de -
Ex. 33 : 21 steenrots zich stellen op de – die God aanwijst
Num. 20 : 8 steenrots zinnebeeld van Christus
Ex. 28 : 11 steensnijderwerk
Ex. 31 : 4 steensnijding kunstige –
Ex. 35 : 33 steensnijding kunstige –
1 Cor. 16 : 15 Stefanas
Matth 23 : 37 Stefanus dood van - mogelijk aangeduid
Hand. 22 : 20 Stefanus getuige van Jezus
Luk. 19 14 Stefanus verworpen en gestenigd (associatie)
Hand. 7 : 55 Stefanus vol van Heilige Geest
Ef. 4 : 28 stelen alternatief voor -
Zach. 5 : 3 stelen dief onder vloek
Deut. 23 : 24 stelen druiven eten uit eens anders wijngaard is geen zonde
Deut. 23 : 24 stelen druiven in een vat verzamelen uit eens anders wijngaard
Richt. 17 : 2 stelen geval
Ex. 20 : 15 stelen gij zult niet -
Ex. 21 : 16 stelen mens -
Rom. 13 : 9 stelen niet -: verbod van de wet
Spr. 30 : 9 stelen tot oneer van God
Matth. 19 : 18 stelen verbod
Lev. 19 : 11 stelen verboden
Deut. 5 : 19 stelen verboden
Luk. 18 20 stelen verboden
Gen. 44 : 8 stelen
Jer. 7 : 9 stelen
Hos. 4 : 2 stelen
Matth. 6 : 19 stelen
Joh. 10 : 10 stelen
Rom. 2 : 21 stelen
Hebr. 1 : 2 stellen door God: Jezus: tot erfgenaam
Hand. 1 : 23 stellen kanditaat: voor apostelschap
1 Tim. 1 : 7 stellig spreken: hier onterecht
Opb. 14 : 2 stem als een - van vele wateren
Opb. 1 : 10 stem als van een bazuin
Jer. 6 : 23 stem bruisend als de zee
Jer. 6 : 23 stem bruisend als de zee
Jes. 58 : 4 stem doen horen in de hoogte
Jer. 10 : 13 stem Gods -: gedruis van vele wateren
Opb. 19 : 6 stem hemelse -
Opb. 1 : 10 stem luide – van de Heer Jezus of een engel
Opb. 5 : 2 stem luide –, van een sterke engel
Opb. 10 : 3 stem luide –: van de engel
Opb. 8 : 13 stem luide –: van een arend
Opb. 12 : 10 stem luide stem in de hemel
Opb. 6 : 10 stem met luider – roepen
Opb. 7 : 10 stem met luider – stemmen roepen de heiligen van de ontelbare menigte
Opb. 5 : 12 stem met luider stem zijn de engelen
Gen. 29 : 11 stem opheffen
Jes. 24 : 14 stem opheffen
Jes. 13 : 4 stem ruisende - op de bergen
Opb. 1 : 12 stem stem zien die met mij sprak
Opb. 8 : 5 stem stemmen
Opb. 11 : 19 stem stemmen
Joh. 12 : 30 stem uit de hemel
2 Pe 1 : 18 stem uit de hemel
Joh. 10 : 4 stem van de herder kennen: door de schapen
Opb. 4 : 5 stem van de troon gingen -en uit
Opb. 6 : 1 stem van een donderslag
Opb. 19 : 6 stem van een grote menigte
Jes. 13 : 4 stem van gedruis der koninkrijken der verzamelde heidenen
Opb. 19 : 6 stem van vele wateren
Opb. 19 : 6 stem van zware donderslagen
Luk. 17 : 13 stem verheffen: door melaatsen
Deut. 27 : 14 stem verheven -
Hand. 14 : 2 stemmen bitter - tegen de broeders
Ex. 23 : 24 stenen gewijde -nen: verboden te maken
Joz. 5 : 2 stenen mes: stenen messen
Ex. 4 : 25 stenen mes: waarmee Zippora haar zoon besneed
Deut. 13 : 10 stenigen afval spreker -
Hand. 7 : 58 stenigen door de getuigen van de misdaad
2 Cor. 11 : 24 stenigen eenmaal was Paulus gestenigd
Matth 23 : 37 stenigen gezanten van God -
Joh. 10 : 31 v stenigen Jezus –: stenen nemen om Jezus te -
Joh. 11 : 8 stenigen Jezus had men getracht te –
Hand. 14 : 19 stenigen Paulus gestenigd
Matth. 21 : 35 stenigen slaven van God gestenigd
Hand. 7 : 58 v stenigen Stefanus gestenigd
Hand. 14 : 5 stenigen vluchten om niet gestenigd te worden
Lev. 24 : 23 stenigen
Num. 14 : 10 stenigen
1 Sam. 30 : 6 stenigen
1 Kon. 21 : 10 stenigen
Hebr. 11 : 37 stenigen
Deut. 21 : 21 steniging doodstraf door - voltrokken
Lev. 24 : 14 steniging geboden door God, betrekkelijk de vloeker
Joz. 7 : 25 steniging geval: gezin van Achan
1 Kon. 21 : 13 steniging geval: onrechtvaardige zaak
2 Kron. 24 : 21 steniging geval: Zacharia
2 Kron. 10 : 18 steniging Hadoram
Joh. 8 : 59 steniging Jezus bijna gestenigd
Lev. 20 : 2 steniging straf
Ex. 21 : 29 steniging straf door –
Hebr. 12 : 20 steniging van dieren
Lev. 24 : 16 steniging van een Godslasteraar geboden
Ez. 23 : 47 steniging
Jer. 23 : 10 steppe dreven der –
Jes. 35 : 1 steppe toekomst: juichen
Matth. 24 : 29 ster -ren zullen van de hemel vallen
Ps. 147 : 4 ster aantal
Opb. 3 : 1 ster fig. boodschapper van de gemeente?
Opb. 12 : 4 ster fig. engel
Opb. 9 : 1 ster fig. voor engel
Jer. 31 : 35 ster functie: tot licht des nachts
Opb. 8 : 11 ster genaamd Alsem
Job 38 : 29 ster gesternte
Ps. 147 : 4 ster God telt hun getal
Job 9 : 7 ster God verzegelt de sterren
Opb. 8 : 10 ster grote –, brandend als een fakkel
Jes. 47 : 13 ster in de sterren kijken
Matth. 2 : 2 ster Jezus aangeduid door een - , gezien in het oosten
Opb. 12 : 1 ster kroon van twaalf sterren
Matth. 2 : 9 ster leidde de wijzen uit het oosten
Ps. 148 : 3 ster licht gevend
Ps. 148 : 3 ster looft God, alle gij lichtende sterren
Ps. 147 : 4 ster naam: genoemd door God
Jes. 40 : 26 ster namen: God roept ze bij name
Neh. 9 : 23 ster sterren des hemels: talrijk
Jes. 40 : 26 ster sterren en planeten door God voortgebracht
Ps. 136 : 9 ster sterren gemaakt tot heerschappij in de nacht
Jes. 14 : 13 ster sterren Gods: mogelijk engelen
Mark. 13 : 25 ster sterren in de hemel zijnd
Jes. 13 : 10 ster sterren lichten niet op de dag des HEEREN
Mark. 13 : 25 ster sterren uit de hemel vallend
Opb. 6 : 13 ster sterren van de hemel vielen op de aarde
Hebr. 11 : 12 ster sterren van de hemel: zoveel nazaat heeft Abraham
Deut. 28 : 62 ster sterren zijn er in menigte
Richt. 5 : 20 ster strijdende tegen vijanden van Israël
Luk. 21 25 ster tekenen aan zon, maan en sterren
Opb. 8 : 12 ster toekomst: sterren getroffen
Opb. 9 : 1 ster uit de hemel op de aarde gevallen
Hand. 27 : 20 ster vele dagen geen -ren te zien
Neh. 4 : 21 ster voortkomen der -ren
Opb. 1 : 20 ster zeven -ren
Opb. 1 : 16 ster zeven sterren in Zijn rechterhand
Gen. 1 : 14 v ster
Matth. 2 : 7 ster
Rom. 6 : 12 sterfelijk lichaam
Ps. 49 : 10 v sterfelijk mens is -
Hebr. 7 : 8 sterfelijk sterfelijke mensen
sterfelijk zie ook Onsterfelijkheid
1 Cor. 15 : 53 sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen
2 Cor. 5 : 4 sterfelijke opdat het - door het leven verslonden wordt
Job 7 : 21 sterfen in het stof
Ex. 12 : 30 sterfte massale –
Rom. 15 : 1 sterk en vrij
Rom. 15 : 1 sterk geestelijk sterk zijn
1 Kron. 28 : 7 sterk geestelijk-moreel - om te doen Gods geboden en rechten
2 Kron. 16 : 9 sterk God bewijst Zich sterk aan hen die
2 Cor. 12 : 10 sterk in zwakheid: dankzij Christus' kracht
Zach. 8 : 9 sterk laat uw handen sterk zijn
1 Kron. 28 : 7 sterk om Gods geboden en rechten te doen
2 Kron. 12 : 1 sterk Rehabeam sterk geworden
Jer. 31 : 11 sterk sterker dan Jakob
Num. 13 : 31 sterk sterker dan wij
Jes. 56 : 11 sterk van begeerte
1 Kron. 5 : 24 sterk van kracht zijn
Joz. 1 : 6 sterk wees -
Joz. 1 : 7 sterk wees -
Joz. 1 : 9 sterk wees -
1 Kron. 22 : 13 sterk wees -
1 Kron. 28 : 20 sterk wees -
1 Kron. 28 : 10 sterk wees - en doe het
1 Kon. 2 : 2 sterk wees - en wees een man
Deut. 31 : 7 sterk wees sterk, want u zult ingaan in het land
Deut. 31 : 23 sterk wees sterk, want u zult slagen en God zal met u zijn
1 Cor. 16 : 13 sterk weest -
2 Sam. 13 : 28 sterk weest - : gezegd door Absalom tot zijn knechten
Jes. 35 : 4 sterk weest - en vreest niet
Hag. 2 : 4 - 5 sterk weest - en werk, want Ik ben met u
2 Kron. 15 : 7 sterk weest sterk
Deut. 31 : 6 sterk weest sterk, want God gaat met ons
Hand. 19 : 20 sterk woord van de Heer nam toe met macht en werd sterker
Hebr. 11 : 34 sterk worden door geloof
1 Cor. 4 : 10 sterk zijn
2 Cor. 13 : 9 sterk zijn
Ps. 52 : 9 sterk worden: door verkeerdheden
Jer. 9 : 23 sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid
1 Sam. 2 : 4 sterke de boog der -en is gebroken
Opb. 6 : 15 sterke de sterken verbergen zich
Spr. 16 : 32 sterke lankmoedige is beter dan de -
Rom. 15 : 1 sterke niet-sterken
Jes. 40 : 10 sterke tegen de sterke zal de HEER komen
1 Cor. 1 : 27 sterke van de wereld
Opb. 19 : 18 sterke vlees van -n
2 Tim. 4 : 17 sterken door de Heer: Paulus
Richt. 16 : 28 sterken door God
Jes. 41 : 10 sterken door God
Richt. 3 : 12 sterken door God: van een vijand van Israël
Gen. 49 : 24 sterken gesterkt door God: Jozef
Ezra 6 : 22 sterken handen - tot het werk
Hebr. 13 : 9 sterken hart -: door genade
Deut. 1 : 38 sterken iem. -
Luk. 1 : 80 sterken in de geest: gesterkt worden: Johannes
Luk. 2 : 40 sterken Jezus werd gesterkt
Ef. 6 : 10 sterken sterkt u: in de Heer en in de kracht van zijn sterkte
Ef. 6 : 10 sterken sterkt u: in verband met de geestelijke strijd
Jak. 5 : 8 sterken sterkt uw harten
2 Kron. 15 : 8 sterken zich -
2 Tim. 2 : 1 sterken zich - in de genade die in Christus Jezus is
1 Sam. 30 : 6 sterken zich - in God
Spr. 21 : 29 sterken zich - in zijn eigen aangezicht: door een goddeloos man
Jes. 30 : 2 sterken zich - met de macht van Farao
Ezra 7 : 28 sterken zich - naar de hand des HEEREN over mij
1 Kon. 20 : 22 sterken zich - ook al helpt God
2 Kron. 17 : 1 sterken zich - tegen iem.: Josafat tegen Israël
2 Kron. 26 : 8 sterken zich - ten hoogste: Uzzia
Richt. 18 : 26 sterker dan Micha
Jer. 9 : 23 sterkheid beroem je niet in je -
Jer. 16 : 19 sterkheid God is mijn – ten dage der benauwdheid
Jer. 9 : 23 sterkte beroem je niet in je -
Spr. 21 : 29 sterkte bij een goddeloze en een oprechte
Neh. 8 : 11 sterkte blijdschap van de HEER is uw -
2 Kron. 27 : 6 sterkte dankzij gehoorzaamheid aan God
Spr. 8 : 14 sterkte de - is van de Wijsheid
Ps. 89 : 18 sterkte de heerlijkheid van de - van Gods volk is God
Jes. 17 : 10 sterkte de rots van je -
1 Pe 4 : 11 sterkte dienen: uit – door God verleend dienen
1 Pe 4 : 11 sterkte door God verleend
1 Kron. 16 : 28 sterkte geeft Jahweh eer en -
Jes. 11 : 2 sterkte Geest van de -
Jer. 1 : 18 sterkte geestelijke -
1Jo 2 : 14 sterkte geestelijke -
Spr. 10 : 29 sterkte geestelijke -; door de weg des HEEREN
1Jo 2 : 14 sterkte geestelijke -: en Gods woord in mij blijvend
Joz. 23 : 6 sterkte geestelijke -: om te bewaren en te doen Gods woord
Dan. 2 : 37 sterkte gegeven door God
Ps. 147 : 10 sterkte gevallen van - in menselijke ogen
Jes. 30 : 3 sterkte gezocht bij de onjuiste persoon: schaamte
Ps. 96 : 7 sterkte God - geven door ons
Jes. 25 : 4 sterkte God een - voor de arme en de nooddruftige
Ps. 118 : 14 sterkte God is mijn -
Jes. 12 : 2 sterkte God is mijn -
Jer. 16 : 19 sterkte God is mijn – ten dage der benauwdheid
2 Sam. 22 : 33 sterkte God mijn -
Ps. 22 : 20 sterkte God mijn -
Ps. 59 : 18 sterkte God mijn -
Ps. 52 : 9 sterkte God onze -
Ps. 43 : 2 sterkte God van mijn -
Jes. 40 : 29 sterkte God vermenigvuldigt de - dien die geen krachten heeft
Ps. 29 : 11 sterkte God zal zijn volk - geven
Ps. 18 : 2 sterkte God, mijn - !
Ps. 59 : 17 sterkte Gods - zingen
Ps. 105 : 4 sterkte Gods -: vraag ernaar
2 Kron. 26 : 16 sterkte hoogmoed om -
Richt. 6 : 26 sterkte hoogte van deze –
Jes. 30 : 15 sterkte in stilheid en vertrouwen
Ps. 62 : 12 sterkte is Godes
Jes. 49 : 5 sterkte Jezus’ – : Zijn God
Ez. 33 : 28 sterkte kan hovaardig maken
Gen. 49 : 3 v sterkte Ruben, de voortreffelijkste in –
Joz. 14 : 11 sterkte sterkte behouden, dankzij God
2 Kon. 25 : 1 sterkte sterkten gebouwd tegen Jeruzalem
Jes. 30 : 7 sterkte stilzetten zal hun - zijn
Ef. 6 : 10 sterkte van de Heer Jezus Christus
2 Thess. 1 : 9 sterkte van de Heer Jezus: de heerlijkheid van Zijn sterkte
Opb. 5 : 12 sterkte waard - te ontvangen: het Lam
Opb. 7 : 12 sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheid
Dan. 1 : 20 sterrekijker
Joel 2 : 10 sterren trekken haar glans in
Job 9 : 8 sterrenbeeld God maakt de -en
Jes. 47 : 15 sterrenwichelaar Babels -s zullen omkomen door vuur
Jes. 47 : 13 sterrenwichelaar
Deut. 31 : 14 sterven aangekondigd door God
Gen. 5 : 5 sterven Adam stierf
1 Pe 2 : 24 sterven afgestorven voor de zonden
2 Pe 1 : 14 sterven afleggen van een tent
Job 14 : 2 sterven als een bloem afgesneden worden
Rom. 8 : 13 sterven als gevolg van leven naar het vlees
Opb. 9 : 6 sterven begeren te –
Filip. 2 : 17 sterven blijdschap ondanks -
Pred. 7 : 17 sterven buiten je tijd
Col. 3 : 3 sterven christen gestorven met Christus
Rom. 8 : 34 sterven Christus Jezus is gestorven
Hebr. 9 : 27 sterven daarna het oordeel
1 Cor. 15 : 30 sterven dagelijks -
1 Kon. 2 : 1 sterven David ging sterven
Gen. 2 : 17 sterven de dood -
Job 27 : 5 sterven de geest geven
Gen. 25 : 8 sterven de geest geven en verzameld worden tot zijn volken
Gen. 35 : 28 sterven de geest geven en verzameld worden tot zijn volken
Gen. 49 : 33 sterven de geest geven en verzameld worden tot zijn volken
Rom. 14 : 8 sterven doen wij voor de Heer
Matth. 16 : 28 sterven dood smaken
Rom. 6 : 9 sterven door Christus: niet meer
Rom. 6 : 10 sterven door Christus: ten opzichte van de zonde
Joh. 11 : 26 sterven door een gelovige
Hand. 9 : 37 sterven door een goed mens
Spr. 19 : 16 sterven door verachting van zijn wegen
Gal. 2 : 19 sterven door wet aan wet gestorven
Hebr. 9 : 27 sterven éénmaal sterft de mens
Ps. 49 : 18 sterven eer daalt niet na
Ps. 116 : 3 sterven en angst
Pred. 3 : 2 sterven er is een tijd om te -
Joz. 23 : 14 sterven gaan in de weg der ganse aarde
Deut. 31 : 16 sterven gaan slapen met uw vaderen
2 Kon. 20 : 1 sterven geef bevel aan uw huis, want Gij zult -
Ps. 146 : 4 sterven geest gaat uit
Hand. 7 : 59 sterven geest gaat uit
Job 33 : 14 sterven geest keert terug tot God
Luk. 8 : 55 sterven geest verlaat lichaam
Opb. 3 : 2 sterven geestelijk -
Rom. 7 : 9 sterven geestelijk - door de zonde
Spr. 10 : 21 sterven geestelijk -: door gebrek aan verstand
Job 14 : 12 sterven gelijk leeglopen van een meer of uitdrogen van een rivier
Rom. 6 : 7 v sterven gelovige is gestorven
Rom. 6 : 8 sterven gelovige is gestorven: met Christus
2 Cor. 5 : 14 sterven gelovigen zijn met Christus gestorven
Rom. 7 : 6 sterven gestorven aan de wet is de gelovige
2 Tim. 2 : 11 sterven gestorven met Christus
Richt. 19 : 26 sterven geval: geschonden vrouw
Ps. 104 : 29 sterven God neemt de adem weg
Joz. 1 : 2 sterven God spreekt van 'sterven': 'Mijn knecht Mozes is gestorven'
Jer. 16 : 6 sterven groten en kleinen in dit land zullen –
1 Kon. 2 : 1 sterven heegaan in de weg van de ganse aarde
Luk. 2 : 29 sterven heengaan
2 Tim. 4 : 6 sterven heengaan
2 Tim. 4 : 6 sterven heengaan
Filip. 1 : 23 sterven heengaan en (voor de gelovige) met Christus te zijn
1 Kron. 17 : 11 sterven heengaan tot je vaderen
Ps. 118 : 17 sterven ik zal niet - maar leven
1 Cor. 15 : 22 sterven in Adam – sterven allen
Opb. 14 : 13 sterven in de Heer
Job 36 : 14 sterven in de jeugd
Ps. 143 : 7 sterven in de kuil dalen
Ps. 115 : 17 sterven in de stilte nederdalen
1 Kron. 29 : 28 sterven in goede ouderdom
Hebr. 11 : 13 sterven in het geloof
Ez. 3 : 18 sterven in je ongerechtigheid
Ez. 18 : 18 sterven in je ongerechtigheid
Ez. 33 : 9 sterven in je ongerechtigheid
Joh. 8 : 21 v sterven in je zonde -
Ez. 18 : 24 sterven in je zonde, overtreding
Joh. 8 : 24 sterven in je zonden -
2 Kron. 34 : 28 sterven in zijn graf verzameld worden
Ez. 3 : 18 sterven in zijn ongerechtigheid –
Joz. 22 : 20 sterven in zijn ongerechtigheid: Achan
1 Kron. 10 : 13 sterven in zijn overtreding sterven
Ez. 3 : 20 sterven in zijn zonde –
Gen. 45 : 28 sterven Jakob wilde zijn zoon Jozef zien “eer ik sterf”
Gen. 48 : 21 sterven Jakob. ‘Zie, ik sterf’.
Gen. 50 : 24 sterven Jozef: 'Ik sterf'
Ps. 49 : 20 sterven komen tot het geslacht van zijn vaderen
Joh. 19 : 27 sterven laatste beschikkingen: door Jezus
Joh. 11 : 14 sterven Lazarus is gestorven
Pred. 3 : 21 sterven mens vs. dier
Joh. 11 : 16 sterven met Christus sterven
2 Sam. 12 : 23 sterven na overledenen, ook kinderen, gaan
Pred. 9 : 3 sterven naar de doden toe gaan
Joh. 6 : 50 v sterven niet -: als je eet van het Brood
Joh. 6 : 51 sterven niet -: begrip: leven tot in eeuwigheid
Joh. 6 : 50 sterven niet -: dankzij het brood des levens
Joh. 11 : 26 sterven niet -: gelovige
Joh. 6 : 50 sterven niet – : door eten van het hemelbrood (= De Zoon des mensen)
Luk. 20 36 sterven niet meer kunnen -
Ps. 49 : 18 sterven niets meenemen
1 Cor. 15 : 36 sterven noodzakelijk voor nieuw leven
Gen. 46 : 30 sterven nu willen sterven: Jakob: na Jozefs aangezicht te hebben gezien
Gen. 46 : 4 sterven ogen toedrukken
Jer. 31 : 30 sterven om zijn ongerechtigheid
Job 33 : 20 sterven omstandigheden
Joh. 6 : 49 sterven ondanks manna
Spr. 10 : 21 sterven oorzaak: gebrek van verstand
Luk. 7 : 2 sterven op - liggen
Luk. 8 : 42 sterven op - liggen
Num. 33 : 38 sterven op een berg: Aaron op de berg Hor
Jer. 16 : 4 sterven pijnlijke dood –
Num. 20 : 26 sterven plaats van - door God aangewezen
2 Cor. 5 : 14 sterven plaatsvervangend - door Christus
Pred. 12 : 6 sterven proces van -
Hand. 2 : 26 sterven rusten in hoop
2 Cor. 7 : 3 sterven samen -
Deut. 32 : 50 sterven sterf op die berg
Job 10 : 9 sterven tot stof wederkeren
Ps. 104 : 29 sterven tot stof wederkeren
Richt. 2 : 10 sterven tot voorouders vergaderd worden
Gen. 25 : 8 sterven tot zijn volken verzameld worden
Num. 20 : 24 sterven tot zijn volken verzameld worden
Num. 27 : 13 sterven tot zijn volken verzameld worden
Jud : 12 sterven tweemaal gestorven
Richt. 6 : 23 sterven u zult niet sterven: gezegd tot Gideon toen de HEERE hem verschenen was
Mark. 9 : 1 sterven van een gelovige: de dood smaken
Job 14 : 10 sterven van een mens anders dan van een boom
Richt. 16 : 16 sterven verdrietig worden tot stervens toe
Deut. 32 : 50 sterven vergaderd worden tot je volken
Filip. 1 : 23 sterven verlangen heen te gaan en met Christus te zijn
Jes. 38 : 1 sterven versus leven
Rom. 14 : 7 sterven versus leven
2 Cor. 1 : 9 sterven vertrouw op God die de doden opwekt
Gen. 25 : 17 sterven verzameld worden tot je volk
Gen. 49 : 29 sterven verzameld worden tot je volk
2 Kon. 22 : 20 sterven verzameld worden tot je voorgeslacht
2 Kron. 34 : 28 sterven verzameld worden: met vrede: in zijn graf
2 Kron. 34 : 28 sterven verzamelen door God: tot uw vaderen
Job 14 : 10 sterven verzwakt -
Rom. 5 : 7 sterven voor een rechtvaardige
Rom. 14 : 7 sterven voor God
Rom. 14 : 7 sterven voor zichzelf
Ex. 28 : 35 sterven voorkomen: door geluid van belletjes
2 Cor. 4 : 14 sterven vooruitzicht op opwekking door God
Ps. 146 : 4 sterven wederkeren tot 'zijn' aarde
Filip. 1 : 21 sterven winst voor Paulus
sterven zie ook Besterven
sterven zie ook Dood
Gen. 35 : 18 sterven ziel gaat uit
Luk. 23 46 sterven zijn geest in Gods handen bevelen bij het -: door de Heiland
1 Kon. 2 : 2 sterven
2 Cor. 6 : 9 stervend als -
Ez. 18 : 32 stervende God heeft geen lust aan de dood van de stervende
Hand. 18 : 27 steun tot - zijn: Apollo
2 Kron. 16 : 7 steunen op de koning van Syrië in plaats van God
Rom. 2 : 17 steunen op de wet –
2 Kron. 14 : 11 steunen op God
Jes. 10 : 20 steunen op God
Ps. 71 : 5 v steunen op God - van de moederschoot af
2 Kron. 13 : 18 steunen op God -: zegen
Jes. 48 : 2 steunen op God –
Jes. 50 : 10 steunen op God –
Micha 3 : 11 steunen op God, terwijl je verkeerd doet
2 Kron. 16 : 8 steunen op God: en verlost worden
2 Kron. 16 : 9 steunen op God: en volkomen hart tot God
2 Kron. 16 : 7 steunen op God: nalaten: Asa
Jes. 10 : 20 steunen op iemand anders dan God
Gal. 2 : 9 steunpilaar steunpilaren van de gemeente: Jakobus, Kefas en Johannes
Ps. 18 : 19 steunsel de HERE was mij tot een -
2 Sam. 22 : 19 steunsel God een - voor mij
Ez. 2 : 4 stijf van hart
Jes. 46 : 12 stijf van hart zijn
Ez. 3 : 7 stijf van voorhoofd
Ez. 3 : 8 stijf zijn: hier goed
1 Pe 3 : 4 stil geest
2 Kron. 14 : 5 v stil koninkrijk was -: vrede, rust
2 Kron. 14 : 1 stil land was tien jaren -
Ps. 62 : 2 stil mijn ziel is - tot God, vs. 6
1 Tim. 2 : 2 stil stil en rustig leven
Pred. 9 : 17 stil stille tijd
Ex. 14 : 14 stil u zult stil zijn, want Jahweh zal voor jullie strijden
Klg. 3 : 26 stil zijn en hopen
Jer. 30 : 10 stil
Ps. 65 : 2 stilheid in - lofzingen
Jes. 30 : 15 stilheid in - zou uw sterkte zijn
Ex. 34 : 2 , 4 stille tijd des morgens
Ps. 63 : 2 stille tijd in de dageraad (toepassing)
Neh. 8 : 12 stillen het volk - door de Levieten
1 Kon. 19 : 12 stilte God was in de zachte -
Mark. 4 : 39 stilte grote -
Matth. 8 : 26 stilte na de storm
Luk. 8 : 24 stilte na de storm
Jer. 8 : 14 stilzwijgen doen – door God
Opb. 8 : 1 stilzwijgen in de hemel
Spr. 13 : 5 stinken de goddeloze maakt zich -de
Ex. 8 : 14 stinken het land stonk
Gen. 34 : 30 stinken iemand stinkend maken onder de inwoners van het land
Ps. 14 : 2 stinken tezamen zijn ze -de geworden
2 Sam. 10 : 6 stinken zich -d maken bij iem.: bij David
1 Kron. 19 : 6 stinken zich -de maken: bij David: Ammonieten
Ex. 5 : 21 stinkend zich - maken bij Farao
1 Kron. 17 : 14 stoel de - van Davids Zoon zal vast zijn t in eeuwigheid
Ps. 122 : 5 stoel van het gericht
Jes. 5 : 22 stoer held om wijn te drinken
Jes. 5 : 22 stoer zijn: ijdelheid
Deut. 28 : 24 stof als vloek
Ex. 8 : 16 stof der aarde slaan
Jes. 47 : 1 stof in het – zitten
Spr. 8 : 26 stof stofjes der wereld
Hand. 13 : 51 stof van de voeten afschudden
1 Cor. 15 : 47 stoffelijk de eerste mens is -
Rom. 15 : 27 stoffelijk versus geestelijk; -e goederen
1 Cor. 15 : 49 stoffelijke beeld van de -
1 Cor. 15 : 47 stoffelijke de – (n)
Jes. 14 : 5 stok der goddelozen gebroken
Jes. 3 : 1 stok strekt tot steun
Luk. 11 : 14 stom demon die stomheid veroorzaakte
Dan. 10 : 15 stom worden
Luk. 1 : 20 stomheid door God gezonden
Luk. 1 : 20 stomheid gevolg van ongeloof (hier)
Ex. 4 : 11 stomme door God gemaakt
Matth. 12 : 22 stomme genezen
Luk. 11 : 14 stomme genezen
Mark. 7 : 32 stomme genezing
Matth. 15 : 31 stomme genezing van -n
Jes. 35 : 6 stomme herstel van de -: toekomst
Matth. 15 : 30 stomme
Jes. 47 : 14 stoppel mensen die als -en zullen zijn
Jes. 47 : 14 stoppel verbrand door vuur
Jer. 13 : 24 stoppel verstrooien als een –
Ex. 15 : 7 stoppel verteren door een brand
Richt. 1 : 19 stoppen te verdrijven wegens de ijzeren strijdwagens
Job 37 : 13 storm (associatie)
Job 27 : 20 storm dodelijke -
Ps. 107 : 29 storm door Christus gestild (associatie)
2 Pe 2 : 17 storm door de – voortgedreven nevelen
Jona 1 : 4 storm door God verwekt op de zee
Ps. 107 : 25 storm door Gods spreken verwekt
Jer. 4 : 12 storm fig. Gods oordeel
Ps. 46 : 3 storm geen vrees in stormachtige situatie
Jona 1 : 15 storm gestild door God
Ps. 107 : 29 storm God doet - stilstaan
Matth. 8 : 24 v storm op zee
Luk. 8 : 23 stormwind op het meer
Luk. 6 : 48 stortvloed
1 Pe 2 : 8 stoten zich - aan: het woord Gods
Rom. 9 : 32 stoten zich – aan de steen des aanstoots
Jer. 6 : 21 stoten zich – aan een struikelblok
Hos. 7 : 1 straatschender bende der -s stroopt
Hos. 6 : 9 straatschender bende van -s
Job 31 : 8 straf ander oogst wat ik gezaaid heb
Spr. 29 : 1 straf be-fen: toch verharden: gevolg
Spr. 28 : 23 straf bestraffen: die een mens - zal achterna gunst vinden
Spr. 28 : 23 straf bestraffen: goede zaak
Lev. 21 : 9 straf des doods: vuur
Jer. 26 : 16 straf discussie over - aan Jeremia
Rom. 13 : 4 straf door de overheid gegeven
2 Kron. 30 : 7 straf door God
Gen. 20 : 18 straf door God: baarmoeders toegesloten
Spr. 19 : 19 straf dragen: boeten
2 Thess. 1 : 9 straf eeuwig verderf
Matth. 25 : 46 straf eeuwige -
Matth. 26 : 46 straf eeuwige -
Ps. 109 : 7 v straf gebed om straf voor de vijand en diens gezin
Deut. 22 : 19 straf geldboete
Jer. 32 : 24 straf Gods straffen kwamen: alle drie vormen
2 Cor. 2 : 6 straf in de gemeente
Ez. 7 : 15 straf indeling van –fen
Jes. 53 : 5 straf Jezus’ – op hem brengt ons de vrede aan
Spr. 10 : 13 straf lichamelijke -: met de roede
Deut. 22 : 18 straf lijfstraf
2 Sam. 7 : 14 straf lijfstraf
Spr. 21 : 11 straf maakt wijs
2 Pe 2 : 21 straf maat: verschil in
1 Kon. 21 : 22 straf om terging van God en omdat Achab Israël had doen zondigen
Rom. 13 : 5 straf onderdanig zijn ter vermijding van straf
Ez. 14 : 11 straf preventief
Jer. 27 : 8 straf straffen van Godswege
Jer. 27 : 13 straf straffen van Godswege; zwaard, honger, pest
Ezra 10 : 8 straf uitsluiting
1 Kon. 21 : 29 straf uitstel: na zelfvernedering
Jud : 7 straf van eeuwig vuur
Spr. 27 : 22 straf vergeefse -
Richt. 9 : 24 straf vergelding: geval
Lev. 26 : 18 straf vermeerderen
2 Kon. 13 : 4 straf vermindering: na gebed
Deut. 4 : 26 v straf voor Israëls ongehoorzaamheid
Deut. 25 : 12 straf vorm: afhakken hand der onbeschaamde vrouw
Deut. 25 : 9 v straf vorm: schande, slechte naam, smaad
Ez. 14 : 12 v straf vormen van -
Ezra 7 : 26 straf vormen van - in Perzie
Jer. 21 : 6 straf vormen van -: zwaard, pestilentie, honger
Jer. 15 : 2 v straf vormen van goddelijke -
1Jo 4 : 18 straf vrees houdt - in
Lev. 26 : 41 straf welgevallen aan straf hebben
straf zie ook Bestraffen, Lijfstraf
Hebr. 10 : 29 straf zwaarder -
Zach. 8 : 10 straf
Spr. 21 : 11 straffen de spotter -
2 Sam. 7 : 14 straffen door God
Ps. 50 : 21 straffen door God
Ps. 94 : 10 straffen door God
Hebr. 12 : 5 straffen door God: aan zoon: is bestraffen
Ex. 20 : 5 straffen door God: de misdaad der vaderen aan de kinderen
2 Pe 2 : 9 straffen door God: de onrechtvaardigen
Hand. 26 : 11 straffen door hem te straffen iemand dwingen te lasteren
Ps. 6 : 2 straffen en toorn: "straf mij niet in uw toorn"
Deut. 24 : 9 straffen God strafte Mirjam
2 Sam. 7 : 15 straffen met behoud van goedertierenheid
Ps. 94 : 10 straffen tuchtigen en -
Jer. 2 : 19 straffen uw afkeringen zullen u –
Luk. 9 : 54 straffen willen -
Jes. 13 : 19 strafgericht door natuurlijke middelen, door God gebruikt
Num. 35 : 30 strafrecht getuigen
Ex. 34 : 7 strafrecht God bezoekt de ongerechtigheid der vaderen aan de volgende vier generaties
Luk. 12 : 58 - 59 strafrecht handelingen
Jes. 66 : 4 strafrecht toedelen de zondaars wat zij vrezen
2 Kron. 25 : 4 strafrecht toepassing van - door Amazia: juiste toepassing
Rom. 13 : 4 strafrecht
Rom. 3 : 19 strafschuldig voor God: de hele wereld der mensen
Matth. 13 : 43 stralen door de rechtvaardigen eens
Joh. 21 : 4 strand Jezus stond op het strand
2 Sam. 5 : 23 strategie Gods - verandert, ctr. vs. 19
Spr. 30 : 9 strelen uit armoede
Spr. 13 : 15 streng de weg der trouwelozen is -
2 Cor. 13 : 10 streng handelen
Jak. 3 : 1 streng strenger oordeel
Joh. 5 : 10 streng te -e opvatting van het sabbatsgebod
Joh. 5 : 16 streng te -e opvatting van het sabbatsgebod
Pred. 1 : 14 stress (associatie)
Pred. 4 : 6 stress tegen -: deeltijdwerk (associatie)
Ps. 119 : 92 stress toepassing
stress zie Werkdruk
1 Tim. 3 : 1 streven en begeren
1 Tim. 3 : 1 streven naar opzienerschap
Filip. 3 : 14 streven
Jes. 1 : 6 striem fig.
1 Pe 2 : 24 striem Jezus’ –: door Zijn striem bent u gezond geworden
Jes. 53 : 5 striemen Jezus’ –en: door Zijn striemen is ons genezing geworden
2 Sam. 10 : 13 strijd - aanbinden: terwijl uitslag nog onzeker is
Col. 1 : 29 strijd arbeiden onder -
Deut. 4 : 34 strijd bij de verlossing van Israël uit Egypte
Opb. 3 : 21 strijd chr. : overwinning: loon
Opb. 2 : 17 strijd christelijk leven is een -
Opb. 3 : 5 strijd christelijke –
1 Tim. 1 : 18 strijd de goede -
1 Tim. 6 : 12 strijd de goede - van het geloof: tegen het kwaad, voor het goede
Job 7 : 1 strijd de mens heeft een - op de aarde
Deut. 20 : 5 v strijd deelname aan -: wie niet hoeft
Opb. 21 : 7 strijd der christenen
Num. 4 : 30 strijd dienst in de tent der samenkomst
Num. 4 : 35 strijd dienst in de tent der samenkomst
Num. 4 : 39 strijd dienst in de tent der samenkomst
Num. 4 : 43 strijd dienst in de tent der samenkomst
Num. 8 : 25 strijd dienst van de Levieten is een strijd
Jak. 4 : 1 strijd door de hartstochten, in onze leden
Job 1 : 15 strijd door duivel ingegeven
Richt. 4 : 6 strijd door God geboden: inschakeling van 10.000 man
Deut. 20 : 10 strijd eerst vrede zoeken, aanbieden
Matth. 12 : 29 strijd geestelijk -
2 Cor. 2 : 10 strijd geestelijk -
2 Cor. 6 : 7 strijd geestelijke -
Filip. 1 : 27 strijd geestelijke -
Filip. 4 : 3 strijd geestelijke -
1 Pe 5 : 8 v strijd geestelijke -
1Jo 4 : 4 strijd geestelijke -
Jud : 3 strijd geestelijke -
2 Tim. 4 : 6 strijd geestelijke - gestreden door Paulus
Filip. 1 : 30 strijd geestelijke - zien, horen, hebben
Ef. 6 : 13 strijd geestelijke -: afwisselend twee perioden
2 Cor. 10 : 4 strijd geestelijke -: bolwerken afbreken
2 Tim. 2 : 3 strijd geestelijke -: soldaat van Christus Jezus
2 Kron. 18 : 30 strijd geestelijke -: soms gericht op voorganger of oudste (toepassing)
Ez. 13 : 5 strijd geestelijke -: verdediging
Matth. 13 : 25 strijd geestelijke -: vereist waakzaamheid
Matth. 4 : 10 strijd geestelijke -: wapen: Gods woord
2 Tim. 2 : 5 strijd geestelijke -: wettig strijden
Jes. 42 : 13 strijd God als soldaat
1 Kron. 14 : 15 strijd God behaalt de overwinning voor en met ons
Jer. 15 : 20 strijd God behoudt
Jer. 1 : 19 strijd God helpt uit
2 Sam. 22 : 35 strijd God leert mijn handen ten strijde
Richt. 3 : 2 strijd God leert ons de -
Deut. 20 : 5 strijd God met ons in de -: toch slachtoffers mogelijk
Richt. 4 : 15 strijd God overwint voor ons
1 Sam. 7 : 10 strijd God strijdt
Deut. 20 : 4 strijd God strijdt voor ons
Ps. 44 : 10 strijd God trekt met onze krijgsheiren niet uit
Richt. 4 : 14 strijd God trekt voor ons uit
2 Kron. 20 : 15 strijd God: de - is Gods
1 Kon. 20 : 14 strijd Gods leiding in de -
1 Kron. 19 : 13 strijd Gods werk en ons werk daarin
2 Sam. 18 : 8 strijd Gods: strijdmiddel: woud
2 Tim. 4 : 6 strijd goede -
2 Tim. 4 : 7 strijd goede -
Jer. 6 : 4 strijd heiligen
Hebr. 1 : 13 strijd huidige -
Jak. 4 : 1 strijd in de leden
Hebr. 10 : 32 strijd in lijden verdragen
1 Pe 2 : 12 strijd innerlijke -
Luk. 22 44 strijd Jezus in zware -
Job 14 : 14 strijd Job: dagen van mijn -
2 Sam. 22 : 40 strijd kracht ten -e: door God
1 Tim. 1 : 18 strijd leer-, - voor de waarheid
Pred. 8 : 8 strijd machteloos in
Deut. 2 : 24 , 26 strijd mengt u met hen in de -!
Joz. 24 : 12 strijd middel Gods: horzelen
2 Kron. 20 : 17 strijd niet strijden in een -, omdat God strijdt
Col. 2 : 2 strijd om vertroosting
Luk. 22 24 strijd onder de heiligen: vleselijke kwestie hier
1 Thess. 2 : 2 strijd onder veel - over het evangelie spreken
Ps. 144 : 1 strijd onderwijs: God
Ef. 6 : 12 strijd onze - is niet tegen bloed en vlees
Opb. 3 : 21 strijd onze geestelijke -
1 Tim. 1 : 18 - 19 strijd ook om geloof e.d. te behouden
Jak. 4 : 2 strijd oorzaak: onvervulde begeerte
Opb. 3 : 12 strijd overwinnen
2 Kon. 13 : 23 v strijd overwinning: Gods werk
Spr. 24 : 6 strijd overwinning: vele raadgevers
Deut. 20 : 4 strijd parallel: strijd tegen vlees: door de Geest
1 Cor. 15 : 32 strijd Paulus' -
Num. 10 : 9 strijd redding van de vijanden
1 Sam. 17 : 24 strijd slagorden van Israël waren de slagorden van God
Deut. 20 : 2 strijd taak priester: volk bemoedigen
Ef. 6 : 11 v strijd tegen de duivel
Spr. 28 : 4 strijd tegen de goddelozen: door de bewaarders van de wet
Hebr. 12 : 4 strijd tegen de zonde
1 Pe 2 : 12 strijd tegen uw ziel
Jak. 1 : 14 strijd tegen verlokkende begeerten
Deut. 20 : 1 strijd tegen vijanden
Deut. 21 : 10 strijd tegen vijanden
Richt. 1 : 19 strijd terughouden: vanwege ijzeren wagens
2 Kon. 16 : 5 strijd tuchtmiddel Gods
Rom. 7 : 23 strijd tussen wetmatigheden
2 Cor. 7 : 5 strijd van buiten -
1 Kron. 5 : 22 strijd van God: de strijd was van God
Jes. 40 : 2 strijd van Jeruzalem is vervuld
Hebr. 10 : 32 strijd veel - in lijden
Deut. 28 : 25 strijd verliezen als straf
Luk. 12 : 51 strijd verwekt door Jezus
1 Pe 2 : 11 strijd voeren: door vleselijke begeerten: tegen uw ziel
2 Cor. 10 : 3 strijd voeren: niet naar het vlees
Col. 2 : 20 strijd voor anderen
Col. 2 : 1 strijd voor de heiligen
Deut. 20 : 1 , 3 strijd vrees niet
Ps. 7 : 14 strijd wapen: God heeft dodelijke wapenen voor de goddelozen gereedgemaakt
Ps. 7 : 13 strijd wapen: zie Boog
Ps. 7 : 13 strijd wapen: zie Zwaard
Ps. 7 : 11 strijd wapen:schild: mijn schild is bij God
2 Cor. 10 : 4 strijd wapens van onze -
Num. 4 : 3 strijd werk voor God is een -
Joh. 3 : 25 strijd woorden-
Hand. 15 : 2 strijd woorden-
Hand. 23 : 7 strijd woordenstrijd
2 Tim. 2 : 14 strijd woordenstrijd: pas ervoor op
Num. 32 : 20 strijd zich toerusten ten -e
1 Sam. 17 : 47 strijd zie ook Krijg
1 Sam. 16 : 18 strijd zie ook Krijgsman
1 Sam. 15 : 29 strijd zie ook Overwinning
strijd zie ook Overwinning, Wapens
1 Kron. 5 : 20 strijd zij riepen tot de HERE in de krijg
Richt. 11 : 1 strijdbaar held
Richt. 18 : 2 strijdbaar mannen van Dan
1 Tim. 1 : 18 strijden de goede strijd -
Richt. 3 : 10 strijden door de kracht van Gods Geest
Ex. 14 : 14 strijden door God
Deut. 20 : 4 strijden door God
2 Kron. 20 : 29 strijden door God
Jes. 30 : 32 strijden door God
Zach. 14 : 3 strijden door God
Joz. 23 : 3 strijden door God zelf, voor ons, vs 10
Jes. 29 : 6 strijden door God: met behulp van natuurkrachten
Ex. 14 : 25 strijden door God: tegen de Egyptenaars
Jes. 63 : 10 strijden door God: tegen Zijn volk
Joz. 10 : 14 strijden door God: voor Israël
Joz. 10 : 42 strijden door God: voor Israël
Joz. 23 : 10 strijden door God: voor Israël
2 Pe 3 : 15 strijden door God: voor Juda, tegen Israël
Jer. 21 : 2 strijden door Nebukadnezar tegen Juda
1 Tim. 4 : 10 strijden geestelijk -
Col. 4 : 12 strijden geval: Epafras
Deut. 3 : 22 strijden God strijdt voor u
Joz. 23 : 10 strijden Gods aandeel en 's mensen aandeel
Rom. 15 : 30 strijden in de gebeden
Col. 4 : 12 strijden in de gebeden
Filip. 4 : 3 strijden in het evangelie
1 Sam. 14 : 15 strijden meestrijden door God: door een aardbeving
Filip. 1 : 27 strijden meestrijden met het geloof van het evangelie
2 Kon. 13 : 12 strijden met macht tegen een andere staat
Luk. 13 : 24 strijden strijdt om in te gaan door de nauwe deur
Neh. 4 : 14 strijden strijdt voor uw broeders enz.
2 Kron. 11 : 4 strijden tegen broeders: verboden
2 Pe 3 : 12 strijden tegen God: niet doen
Jer. 1 : 19 strijden tegen Jeremia -
Jud : 3 strijden voor het geloof
Neh. 4 : 14 strijden voor uw vrouwen en kinderen en huizen
2 Tim. 2 : 5 strijden wettig
Filip. 2 : 25 strijder medestrijder
Flm. : 2 strijder medestrijder
Jer. 25 : 31 strijdkreet tot aan het einde van de aarde
Jes. 5 : 28 strijdwagen met raderen (wielen) als een wervelwind
Richt. 2 : 3 strik afgod een -
Ps. 141 : 9 strik bewaar mij voor -
Spr. 12 : 13 strik der bozen: is in de overtreding der lippem
Ps. 57 : 7 strik gelegd
Rom. 11 : 9 strik hun tafel hun tot een –
1 Tim. 6 : 9 strik in een - vallen
Joz. 23 : 13 strik Kanaänieten tot een –
Jes. 29 : 21 strik leggen van -ken voor die bestraft
Ex. 10 : 7 strik Mozes tot – strik voor de Egyptenaars
Spr. 22 : 25 strik over je ziel een - halen
Luk. 21 34 strik overvallen als een strik: de dag van de Heer
Opb. 2 : 14 strik spannen
2 Sam. 22 : 6 strik strikken des doods
Jer. 18 : 22 strik strikken verbergen voor Jeremia’s voeten
Spr. 22 : 5 strik strikken zijn in de weg van de verkeerde
Ps. 119 : 110 strik toch gehoorzaam
2 Tim. 2 : 26 strik van de duivel
1 Tim. 3 : 7 strik van de duivel: daarin vallen
Ps. 140 : 5 strik verbergen voor iemand
1 Tim. 6 : 11 strik zonde als te ontvluchten -, vgl. vers 9
Mark. 12 : 13 v strikken Jezus willen - op een woord
Ps. 141 : 10 strikken straft zichzelf
Joh. 5 : 10 strikt te -e opvatting van het sabbatsgebod
Joh. 5 : 16 strikt te -e opvatting van het sabbatsgebod
Luk. 11 : 53 strikvraag voor de Heer Jezus
Luk. 20 22 strikvraag
Jer. 23 : 28 stro slecht spul
Jes. 44 : 3 stroom God zal stromen gieten op het droge
Tit. 2 : 15 structuur wat te spreken
Matth. 13 : 41 struikelblok -ken in het Koninkrijk der hemelen
Luk. 17 : 1 struikelblok aanleiding tot vallen
Luk. 20 18 struikelblok Christus als -
2 Cor. 6 : 3 struikelblok geen - vormen
Jes. 8 : 14 struikelblok God tot een - voor Israël
1Jo 2 : 10 struikelblok in iemand zijnde
Matth. 11 : 6 struikelblok Jezus als mogelijk -
Luk. 7 : 23 struikelblok Jezus kan voor iemand een - worden, wat de Heer niet wil
Matth. 18 : 7 struikelblok komt door een mens: wee deze mens
Spr. 3 : 23 struikelblok ontlopen (toepassing)
Gal. 5 : 11 struikelblok van het kruis
1 Cor. 8 : 9 struikelblok voor de zwakken
Lev. 19 : 14 struikelblok voorbeeld, letterlijk
Rom. 14 : 20 struikelblok vormen: door eten van zeker voedsel
Lev. 19 : 14 struikelblok
Matth. 18 : 6 struikelblok
Joh. 6 : 61 struikelblok
Rom. 14 : 13 struikelblok
Ps. 105 : 37 struikelen behoeden voor -: door God
Jud : 24 struikelen bewaren voor -: door God
Joh. 11 : 9 struikelen bij nacht
Jes. 59 : 14 struikelen de waarheid struikelt op de straat
1 Sam. 2 : 4 struikelen die struikelden zijn met sterkte omgord
Jak. 3 : 2 struikelen dikwijls - wij allen
Jer. 18 : 15 struikelen door afgoden: op oude paden
Spr. 24 : 16 struikelen door de goddeloze: in het kwaad
Spr. 24 : 16 struikelen door de rechtvaardige: 7 maal en opstaan
Rom. 14 : 21 struikelen door een broeder: voorkomen
Joh. 11 : 10 struikelen doordat het licht niet in je is
Ps. 107 : 12 struikelen en geen helper die je overeind helpt
Spr. 4 : 16 struikelen iemand doen -
Mal. 2 : 8 struikelen in de wet: de priesters hebben er velen doen - in de wet
Jak. 2 : 10 struikelen in een gebod: overtreden
Jak. 3 : 2 struikelen in het woord
Rom. 11 : 11 struikelen Israël is gestruikeld
Jes. 63 : 13 struikelen niet -: dankzij Gods leiding
2 Pe 1 : 10 struikelen nooit –: door roeping en verkiezing vast te maken
Spr. 4 : 19 struikelen op een donkere weg
Spr. 4 : 12 struikelen voorkomen
Spr. 3 : 23 struikelen voorkomen: door wijsheid
Jes. 8 : 15 struikelen
Job 39 : 16 struisvogel
Deut. 28 : 24 stuifzand als vloek
Mark. 1 : 26 stuiptrekken door een onreine geest
Luk. 9 : 39 stuiptrekken onder invloed van een geest
Jak. 3 : 4 sturen
Jak. 3 : 4 stuurman
Opb. 18 : 17 stuurman
Ez. 13 : 3 subjectivisme je geest nawandelen
1 Kon. 22 : 22 succes door God verzekerd: geval
Joz. 1 : 7 v succes en gehoorzaamheid aan Bijbel
Jer. 5 : 27 succes vals -: door bedrog
Ex. 23 : 31 Suf zee Suf is de Schelfzee
2 Cor. 7 : 10 suicidaal
2 Kron. 12 : 3 Sukkiet
Ps. 108 : 8 v Sukkorth dal - zal ik afmeten
Ex. 12 : 37 Sukkoth
Ex. 13 : 20 Sukkoth
Richt. 8 : 5 v Sukkoth
Ex. 15 : 22 Sur woestijn –
1 Sam. 15 : 7 Sur
Luk. 8 : 3 Susanna
Jer. 19 : 11 symbolisch handeling van de profeet
2 Kon. 13 : 19 symbolisch handeling: ongeweten
Hand. 21 : 11 symbool gebruik van -en
Jer. 27 : 2 symbool gebruik van -en door profeet
Jer. 28 : 10 symbool juk: Jeremia droeg dit
Joh. 16 : 2 synagoge bannen uit de - : voorzegd door Jezus
Hand. 22 : 19 synagoge christenen kwamen in de -n
Hand. 15 : 21 synagoge dienst van het woord in de -
Luk. 12 : 11 synagoge discipelen zouden gebracht worden voor de -n
Mark. 12 : 39 synagoge eerste zetels in de -n
Matth. 23 : 7 synagoge eerste zetels in de synagogen
Luk. 4 : 20 synagoge functie/rol in de -: dienaar
Luk. 7 : 5 synagoge gebouwd door heiden
Matth. 10 : 17 synagoge geseling in -n
Hand. 13 : 43 synagoge ging uiteen
Matth. 12 : 9 synagoge Jezus in een -
Luk. 6 : 6 synagoge Jezus leerde in de -
Joh. 6 : 58 synagoge Jezus leerde in de -
Matth. 4 : 23 synagoge Jezus leerde in de -n van Galilea
Luk. 13 : 10 synagoge Jezus leerde in één van de -n op de sabbat
Hand. 13 : 27 synagoge lezing uit de profeten
Joh. 18 : 20 synagoge onderwijs wordt er gegeven
Hand. 13 : 15 synagoge openheid voor boodschap van buiten
Luk. 8 : 41 synagoge overste van de -
Luk. 13 : 14 synagoge overste van de -
Hand. 13 : 15 synagoge oversten van de -
Hand. 18 : 19 synagoge Paulus bezoekt de - der Joden in Efeze
Hand. 14 : 1 synagoge Paulus ging in de - van de Joden
Hand. 17 : 10 synagoge Paulus ging in de - van de Joden
Hand. 19 : 8 synagoge Paulus sprak in de - te Efeze
Hand. 13 : 14 synagoge prediken in een -
Hand. 22 : 19 synagoge Saul nam christenen in de synagoge gevangen
Hand. 18 : 4 synagoge spreken in de -: door Paulus: elke sabbat
Luk. 4 : 44 synagoge synagogen van Judéa of Galiléa
Jak. 2 : 2 synagoge uw –
Hand. 17 : 1 synagoge van de Joden: in Thessalonika
Opb. 2 : 9 synagoge van de satan
Opb. 3 : 9 synagoge van de satan
Hand. 9 : 20 synagoge vrijheid om te prediken
2 Kon. 17 : 32 v syncretisme geval
2 Kon. 17 : 41 syncretisme geval