Parvaïm

Uit Christipedia

Parvaïm of Parwaïm is in de Bijbel de naam van plaats of streek bekend om zijn goud of een bijvoeglijke bepaling van goud.

Het Hebreeuwse woord in de Bijbel is parvayim. Dit betekent ‘oostelijke streken’ [1]of ‘vruchtbaar’, van het werkwoord paroh = vruchtbaar zijn[2]. Het is van vreemde herkomst. Het komt 1x in de Bijbel voor:
2Kr 3:6 Verder overtrok hij ter versiering het vertrek met kostbare stenen; het goud was goud uit Parvaïm. (HSV)
Met dit goud van Parvaïm werden de wanden en de deuren van het tempelhuis overtrokken.

Het is onbekend en onduidelijk waaraan wij bij Parvaïm moeten denken. Opvattingen zijn:

1.  Het is een onbekende landstreek.

2.  Een plaats ergens in Arabië

3.  Ofir. Volgens sommigen gaat het om goud uit Ofir[3]

4.  Peru. Dit is onwaarschijnlijk. Want (1) het is de vraag of dat land toentertijd al bekend was (door Europeanen is het immers pas later ontdekt), en (2) de naam Peru is pas later door de Spanjaarden gegeven.

Naast deze geografische bepalingen is ook een taalkundige mogelijk:

5. De Talmoedische uitleg neemt 'parvaïm' als een bijvoeglijke bepaling, een beschrijving van het goud. S.J. Van Ronkel spreekt van fijn kronengoud[4].

Voetnoten

  1. Hebreeuws-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.
  2. Aldus S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Parvajim. Van Ronkel was destijds hoofdonderwijzer aan een Joodse school en beëdigd vertaler.
  3. Karl August Dächsel; F P L C van Lingen; H van Griethuijsen, Antz. et al, Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op 2 Kron. 3:6.
  4. Deze opvatting wordt vermeld door S.J. van Ronkel, Woordenboek der eigennamen, naar hunne eerste spelling en oorspronkelijke uitspraak met eene korte beschrijving de personen, landen en plaatsen, in het Oude Testament voorkomende, en voor het grootste gedeelte ook etymologisch behandeld. (Groningen: M. Smit, 1835) s.v. Parvajim.