Preteristische verklaring van Openbaring van Johannes

Uit Christipedia

Een preteristische verklaring van het boek Openbaring van Johannes verklaart door te verwijzen naar de ondergang van Judea en Jeruzalem in de eerste eeuw.

Enkele voorbeelden van de uitleg staan hieronder.

Jeruzalem.

Opb 11:8 En hun lijk zal liggen op de straat van de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook hun Heer gekruisigd is. (TELOS)

In Opb. 11:8 wordt gesproken van Jeruzalem. Dit schijnt nog in tact te zijn als Johannes zijn visioenen ontvangt.

Plaatselijke gebeurtenissen.

In de Openbaring voorzegde gebeurtenissen die zich globaal schijn af te spelen, moeten als plaatselijk (het land Israël) worden geduid.

Opb 6:15 En de koningen van de aarde en de groten en de oversten over duizend en de rijken en de sterken en elke slaaf en vrije verborgen zich in de holen en in de rotsen van de bergen; Opb 6:16 en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam; Opb 6:17 want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?

Vgl. Lk. 23: 30 en Hos. 10, waar het gaat over de heuvels en de bergen die op de inwoners van Jeruzalem vallen en welke gebeurtenis in Opb. 6: 16 de toorn van het Lam wordt genoemd.

Lu 23:30 Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvels: Bedekt ons. (TELOS)

Dit is een plaatselijk gebeuren, niet iets dat op wereldschaal gebeurt. Vergelijk het plaatselijke gebeuren in Hand. 4:23, waarin Ps. 2 geciteerd wordt, dat een wereldwijde strekking schijnt te hebben: 'de naties', 'de volken', 'de koningen van de aarde', 'de oversten'. De reden dat deze toorn van het Lam Jeruzalem treft is de schuld welke de stad heeft uitstaan bij God wegens het doden van de profeten en apostelen en heiligen.

Hnd 4:23 Toen zij nu waren losgelaten, gingen zij naar de hunnen en berichten alles wat de overpriesters en de oudsten tot hen hadden gezegd. Hnd 4:24 Toen zij nu dit hoorden, verhieven zij eendrachtig hun stem tot God en zeiden: Heer, U bent het die gemaakt hebt de hemel en de aarde en de zee en alles wat daarin is; Hnd 4:25 die door de Heilige Geest bij monde van onze vader David, uw knecht, hebt gezegd: ‘Waarom hebben de naties gewoed en de volken ijdele dingen bedacht? Hnd 4:26 De koningen van de aarde zijn opgestaan en de oversten zijn samen bijeenverzameld tegen de Heer en tegen zijn Gezalfde’. Hnd 4:27 Want in waarheid zijn in deze stad verzameld tegen uw heilige knecht Jezus, die U hebt gezalfd, zowel Herodes als Pontius Pilatus met de naties en volken van Israel, Hnd 4:28 om te doen alles wat uw hand en uw raad tevoren had bestemd dat zou gebeuren. (TELOS)

Zeven bergen.

Opb 17:9 Hier is het verstand dat wijsheid heeft: de zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw zit. Opb 17:10 Ook zijn het zeven koningen: vijf zijn gevallen, de ene is er, de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven. Opb 17:11 En het beest dat was en niet is, is ook zelf de achtste, en het is uit de zeven en gaat ten verderve. Opb 17:12 En de tien horens die u hebt gezien, zijn tien koningen, die nog geen koninkrijk ontvangen hebben, maar een uur gezag als koningen ontvangen met het beest. (TELOS)

Wanneer Opb. 17 wordt bestudeerd, dan valt op dat de zeven bergen, zeven koningen maar tegelijkertijd ook zeven "koninkrijkjes " uitbeelden. Is Rome deze stad op de zeven heuvels? De keizer regeerde nooit over zeven "koninkrijkjes" op zeven heuvels maar over het collectief Rome. Vanuit de Joodse oorlog van Josephus mag een andere betekenis worden aangedragen. De zeven bergen zijn zeven vestingsteden, in het noorden van Israël in het zgn. Galilea der heidenen. Deze werden door Vespasianus veroverd, de een met meer moeite dan de andere en een uit de zeven, Johannes van Gischale neemt de benen en duikt op als achtste kop (Opb. 17:11) - gewond geweest, want hij is in zijn oorspronkelijke comando verslagen - in Jeruzalem en gaat daar te keer als het beest uit de zee; zie Opb. 13: 1-10. De 144.000 en de Grote verdrukking. In Opb. 7 worden er 144000 Israeliëten uit de twaalf stammen verzegeld. Het is niet een letterlijk te nemen getal. Deze Joden worden in het vervolg door Johannes getekend als de grote schare welke komt uit de grote verdrukking. De grote schare komt uit de naties als een soort remigrant zoals de Grieks sprekende Jood. De 144.000 joden komen opnieuw voor het voetlicht in Opb. 14, 1. Daar zijn zij met het Lam op der berg Sion, een plaats die zich blijkbaar in de hemel bevindt, en zingen zij het lied van Mozes en van het Lam; zie Opb. 15: 1-3.

Opb 7:14 En ik zei tot hem: Mijn heer, u weet het. En hij zei tot mij: Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange kleren gewassen en ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Opb 7:15 Daarom zijn zij voor de troon van God en zij dienen Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij die op de troon zit zal zijn tent over hen uitbreiden. Opb 7:16 Zij zullen geen honger en geen dorst meer hebben en de zon zal op hen geenszins vallen, noch enige hitte; Opb 7:17 want het Lam dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen leiden naar bronnen van levenswateren, en God zal elke traan van hun ogen afwissen. (TELOS)

De uitdrukking "grote verdrukking" wordt allen nog gevonden in Mt. 24: 21, een gebeuren dat in Lk. 21:22 de dagen van Gods wraak wordt genoemd.

Het Lam zal hen als Herder weiden (Opb. 7: 16-17). Zij behoren tot degene die in Opb. 20 deel hebben aan de eerste opstanding en samen met Jezus macht uitoefenen als de satan gebonden is.