Naar inhoud springen

Abjathar: verschil tussen versies

17 bytes verwijderd ,  5 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 11:
Toen de Amalekieten de stad [[Ziklag]] hadden geplunderd en de inwoners inclusief Davids beide vrouwen hadden weggevoerd, vroeg David Abjathar om de [[efod]] om God te raadplegen: <blockquote>''1Sa 30:7 En David zei tegen de priester Abjathar, de zoon van Achimelech: Breng mij toch de efod. En Abjathar bracht de efod bij David. 1Sa 30:8 Toen raadpleegde David de HEERE en zei: Zal ik deze bende achtervolgen? Zal ik ze inhalen? En Hij zei tegen hem: Achtervolg ze, want u zult ze zeker inhalen, en u zult de gevangenen zeker bevrijden. (HSV)''</blockquote>Na de troonsbeklimming van David behield hij naast [[Zadok]], die uit de priesterlijke geslachtsljjn van Eleazar afstamde en die waarschjnlijk reeds onder Saul hogepriester was geworden, de plaats van hogepriester en bewees als zodanig met zijn zoon Jonathan en in vereniging met Zadok, tijdens de opstand van [[Absalom]], aan David belangrijke diensten (2 Sam. 15: 24 vv., 35 vv.; 17: 15 vv.; 19: 11 vv.; 20: 25).
 
Tijdens Absaloms opstand bleef Abjathar met [[Zadok]] te [[Jeruzalem]]. Later werd hij, wegens zijn ondersteuning van [[Adonia]], door [[Salomo]] van zijn waardigheid ontzet en naar zijn geboorteplaats, de priesterstad [[Anathot]], verbannen (1 Kon. 1:7, 42; 2:26 vv., 35; 2 Kon. 2: 26-27). Zo werd de godsspraak, in 1 Sam. 2: 30-36 aan [[Eli]] gedaan, vervuld, daar [[Ahitub]], de (over)grootvader van Abjathar, de kleinzoon was van [[Pinehas]], de zoon van Eli.
 
Daar Zadok zijn ambt overnam, was de wetteljke eenheid van het hogepriesterambt in de lijn Eleazar hersteld.
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.