Naar inhoud springen

Koningschap: verschil tussen versies

94 bytes toegevoegd ,  7 jaar geleden
geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
'''Koningschap''' is het koning-zijn, de koninklijke waardigheid. Hieronder handelt over het koningschap in de tijd van de Bijbel.
 
'''Aanvankelijke leiders.''' God gaf aan Zijn volk eerst Mozes tot een leidsman, en na hem Jozua. Na Jozua’s dood verwekte Hij, in tijden van nood, richteren (rechters).
 
'''Belofte en wet.''' Aan de aartsvaders was echter reeds de belofte gegeven, dat er koningen uit hun lendenen zouden voortkomen, Gen. 17: 6, 16; 35 :11. Op Gods bevel vaardigde Mozes de koningswet uit, Deut. 17 :14-20. Dat Israël in de dagen van Samuël een koning begeerde, was dus op zichzelf genomen niet in strijd met de Godsregering, maar wèl het beginsel, waaruit die begeerte voortkwam, 1 Sam. 8 :5, 7.
 
'''Een koning begeerd.''' Dat Israël in de dagen van Samuël een koning begeerde, was dus op zichzelf genomen niet in strijd met de Godsregering, maar wèl het beginsel, waaruit die begeerte voortkwam, 1 Sam. 8 :5, 7.
De door God over Zijn volk gestelde koningen waren geen constitutionele vorsten, met wie de volksvertegenwoordigers een voorwaardelijke verbintenis moesten aangaan, maar dragers van een onbeperkte, van het volk onafhankelijke macht. Zij waren alleen van God afhankelijk, gebonden aan Zijn wet, en gehouden om de, hun door de profeten bekend gemaakte wil van God te volbrengen.  
 
'''Positie.''' De door God over Zijn volk gestelde koningen waren geen constitutionele vorsten, met wie de volksvertegenwoordigers een voorwaardelijke verbintenis moesten aangaan, maar dragers van een onbeperkte, van het volk onafhankelijke macht. Zij waren alleen van God afhankelijk, gebonden aan Zijn wet, en gehouden om de, hun door de profeten bekend gemaakte wil van God te volbrengen.  
 
'''Erfelijk'''. Het koningschap, dat erfelijk zou zijn, Deut. 17 :20, werd dit pas met David, krachtens de goddelijke belofte, 2 Sam. 7 :12v. In de regel volgde de oudste zoon de vader op, uitzonderingen hierop vinden we in 2 Kon. 1 :17; 15 :10, 2 Kron. 11 :22. Bij ziekte van de koning nam de zoon en troonopvolger de regering over, 2 Kon. 15 :5, en bij minderjarigheid van de opvolger werd waarschijnlijk een regentschap ingesteld, wanneer niet de koningin-moeder of de hogepriester als voogd de jonge koning bij stond, 2 Kron. 23:16. 
Regel 11 ⟶ 13:
'''Zalving.''' De koningen werden, vóór de aanvaarding van hun ambt, gezalfd. 
 
'''Kroon.Inhuldiging'''. AlsZij tekenwerden vandoor hunhet waardigheidvolk ontvingen zeop een kroonfeestelijke manier ingehuldigd, 21 Sam. 10 :24, 1 Kon. 1:10 25,39, 2 Kon. 11 :12. 
 
'''InhuldigingKroon.'''. ZijAls werdenteken doorvan hethun volkwaardigheid opontvingen ze een feestelijke manier ingehuldigdkroon, 12 Sam. 10 :24, 1 Kon. 1: 25,3910, 2 Kon. 11 :12.  
 
'''Opperbevelhebber'''. De koning was hoofd van het leger en aanvoerder in de krijg, 1 Sam. 8 :20, en als zodanig de beschermer van zijn volk tegen buitenlandse vijanden. Hij had een vast leger, 1 Sam. 13 :2.  
Cookies helpen ons onze services aan te bieden. Door onze services te gebruiken stemt u in met het gebruik van onze cookies.