Strafrecht van God

Uit Christipedia

Het strafrecht van God is Zijn recht waarin Hij bepaalt heeft wie, wanneer en hoe gestraft zal worden.

Voorbeeld 1: de moord op Naboth. De uitvoering van Gods strafrecht zijn wij bijvoorbeeld in de geschiedenis van Naboth, die door koningin Izebel werd omgebracht. God houdt haar man Achab medeverantwoordelijk voor de misdaad.

1Kon 21:19 En u moet tegen hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Hebt u een moord gepleegd en ook iemands land in bezit genomen? Verder moet u tot hem spreken: Zo zegt de HEERE, op de plaats waar de honden het bloed van Naboth opgelikt hebben, zullen de honden uw bloed oplikken, ja, het uwe! (HSV)

Wat het slachtoffer is overkomen, zal Achab, door God medeplichtig gehouden. overkomen. Achabs kwaad wordt met kwaad (onheil) vergolden.

1Kon 21:23 Verder ook over Izébel sprak de HEERE, zeggende: De honden zullen Izébel eten, aan den voorwal van Jizreël. 1Kon 21:24 Die van Achab sterft in de stad, zullen de honden eten; en die in het veld sterft, zullen de vogelen des hemels eten. (SV)

De honden lekten het bloed van Naboth te Jizreël. Zij zullen aldaar het vlees van Izebel en de nakomelingen van Achab eten.

1Kon 21:23 En verder sprak de HEERE over Izebel: De honden zullen Izebel opeten bij de vestingwal van Jizreël. 1Kon 21:24 Wie van Achab in de stad sterft, die zullen de honden opeten, en wie in het veld sterft, die zullen de vogels in de lucht opeten. (HSV)

De vergelding is zwaarder (gegeten in plaats van gelekt), vermoedelijk omdat Achab en Izebel ook andere misdaden op hun geweten hadden. Elia's aanzegging van Gods oordeel verdroot Achab. De vorst vernederde zich voor Gods aangezicht. Men ziet dat de Heer hiermee rekening. Hij zegt tot Elia, die de straf had aangekondigd:

1Kon 21:29 Hebt u gezien dat Achab zich heeft vernederd voor Mijn aangezicht? Omdat hij zich heeft vernederd voor Mijn aangezicht, zal Ik dat onheil nog niet in zijn dagen brengen. In de dagen van zijn zoon zal Ik dat onheil over zijn huis brengen. (HSV)

Voorbeeld 2: Babylon. Een toekomstig toepassing van Gods strafrecht zien wij in het oordeel aangaande het grote Babylon in het laatste bijbelboek.

Opb 18:4 En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Gaat uit van haar, mijn volk, opdat u met haar zonden geen gemeenschap hebt en opdat u van haar plagen niet ontvangt; Opb 18:5 want haar zonden zijn opgestapeld tot aan de hemel en God heeft Zich haar ongerechtigheden herinnerd. Opb 18:6 Vergeldt haar zoals ook zij vergolden heeft, en verdubbelt haar dubbel naar haar werken; mengt haar dubbel in de drinkbeker die zij gemengd heeft. Opb 18:7 Naarmate zij zichzelf verheerlijkt heeft en weelderig geleefd heeft, geeft haar zoveel pijniging en rouw. Want zij zegt in haar hart: Ik zit als koningin en ben geen weduwe en zal helemaal geen rouw zien. Opb 18:8 Daarom zullen haar plagen op een dag komen: dood en rouw en honger, en met vuur zal zij verbrand worden; want sterk is de Heer, God, die haar geoordeeld heeft. (TELOS)

Passend. Gods straf is altijd passend bij de begane zonde(n), ook als de vergelding een dubbele is (als in Opb. 18:6). Een belangrijk beginsel van Zijn strafrecht is dat van de wedervergelding: met gelijke munt betalen, oog om oog en tand om tand, oogsten wat men gezaaid heeft, ondervinden wat men de medemens heeft aangedaan.

Tegendeel. De straf kan ook bestaan in het toedelen van het tegendeel van hetgeen iemand ervaren heeft, een tegendeel dat de geoordeelde vreest en schuwt.

Opb 18:7 Naarmate zij zichzelf verheerlijkt heeft en weelderig geleefd heeft, geeft haar zoveel pijniging en rouw. Want zij zegt in haar hart: Ik zit als koningin en ben geen weduwe en zal helemaal geen rouw zien. Opb 18:8 Daarom zullen haar plagen op een dag komen: dood en rouw en honger, en met vuur zal zij verbrand worden; want sterk is de Heer, God, die haar geoordeeld heeft. (TELOS)

Soorten gerichten

Om de zonden van (groepen) mensen te straffen, zijn er drie of vier zware gerichten waarvan God zich vaak bedient:

  • het zwaard
  • de honger
  • de pest
  • het wild gedierte

Eze 14:21 Maar zo zegt de Here HERE: En toch, al zend Ik ook mijn vier zware gerichten, het zwaard, de honger, het wild gedierte en de pest, naar Jeruzalem om daar mens en dier uit te roeien, (NBG51)

Drie gerichten worden in het Oude Testament het meest genoemd: zwaard, hongersnood en pest. Daarnaast zendt God ook vuur. Sodom en Gomorra werden door vuur (en zwaar) verwoest. Jeruzalem werd in 70 na Christus door vuur verwoest. De eindtijdse stad Babylon zal door vuur worden verbrand.

David wordt na zijn ongeoorloofde volkstelling door de dienst van de profeet Gad voor de keus gesteld:

1Kr 21:12 óf drie jaar hongersnood, óf drie maanden weggevaagd worden voor uw vijanden, terwijl het zwaard van uw vijanden u inhaalt; óf drie dagen het zwaard van de HEERE: de pest in het land, met de engel van de HEERE die in heel het gebied van Israël verderf aanricht. Welnu, zie wat voor antwoord ik Hem Die mij gezonden heeft, moet brengen. (HSV)

Salomo verwijst naar de onheilen van zwaard, pest en hongersnood:

2Kr 20:9 Als ons enig onheil overkomt, het zwaard van het gericht, de pest of een hongersnood, zullen wij voor dit huis en voor Uw aangezicht staan, omdat Uw Naam in dit huis is. Wij zullen uit onze benauwdheid tot U roepen, en U zult verhoren en verlossen. (HSV)

Jer 14:12 Al vasten zij, Ik luister niet naar hun geroep. Ook al brengen zij een brandoffer en een graanoffer, Ik zal in hen geen behagen scheppen, maar door het zwaard, door de honger en door de pest zal Ik een einde aan hen maken. (HSV)

Jer 21:7 Daarna, spreekt de HEERE, zal Ik Zedekia, de koning van Juda, zijn dienaren, het volk, en hen die in deze stad overgebleven zijn van de pest, het zwaard en de honger, in de hand geven van Nebukadrezar, de koning van Babel, in de hand van hun vijanden en in de hand van hen die hen naar het leven staan. Hij zal hen slaan met de scherpte van het zwaard: Hij zal hen niet sparen, geen medelijden hebben, en zich over hen niet ontfermen. (...) Jer 21:9 Wie in deze stad blijft, zal sterven door het zwaard, door de honger of door de pest. Maar wie vertrekt en overloopt naar de Chaldeeën, die u belegeren, die zal in leven blijven en zijn leven zal hem tot buit zijn. (HSV)

Jer 24:10 Ik zal onder hen zenden het zwaard, de honger en de pest, totdat zij omgekomen zullen zijn uit het land dat Ik hun en hun vaderen heb gegeven. (HSV)

Deze straffen hebben niet alleen Israël getroffen. God past ze ook toe op andere volken:

Jer 27:8 En het zal gebeuren dat het volk of het koninkrijk dat hem, Nebukadnezar, de koning van Babel, niet wil dienen, en dat niet zijn nek wil geven onder het juk van de koning van Babel, dat volk-spreekt de HEERE-zal Ik straffen met het zwaard, met de honger en met de pest, totdat Ik hen omgebracht zal hebben door zijn hand. (HSV)

Opvallend is dat deze straffen meestal in deze volgorde worden genoemd. Als eerste het zwaard. Dit spreekt van oorlog, conflict, geweld. Dan de honger. Hongersnood volgt vaak op een uitbarsting van geweld. Toen Jeruzalem rond 70 na Christus belegerd werd, kwam er een zware hongersnood in de stad. Als derde straf wordt de pest genoemd. Niet zelden breken ziekten als bijv. cholera uit in een plaats die geteisterd is door oorlog en honger.

Zwaard, honger, pest en wild gedierte komen als straffen ook voor in het laatste bijbelboek.

Opb 6:8 En ik zag en zie, een bleekgroen paard, en hij die erop zat, zijn naam was de dood en de hades volgde hem; en hun werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde om te doden met het zwaard en met honger en met de dood en door de wilde dieren van de aarde. (TELOS)

Mt 24:7 want volk zal opstaan tegen volk en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen hongersnoden en aardbevingen zijn in verschillende plaatsen. (TELOS)

Lu 21:11 En grote aardbevingen en in verschillende plaatsen hongersnoden en pest zullen er zijn, en er zullen vreselijke dingen en grote tekenen van de hemel zijn. (TELOS)

Opb 16:11 en lasterden de God van de hemel vanwege hun pijnen en vanwege hun zweren, en zij bekeerden zich niet van hun werken. (TELOS)

Vergelding aan nageslacht

Zoals wij als kinderen van Adam, die evenals hij zondigen, de gevolgen ondervinden van zijn zondeval, zo kunnen in concrete gevallen de kinderen van boosdoeners met onheil bezocht worden vanwege de boosheid van hun vaders.

Ex 20:5  Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde [lid] dergenen, die Mij haten; (SV)

Van de koning van Babel is gezegd:

Jes 14:20  ... want gij hebt uw land verdorven, [en] uw volk gedood; het zaad der boosdoeners zal in der eeuwigheid niet genoemd worden. Jes 14:21  Maakt de slachting voor zijn kinderen gereed, om hunner vaderen ongerechtigheid wil; dat zij niet opstaan, en de aarde erven, en de wereld vervullen met steden; Jes 14:22  Want Ik zal tegen hen opstaan, spreekt de HEERE der heirscharen, en Ik zal van Babel uitroeien den naam en het overblijfsel, en den zoon en den zoonszoon, spreekt de HEERE. Jes 14:23  En Ik zal hen stellen tot een erve der nachtuilen, en [tot] waterpoelen; en Ik zal hen met een bezem des verderfs uitvagen, spreekt de HEERE der heirscharen. (SV)

Jer 32:18  Gij, Die goedertierenheid doet aan duizenden, en de ongerechtigheid der vaderen vergeldt in den schoot hunner kinderen na hen; Gij grote, Gij geweldige God, Wiens Naam is HEERE der heirscharen! (SV)

Het geslacht dat Jezus verwierp en doodde, zou te maken krijgen met de gevolgen van grote zonden van hun voorvaders,

Mt 23:35  opdat alle rechtvaardige bloed over u komt dat op de aarde is vergoten, van het bloed van de rechtvaardige Abel tot het bloed van Zacharia, de zoon van Barachia, die u hebt vermoord tussen het tempelhuis en het altaar. (Telos)

Zie ook

Recht | Rechtswezen | Wedervergelding