Universalisme

Uit Christipedia

Universalisme is een woord dat onder andere verwijst naar de leer dat alle mensen uiteindelijk in de hemel komen. Synoniem van het woord in deze betekenis is alverzoeningsleer.

Twee betekenissen

'Universalisme' wordt in twee betekenissen gebruikt.

1. In de eerste betekenis kan daaronder verstaan dat God in Zijn genade universeel is, en dat niet alleen aan Israël, zoals gedurende de periode van het Oude Testament onder de wet van Mozes het geval was, maar aan al de volken van de wereld, het evangelie met aanbieding en schenking van heil en genade laat bekend maken, zoals dat van de Pinksterdag af het geval is. Het universalisme, in de goede zin van het woord genomen, is dus de term om uit te drukken dat de heilsboodschap uitgaat naar het hele menselijk geslacht en dat gemeente van God daaruit vergaderd wordt.  

2. Maar in de loop van de kerkgeschiedenis heeft het woord universalisme een andere, minder gunstige betekenis gekregen, dat Gods genade zo universeel of algemeen is dat zij of (2a) alle mensen ten goede komt, of (2b ) alle mensen ten goede kan komen.

2a. Dit universalisme wordt in de ruimste zin van het woord gevonden bij Origenes, die de leer bracht van „de wederherstelling van alle dingen", naar aanleiding van Col. 1:20, waarin hij Gods genade zo ruim stelde dat ten slotte niet alleen alle mensen, maar óók alle demonen, ook Satan zelf, weer in Gods gunst zouden worden opgenomen en de zaligheid beërven. Dit is de alverzoeningsleer, de leer van de algemene verzoening.

2b. Sinds de dagen van Augustinus en Pelagius is het universalisme niet meer zo ruim gesteld, maar meer beperkt voorgedragen, door Pelagius en door de Remonstranten. Het betrof dan de vraag of de zoen- en kruisverdienste van Christus voldoende was voor de zaligheid van alle mensen, of het offer aan Golgotha's kruis gebracht was voor heel de wereld of alleen voor de uitverkorenen. De universalisten nu beweerden dat het zoenoffer van Christus gegeven was voor alle mensen van heel de wereld, dat het een universeel zoenoffer was, maar dat het alleen ten goede komt aan hen die geloofden en zich bekeerden. Ze maakten daarbij de onderscheiding tussen een voorafgaande en volgende wil Gods. De „voorafgaande wil Gods” besloot dat het offer van Christus voor heel de wereld zou zijn, de „volgende wil Gods” besloot dat het alleen aan de gelovigen daadwerkelijk ten goede zou komen. Dit is de leer van de algemene voldoening.

Tegenstandpunt: particularisme

Tegenover het universalisme staat het particularisme. Augustinus, en op zijn voetspoor de Gereformeerden, hebben te allen tijde tegen het universalisme - de gedachte dat Christus voor allen heeft voldaan - geprotesteerd, en de waarheid beleden dat de genade niet universeel maar particulier is, en zij hebben tegenover het universalisme het particularisme gesteld. Het begon met de belijdenis van de waarheid dat er een eeuwige en vrijmachtige verkiezing is, dat het getal der uitverkorenen van eeuwigheid is vastgesteld, en dat dit getal niet vermeerderd noch verminderd kan worden en dat alleen de uitverkorenen in dit leven tot geloof en hiernamaals tot de zaligheid zullen komen. In dat licht en in verband hiermee, werd nu het zoenoffer van Christus beschouwd. Dat offer kon niet voor heel de wereld, voor alle mensen zijn, maar moest alleen en uitsluitend voor de uitverkorenen zijn gebracht, gelijk metterdaad het geval is. Hier spreekt ook het rechtsbesef en het rechtsgevoel een woord mee. Want als het zo was dat de offerdood van Christus universeel was, dan zou voor alle mensen, hoofd voor hoofd, de schuld betaald en de zonde verzoend zíjn, dan zouden alle mensen voor God weer rechtvaardig zíjn, en dan zou het in strijd met Gods recht en Gods rechtvaardigheid zijn een zondaar nog te straffen voor wie door Christus' zoendood betaald is. De leer van algemene voldoening, maar geen algemene verzoening is in strijd met het recht en de rechtvaardigheid Gods. De kerkhistorie leert dan ook en de kracht van de logica heeft hen er toe gedrongen, dat de universalisten allengs er toe gekomen zijn de dood van Christus anders te beschouwen dan als een voldoening aan het recht Gods. Hier is een innerlijke noodzakelijkheid, want als het recht zijn loop gehad heeft, dan is er geen straf meer voor de zondaar, en de ervaring leert dat menig zondaar voor eeuwig verloren gaat.

De universalisten, die leren dat de voldoening voor alle mensen is, en dat de verzoening is voor hen die deze voldoening van Christus gelovig aanvaarden (de leer van de algemene voldoening), menen voor hun standpunt zich op de Schrift te kunnen beroepen. Maar zij doen dit ten onrechte:

  1. want vooreerst beroepen zij zich op teksten die wel de gedachte van het universalisme openbaren, maar dan van het universalisme in de goede zin van het woord, dat de genade niet voor een volk is, zoals in de dagen van het Oude Testament alleen voor Israël, maar voor heel de wereld. Men verwijst dan bij voorkeur naar Joh. 3 : 16, 17; 2 Cor. 5 : 19; 1 Joh. 2:2, enz. welke teksten niet verklaard mogen worden in de zin van het universalisme, maar beschouwd moeten worden in verband met Matth. 28 : 19, Marcus 16 : 15, en betekenis hebben tegen het joods particularisme.
  2. Dan beroept men zich op teksten, die door de universalisten willekeurig worden uitgelegd. Het bekende voorbeeld hiervoor is 1 Tim. 2 : 4, 6 ook 2 Pet. 3 : 9, waar de woorden „God wil dat alle mensen zalig worden” niet betekenen dat alle mensen hoofd voor hoofd zalig worden, maar, blijkens het verband, dat - volgens de particularisten - de zaligheid geschonken zal worden aan allerlei soort mensen, niet alleen aan de eenvoudigen, maar ook aan de groten en machtigen en in 1 Pet. 3 : 9 hebben de woorden „dat zij allen tot bekering komen” betrekking op hen die daartoe geroepen zijn.
  3. En eindelijk wordt een beroep gedaan op teksten, die, wonderlijk om het te zeggen, juist de gedachte van het universalisme bestrijden. Jesaja 53:6 is hiervan het klassieke voorbeeld. Men leest alsof er staat: „De Heere heeft aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen”, en de nadruk valt juist op het overgeslagen woord: onzer aller ongerechtigheid. Vgl. Matth. 1: 21 „Hij zal Zijn volk zalig maken van al hun zonden".

In verband met het universalisme moeten twee kwesties besproken worden.

Christus lijden: optelsom? De eerste kwestie is deze (waar de universalist beweert dat Christus voor alle mensen voldaan heeft, en de Gereformeerde, die particularist is, staande houdt, dat Christus alleen voor de uitverkorenen gestorven is), of Christus, stel Hij zou voor alle mensen voldaan hebben, meer had moeten lijden dan Hij nu gedaan heeft. Dit is een scholastieke kwestie die van het borgtochtelijk lijden van Christus een optelsom wil maken.

Dordse Leerregel ll § 3 geeft hierop antwoord: „deze dood des Zoons Gods is de eenige en volmaakte offerande en genoegdoening voor de zonde van oneindige kracht en waardigheid, overvloediglijk genoegzaam tot vergeving van de zonden der gansche wereld.” Christus heeft niet aller schuld betaald en zal niet aller schuld betalen, maar Hij is rijk en welwillend genoeg om aller schuld te betalen.

Algemene aanbieding van het evangelie? En de tweede kwestie is, of, waar de genade van Christus alleen voor de uitverkorenen is, er dan wel mag zijn een algemene aanbieding van het Evangelie. Dit is geen scholastieke maar een praktische kwestie.

Omdat niemand weet wie de uitverkorenen zijn, kan het Evangelie niet alleen aan de uitverkorenen gepredikt worden. We staan hier voor de wil van het bevel: predikt het Evangelie aan alle schepselen (Marc. 16 : 15). We zien op het gebod en zijn blind in de toekomst, de uitkomst aan de Heer overlatend. Tegenover de universalist dient echter opgemerkt te worden dat het Evangelie niet zonder meer aan allen gepredikt, maar conditioneel, dat de genade van Christus alleen voor hen is die geloven en zich bekeren, en dat zij in hun geloof en bekering het bewijs van hun eeuwige verkiezing bezitten.

Antw. 37 Heidelberger. Ten slotte mogen wij niet onvermeld laten dat de universalisten er een zeker welbehagen in hebben de Gereformeerden voor te houden dat antwoord 37 van de Heidelbergse Catechismus in strijd is met het particularisme, en zuiver universalistisch gedacht is. Men citeert dan met voorliefde de woorden „de toorn Gods tegen de zonde van het ganse menschelijk geslacht gedragen heeft", en beweert dan dat de Borg gedragen heeft voor heel het mensdom de toorn Gods.

Deze gewaande triomf moet de universalisten ontnomen worden. Er staat in antwoord 37 van de Heidelberger niet dat Christus „vóór heel het menselijk geslacht de toorn Gods gedragen heeft” maar heel iets anders: dat Hij gedragen heeft de toorn Gods tegen de zonde van heel het menselijk geslacht. Dat wil dus zeggen: als Borg en Middelaar heeft Hij de rechterlijke toorn Gods gedragen. De genade Gods is nooit universeel, altijd particulier. Zij is particulier in Gods eeuwige Raad, want er is een eeuwige en vrijmachtige uitverkiezing. Zij is particulier in de volheid van de tijd, want Christus is alleen voor de uitverkorenen gestorven. En zij is particulier in de toepassing want alleen zij die verordineerd zijn tot het eeuwige leven, komen tot geloof onder de prediking van het Evangelie (Hand. 13:48).

Zie ook

Alverzoeningsleer | Uitverkiezing

Bron

'Universalisme', Christelijke Encyclopaedie voor het Nederlandsche Volk (Kampen: Kok, 1925-1931). Hieruit is op 8 november 2012 tekst genomen en verwerkt.