Uza
Uza (= 'Sterkte') of Uzza is in de Bijbel de naam van vier verschillende mannen en van een tuin.
Het Strongnummer is 05798. De Hebreeuwse naam is עזא, Oeza, of עזה, Oezah. De eigennaam en plaatsnaam betekent "Sterkte" .
1. zoon van Abinadab, die de heilige ark van het verbond aanraakte en gedood werd, zie Perez-Uza;
1Kr 13:10 Toen ontstak de toorn des HEEREN over Uza, en Hij sloeg hem, omdat hij zijn hand had uitgestrekt aan de ark; en hij stierf aldaar voor het aangezicht Gods. 1Kr 13:11 En David ontstak, dat de HEERE een scheur gescheurd had aan Uza; daarom noemde hij diezelve plaats Perez-uza, tot op dezen dag. (SV)
2. de eigenaar van de hof of tuin, waarin koning Manasse en koning Amon begraven zijn.
3. een Benjaminiet, van de zonen van Ehud.
4. een Leviet uit het geslacht van Merari.
5. een voorvader van tempeldienaren (Nethinim), die met Zerubbabel uit de ballingschap terugkeerden.
Bronnen
P.J. Gouda Quint, Woordenboek des Bijbels, inzonderheid ten gebruike bij de Statenvertaling. Haarlem: De erven F. Bohn, 1866. Tekst van het lemma 'Uza of Uzza' is op 16 feb. 2018 verwerkt.
Hebreeuws-Nederlands Lexicon; op basis van Strong-coderingen. Onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia. Het is gebaseerd op het Engelstalige Online Bible Hebrew-Englisch Lexicon van Larry Pierce.