Verdeling van het land Israël
De verdeling van het land Israël betreft de verdeling van het land Kanaän na de verovering door de Israëlieten en latere tijden.
Stamgebieden
Na de verovering door Jozua werd het land naar Gods bevel onder de twaalf stammen verdeeld. Op hun uitdrukkelijk verzoek kregen Ruben, Gad en de helft van de stam van Manasse (Num. 32 :4,16,17,33,34) het land ten oosten van de Jordaan. Het land ten westen van de Jordaan werd de woonplaats van de overige stammen, nl.:
- In het noorden: Aser, Naftali, Zebulon en Issaschar;
- In het zuiden: Juda, Benjamin, Simeon en Dan;
- In het midden: Efraïm en de andere helft van Manasse.
Aangezien Jozef een dubbel erfdeel kreeg, en zijn zonen Manasse en Efraïm elk voor een stam golden, waren er eigenlijk 13 stammen. Levi, de priesterstam, ontving echter geen afzonderlijk erfdeel, maar 48 steden, die door het gehele land verspreid waren en Levietensteden of Vrijsteden werden genoemd.
Onder Saul, David en Salomo breidde het rijk zich aanzienlijk uit, maar bleef de oorspronkelijke stammenverdeling bestaan.
Scheuring in tweeën
Onder koning Rehabeam werd het rijk in tweeën gescheurd:
- Het koninkrijk van Juda, bestaande uit de stam Juda en het zuidelijk gedeelte van Benjamin, en ook de gedeelten van Simeon en Dan, die door Juda waren ingesloten, 1 Kon. 12 :19,20, 2 Kron. 11 :10,12, 1 Kon. 1 :9. De hoofdstad van Juda was Jeruzalem;
- Het koninkrijk van Israël, naar de belangrijkste stam ook wel Efraïm genoemd, bevatte de overige stammen. De hoofdstad hiervan was eerst Sichem, later Tirza, en sinds koning Omri: Samaria.
Vier provincies
Onder de heerschappij van de Syriërs en onder die van de Romeinen in de tijd van de Heer Jezus, was het land in 4 delen of provincies verdeeld[1], te weten:
- Galilea, de noordelijkste provincie, een van de mooiste en vruchtbaarste, verdeeld in Opper-Galilea, bevattend de stammen Naftali en Aser, en Neder-Galilea, bevattend de stammen van Zebulon en Issaschar. Hier heeft de Zaligmaker de langste tijd van Zijn leven op aarde gearbeid en de meeste wonderen gedaan. De inwoners van Galilea werden door de overige joden met minachting behandeld, omdat zij zich met de omwonende heidenen vermengd hadden. De Galileërs waren te herkennen aan hun eigenaardig dialect, Matth. 26 :73.
- Samaria, dat het voormalig grondgebied van de stam van Efraïm en van de halve stam van Manasse besloeg. Het werd bewoond door vroegere heidenen, die Esarhaddon, de koning van Assyrië, er heen had gezonden, om het land te bewonen en te bebouwen. Deze mensen vermengden zich met de overgebleven inwoners van Israël en namen de godsdienst van Israël gedeeltelijk over. Deze Samaritanen bouwen hun tempel op de berg Gerizim, die in de Makkabeese oorlog verwoest werd. Omdat deze bewoners uit de vermenging zijn ontstaan, werden ze door de joden onrein geacht, en omdat ze zich voor ware afstammelingen van Jakob uitgaven, bitter gehaat door de joden.
- Judea, de zuidelijkste provincie, die het grondgebied van de stammen Juda, Simeon, Dan en Benjamin bevatte, en waarbij ook Idumea gerekend werd.
- Het Overjordaanse, gelegen ten oosten van de Jordaan, ook wel Perea genoemd. Hiertoe behoorden: Dekapolis, het land van de 10 steden, Matth. 4 :25; Mark 5 :20; het land der Gadarenen/Gergesenen, Matth. 8 :28; Mark. 5 :1; Luk. 8 :26; de delen van het oude Basan: Gaulanites, Trachonitis, Auranitis, en Iturea, genoemd naar Jetur, Gen. 25:15.
Bron
C. Lindeboom, Bijbelgids, of Handleiding tot het verkrijgen van Bijbelkennis (Middelburg: Stichting de Gihonbron, 2009; bewerking door J. Pluimers van de uitgave uit 1929), blz. 147-149. Hieruit is, onder toestemming, op 14 okt. 2016 tekst gebruikt.
Voetnoot
- ↑ Het land was daarvoor onder de heerschappij van de Perzen geweest, 430-330 vóór Chr. Daarna zeven jaar onder Griekse, 330-323. Daarna kwam het onder de macht van Egypte, 323-200. Daarna werd het land onderworpen aan de Syriërs, 200-170. De joden vochten zich vrij onder de Makkabeeën, en zijn toen honderd jaar geregeerd door vorsten uit dit geslacht. Bij een broedertwist werden de Romeinse troepen te hulp geroepen, met dit gevolg, dat in 63 vóór Chr. Palestina bij het Romeinse Rijk werd ingelijfd.