Ezel

Uit Christipedia
(Doorverwezen vanaf Woudezel)
Arabier uit Bethlehem op zijn ezel, ca. 1895

De ezel (Du. Esel, Eng. ass) is een onevenhoevig zoogdier dat in de taxonomie wordt ingedeeld bij de familie van de paardachtigen.

Woorden. Er worden in het Oude Testament vijf Hebreeuwse woorden gebruikt voor de binnenlandse en de wilde ezel, verwijzend naar de sterkte of de kleur.


In het Oosten nam de ezel vroeger de plaats die het paard had onder de Europese naties. Het is in het Oosten een veel edeler dier en wordt er voor intelligent gehouden, vgl.
Jes 1:3 Een rund kent zijn bezitter en een ezel de kribbe van zijn eigenaar, [maar] Israël heeft geen kennis, Mijn volk heeft geen inzicht.
Een goed. Het dier wordt in het Oosten zeer gewaardeerd en goed behandeld. Het werd gebruikt voor het rijden door zowel mannen als vrouwen, en voor het vervoeren van lasten. Onder de bezittingen van een man worden zijn ezels vaak opgesomd (Gen. 12:16; Job 1: 3; 42:12; Ezra 2:67; Neh. 7:69). Bijvoorbeeld bij de opsomming van de rij- en lastdieren die de teruggekeerde Joodse ballingen meebrachten, worden ook de ezels genoemd. Hun getal was het grootst:
Ezr 2:66 Hun paarden: zevenhonderdzesendertig; hun muildieren: tweehonderdvijfenveertig. Ezr 2:67 Hun kamelen: vierhonderdvijfendertig; [hun] ezels: zesduizend zevenhonderdtwintig. (HSV)
Job was een rijke Oosterling, die 500 ezelinnen bezat (Job 1:3).

Onrein dier. Het vlees van de ezel aten de Joden niet, want het was als zijnde onrein verboden. Het werd echter gegeten in de ontzettende hongersnood bij de belegering van Samaria, 2 Koningen 6:25.

Witte ezel. De 'witte ezels' in Richt. 5:10 genoemd worden nog steeds zeer geprezen in het Oosten. 

Wilde ezel

Wilde ezel in Israël (2013).

Van de tamme ezel is de wilde ezel te onderscheiden, die erg wild en zeer snel is en zelden worden getemd.

Naam. De Hebreeuwse naam is פרא, pere, of פרה, pereh (Jer 2:24). Het woord komt 10x in het Oude Testament voor. Het Strongnummer is 06501. Synoniem: woudezel(in) (Statenvertaling).

De Engel van Jahweh zei tot Hagar dat haar zoon een wilde ezel van een mens zou zijn.
Ge 16:12  En hij zal zijn een wilde ezel [van een] mens; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders. (HSV)
De wilde ezel is een passend zinnebeeld van de natuurlijke mens, de mensen zoals hij van natuurlijke geboorte is (in tegenstelling tot de geestelijke mens), Job 11:12.
Job 11:12 Dan zou een verstandeloos mens verstandig worden, en het veulen van een wilde ezel [als] mens geboren worden. (HSV)
God vroeg aan Job:
Job 39:5 (39:8) Wie heeft de wilde ezel vrij laten gaan? En wie heeft de banden van de woudezel losgemaakt? (HSV)
Zie ook Jer. 2:24 en Dan. 5:21.

Bron

A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Ass. Tekst van dit lemma is op 4 jan. 2016 vertaald en verwerkt.