Zondvloed en het paleozoïcum
Opbouw van de aarde. Onze aarde is opgebouwd uit verschillende lagen. Midden in de aardbol bevindt zich de kern. Het middelpunt van de aarde moet gezocht worden op ongeveer 6370 km diepte. Daar ligt de kern van de aarde. Gerekend vanaf het oppervlak van de aarde begint de kern op 2900 km. diepte. Om de kern heen ligt de mantel. De aardmantel bestaat uit vloeibaar gesteente.
Aardkorst. Het oppervlak van de mantel is door langzame afkoeling veranderd in graniet: de lithosfeer.
Onder de lithosfeer, op ongeveer 100 km. diepte, begint het vloeibare deel van de mantel.
Het overgangsgebied in de aardmantel van het graniet naar het vloeibare deel heet de asthenosfeer.
In de oceanen ligt op de betrekkelijk dunne, tot graniet gestolde bovenste laag van de mantel een (8 tot 10 km dunne) oceaankorst van basalt. Basalt is evenals het graniet een product van de aardmantel en ontstaat aan het oppervlak uit snelstromend lava. Het is een uitvloeiingsgesteente. Het verschil tussen het graniet en het basalt wordt veroorzaakt door de verschillende factoren bij de stolling.
De continentale korst (het land), die eveneens op de lithosfeerlaag van de mantel ligt, is doorgaans dikker en bestaat uit diverse aardlagen.
Platen. De aardkorst vertoont grote barsten, waardoor los van elkaar grotere en kleinere 'schollen' of platen zijn ontstaan. Een plaat bestaat uit oceanische- of continentale korst met de daaronder liggende lithosfeerlaag van de mantel. Voorbeelden van platen zijn: de Euraziatische plaat, de Afrikaanse plaat, de Pacifische plaat (onder de Grote Oceaan), de Noord-Amerikaanse plaat enz.
Aardlagen van de continentale korst. De continenten zijn opgebouwd uit verschillende aardlagen van verschillende dikte. Bij elkaar kunnen de aardlagen pakketten van 20 tot 70 kilometer dikte vormen. In het algemeen kan men er van uit gaan dat de laag die onder ligt, ouder is dan de laag daar boven. Dat is ook logisch. De oudste aardlagen moeten gezocht worden midden op de continenten, ze worden kratons genoemd. Op en om de kraton zijn door sedimentatie de latere lagen afgezet. Soms is een kraton niet bedekt door jongere lagen en ligt ze aan het oppervlak. Men spreekt dan van een schild. Scandinavië is in feite één schild.
Geologische / archeologische tijdperken[1] |
---|
|
Hun afzetting. De gangbare mening is dat de aardlagen van de continentale korst in drie verschillende hoofdtijdperken zijn afgezet. De drie hoofdtijdperken heten het precambrium (ouder dan 540 miljoen jaar), het paleozoïcum (begon 540 miljoen jaar geleden) en het mesozoïcum (begon 250 miljoen jaar geleden).
Zondvloed wellicht in paleozoïcum. De zeer lange tijdperken van miljoenen en nog eens miljoenen jaren roepen bij hen die belijden dat de Bijbel het Woord van God is, vragen op. De Bijbel leert ons dat het leven op aarde een korte geschiedenis kent. De aardlagen hebben zich in ieder geval gevormd na de schepping van het leven. Ze bevatten immers fossielen van organismen! Het paleozoïcum wordt daarom binnen creationistische kring (zij die in een schepping geloven) in een steeds sterkere mate gezien als zijnde gelijktijdig met het zondvloedgebeuren.
Aardlagen van het paleozoïcum. Aan de hand van fossielen heeft men kenmerken voor de verschillende aardlagen vastgesteld en gesteld dat de verschillende lagen, waaruit zo'n hoofdtijdperk bestaat, op hun beurt in afzonderlijke perioden zijn ontstaan. Van de lagen met overeenkomstige fossielen beweert men vervolgens dat ze gelijktijdig zijn ontstaan. Dat laatste is uiteraard maar de vraag. Een drooggevallen laag met reptielen en varens kan door allerlei omstandigheden weer onder water komen te liggen en andere organismen herbergen. Of, lagen kunnen door een sterke activiteit van de aardmantel uit het water worden opgeheven en meteen een geschikt woongebied voor landdieren worden.
De aardlagen worden genoemd naar de periode waarin ze zijn ontstaan. De naam van de periode is weer ontleend aan de naam van een gebied waarin een laag met deze bepaalde kenmerken is gevonden en bestudeerd. De onderste en oudste laag van het paleozoïcum, ontstaan na het precambrium, heet het cambrium. Vervolgens neemt men aan dat daar boven op na elkaar zijn ontstaan het ordovicium, het siluur, het devoon, het carboon en het perm. Ze liggen niet altijd in deze volgorde op elkaar. Lagen kunnen ontbreken. Soms komt het zelfs voor dat 'oudere' lagen boven de 'jongere' lagen liggen.
Cambrium. Het cambrium, de oudste laag van het paleozoïcum, ontleent zijn naam aan de Romeinse naam voor Wales, Cambria. De periode zou volgens de gangbare mening in de geologie 542.000.000 jaar geleden zijn begonnen.
Orodvicium, Siluur. De namen voor het ordovicium en het siluur zijn afgeleid van Keltische stammen die in Wales hebben gewoond, de Ordovici en de Silures. Het ordovicium zou zijn ontstaan 488.000.000 jaar geleden, het siluur 444.000.000 jaar.
Devoon. Het devoon dankt zijn naam aan het graafschap Devonshire in Engeland en begon 416.000.000 jaar geleden.
Carboon. Het carboon refereert naar de steenkoolafzettingen in het Verenigd Koninkrijk, begon 359.000.000 jaar geleden.
Perm. Het perm is genoemd naar een oud koninkrijk uit een ver verleden in de Oeral (Rusland). Het perm begon 299.000.000 jaar geleden en eindigde 251.000.000 jaar geleden.
'Miljoen jaren'. Men wekt de indruk dat de miljoenen jaren berusten op nauwkeurige wetenschappelijke berekeningen. In feite berusten ze op aannames die honderdvijftig jaar geleden bedacht zijn. De lange perioden zijn bedacht om de evolutiegedachte geloofwaardig te maken.
In water afgezet. Kenmerkend voor de lagen van het paleozoïcum is, dat ze op alle continenten voorkomen en in water zijn afgezet. Het zijn mariene lagen.
Snelle afzetting bij catastrofe. Het valt op dat de afzettingen snel ontstonden, onder catastrofale omstandigheden. Daardoor kan het zijn dat steenkoollagen wereldwijd vrijwel gelijktijdig zijn ontstaan uit enorme velden van (al of niet drijvend) plantaardig materiaal die snel werden bedolven door sediment. Hoge druk vanwege het daarboven liggend pakket sediment en warmte hebben het verkolingsproces sneller doen verlopen dan men algemeen wil aanvaarden. De snelheid van sedimentatie blijkt daaruit dat de vele gevonden resten van dieren en planten niet de tijd kregen te verteren. Fossilisatie van organismen vindt normaal plaats na een snelle bedekking en afsluiting van zuurstof. De fossielen liggen bovendien verspreid in de aardlaag. De snelle opvolging van lagen wordt ook aangetoond door het feit dat boomstammen met de wortels in de ene laag liggen, terwijl de stam bedekt is geworden door de volgende laag. Bij een heel langzaam proces van sedimentatie zou de stam reeds volledig verteerd zijn. Stel dat met grote tussenperioden de aardlagen afzonderlijk zouden zijn ontstaan, dan zouden tussen de aardlagen de bewoningslagen van planten en dieren gevonden moeten worden. Die bewoningslagen ontbreken. Daaraan heeft men in de gangbare geologie de conclusie verbonden dat iedere periode is geëindigd in een wereldcatastrofe, waarbij het leven bijna is weggevaagd en er sprake is geweest van een massa-extinctie. Maar, zegt men dan, het massaal uitsterven van soorten heeft juist een opbloei van evolutionaire ontwikkelingen gegeven. Deze gedachte is misleidend. Men koestert zich met de gedachte, dat wanneer soorten verdwijnen door uitsterving, evolutie voor nieuwe soorten zal zorgen.
Men heeft er op gehoopt dat de fossielen een duidelijke ontwikkeling vertoonden van heel eenvoudig naar meer gecompliceerd. Met andere woorden, dat evolutie aangetoond zou worden. De gevonden organismen geven tot die gedachte echter geen enkele aanleiding. De schakels ontbreken; in het Engels spreekt men van 'missing links'. De versteende organismen behoren in de onderste lagen algemeen tot in zee levende organismen (algen, wieren, sponzen, trilobieten). De bovenste lagen vertonen duidelijk een grotere variatie aan organismen (varens, insekten, spinnen, amfibieën en reptielen). Dat wil echter niet zeggen dat er inmiddels een voortgaande evolutie heeft plaats gevonden, zoals men al te graag wil beweren. Het bevolken van de aarde heeft niets van doen met evolutie, maar alles met successies, met opvolging van bewoning. De organismen met een trager voortplantingstempo of die alleen kunnen leven in droger geworden gebied, kregen in de bovenste lagen gelegenheid zich meer en meer te manifesteren. De aardlagen ontstonden echter zo snel dat bloeiende planten (incl. naaldbomen en loofbomen) en zoogdieren in die aardlagen nog niet te ontdekken zijn. Ook de mens bleef na de vloed nog lange tijd binnen een klein gebied wonen. Mogelijk heeft de lithosfeerlaag van de mantel eerst na de vloed door langzame afkoeling onder de continentale korst zijn maximale dikte bereikt.
Alleen een zondvloed, een wereldomvattend cataclysme, zoals beschreven in de Bijbel, kan het bestaan van de tegenwoordige aardkorst met zijn 'aardlagen' verklaren. Het heeft daarom de voorkeur om niet over het paleozoïcum te spreken, maar over het paleozoïsch cataclysme. De zondvloed vond plaats in het jaar 4066 v. Chr[3].
Bronnen
Ariel A. Roth, Oorsprong. Wetenschap en Bijbel verenigd. (Heerenveen 2003)
Dr. W.J. Ouweneel, De ark in de branding (Amsterdam 1976)
A.M. Rehwinkel, De zondvloed in het licht van de Bijbel, de geologie en de archeologie (Amsterdam 1971)
R.R. Coenraads e.a. Geologica. De dynamische krachten van de aarde (uitg. H.F. Ullmann 2008)
H. Wiegers, De geologische kolom: ontstaan en achtergronden van de geologische tijdschaal. Amersfoortse Studies 17
Ing. H. Wiegers, Ing. C. van der Louw, De zondvloed in Nederland. Amersfoortse studies no. 23, Leiden 1996
Rob de Meijer, Wim van Westrenen, Hoe werkt de aarde? Een nieuwe kijk op het binnenste van onze planeet (Diemen 2009)
Wikipedia
Voetnoot
- ↑ Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Geologische_tijdschaal
- ↑ Sommigen plaatsen de kopertijd na de nieuwe steentijd als een overgangsfase naar de bronstijd.
- ↑ Volgens de tijdrekening van het artikel Chronologie: Noach tot Abraham