Elam (naam)
Elam (= 'eeuwigheid') is in de Bijbel een eigennaam en een plaatsnaam.
De naam 'Elam' betekent 'eeuwigheid'[1].
- Elam, zoon van Sem.
- Elam, een koninkrijk genoemd naar de zoon van Sem
- Elam, zoon van Sasak, een Bejaminiet, 1 Kron. 8:24.
- Elam, zoon van Meselemja; een Korachiet ten tijde van David, 1 Kron. 26:3.
- Elam, een hoofd van het volk, die het verbond verzegelden. Neh. 10:14.
- Elam, wiens nakomelingen waren getrouwd met vreemde vrouwen, Ezra 10:2,26.
- Elam, een priester die deelnam aan de inwijding van de herstelde muur van Jeruzalem, Neh. 12:42.
- Twee of meer personen genaamd Elam, wier afstammelingen terugkeerden uit de Babylonische ballingschap, Ezra 2:7,31; 8:7; Neh. 7:12,34.
Bron
A New and Concise Bible Dictionary (George Morris, 1899) s.v. Elam. Hieruit is op 25 jan. 2013 tekst genomen, vertaald en verwerkt.
Voetnoot
- ↑ Hebreeuws-Nederlands Lexicon, onderdeel van de Online Bible, een uitgave van Importantia.