Bijbel:1 Korinthiërs 13

Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 2 mei 2024 om 16:46 (Nieuwe pagina aangemaakt met '<section begin=1 /><sup>1</sup> Als ik in de talen van de mensen en van de engelen spreek, maar ik heb geen liefde, dan ben ik klinkend koper of een schelle cimbaal geworden. <section end=1 /><noinclude> </noinclude><section begin=2 /><sup>2</sup> En als ik profetie heb, en ik weet alle verborgenheden en alle kennis, en als ik al het geloof heb, zodat ik bergen verzet, maar ik heb geen liefde, dan ben ik niets. <section end=2 /><noinclude> </noinclude><secti...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

1 Als ik in de talen van de mensen en van de engelen spreek, maar ik heb geen liefde, dan ben ik klinkend koper of een schelle cimbaal geworden.

2 En als ik profetie heb, en ik weet alle verborgenheden en alle kennis, en als ik al het geloof heb, zodat ik bergen verzet, maar ik heb geen liefde, dan ben ik niets.

3 En als ik al mijn bezittingen uitdeel, en als ik mijn lichaam overgeef om mij te beroemen, maar ik heb geen liefde, dan baat het mij niets.

4 De liefde is lankmoedig, is goedertieren; de liefde is niet jaloers; de liefde praalt niet, is niet opgeblazen,

5 handelt niet onwelvoeglijk, zoekt niet haar eigen belang, wordt niet verbitterd, rekent het kwade niet toe,

6 verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verblijdt zich met de waarheid;

7 alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verduurt zij.

8 De liefde vergaat nooit; maar hetzij profetieën, zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen, zij zullen ophouden; hetzij kennis, zij zal te niet gedaan worden.

9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele,

10 maar wanneer het volmaakte is gekomen, zal wat ten dele is, te niet gedaan worden.

11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, overlegde ik als een kind; nu ik een man geworden ben, heb ik afgedaan met wat van het kind was.

12 Want wij kijken nu door een spiegel, wazig, maar dan van aangezicht tot aangezicht, nu ken ik ten dele, maar dan zal ik kennen zoals ik ook gekend ben.

13 En nu blijft geloof, hoop, liefde, deze drie; maar de meeste van deze is de liefde.