Bijbel:Hebreeën 1

Versie door Kees Langeveld (overleg | bijdragen) op 3 mei 2024 om 17:25 (Nieuwe pagina aangemaakt met '<section begin=1 /><sup>1</sup> Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon, <section end=1 /><noinclude> </noinclude><section begin=2 /><sup>2</sup> die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door Wie Hij ook de werelden gemaakt heeft. <section end=2 /><noinclude> </noinclude><section begin=3 /><sup>3</sup> Deze, die de uitstraling i...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

1 Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatst van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon,

2 die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door Wie Hij ook de werelden gemaakt heeft.

3 Deze, die de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen en die alle dingen draagt door het woord van zijn kracht, is, nadat Hij door Zichzelf de reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht, gaan zitten aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge,

4 zoveel meer geworden dan de engelen als Hij uitnemender naam geerfd heeft dan zij.

5 Want tot wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd: ‘U bent mijn Zoon, Ik heb U heden verwekt’? En opnieuw: ‘Ik zal Hem tot Vader zijn, en Hij zal Mij tot Zoon zijn’?

6 En opnieuw, wanneer Hij de Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: ‘En laten alle engelen van God Hem aanbidden’.

7 En van de engelen zegt Hij wel: ‘Die zijn engelen tot geesten maakt en zijn dienaars tot een vuurvlam’,

8 maar van de Zoon: ‘Uw troon, O God, is tot in alle eeuwigheid en de scepter van de rechtmatigheid is de scepter van uw koningschap.

9 U hebt gerechtigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat; daarom heeft God, uw God, u gezalfd met vreugdeolie boven uw metgezellen’.

10 En ‘U, Heer, hebt in het begin de aarde gegrondvest, en de hemelen zijn werken van uw handen.

11 Zij zullen vergaan, maar U blijft;

12 en zij zullen alle als een kleed verouderen, en als een mantel zult U ze samenrollen en als een kleed zullen zij veranderd worden; maar U bent Dezelfde en uw jaren zullen niet ophouden’.

13 Tot wie van de engelen echter heeft Hij ooit gezegd: ‘Zit aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden stel tot een voetbank voor uw voeten’?

14 Zijn zij niet allen dienende geesten, die tot dienst uitgezonden worden ter wille van hen die de behoudenis zullen beerven?