k
geen bewerkingssamenvatting
(Nieuwe pagina aangemaakt met ''''Eerstgeborene''' of ''eerstgeboorte'' heet de mens die of het dier dat het eerst uit zijn ouders geboren is. Het '''eerstgeboorterecht''' is het recht of de...') |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 8:
Aan de eerstgeboren zoon kwam het eerste '''gezag''' in de familie toe, „mijn kracht, mijn eerste macht" (Gen. 49 : 3). Daarin ligt
# Het grootste aanzien en het recht van '''opzicht''' over de familie. In de tijd van de koninklijke heerschappij geldt daarom ook de eerstgeboren prins als natuurlijke troonopvolger (2 Kron. 21:3). Door dit ouderdomsrecht dat van de tijden der aartsvaders af onder het volk in Egypte voortduurde, werd de band der families en de voortplanting der overleveringen, de vaderlijke tucht en zeden bevorderd en het volk voor verstrooiing bewaard. De vader mocht, uitgenomen op bijzondere goddelijke aanwijzing (Gen. 49, deling van het eerstgeboorterecht tussen Jozef en Juda, 1 Kron. 6: 1), het eerstgeboorterecht niet op een andere zoon overdragen, op de later geborenen van zijn meer geliefde vrouw. Het tot een spreekwoord geworden verkopen daarvan strekt Esau (Gen. 25:31, vgl. Hebr. 12 : 16) tot groot verwijt.▼
De eerstgeborene had echter als hoofd van de familie niet alleen zijn moeder tot haar dood te verzorgen, maar hij moest ook zijn nog ongehuwde zusters tot aan hun huwelijk van voedsel, kleding en al het nodige voorzien.
Hierbij werd naderhand (Deut. 21:15-17) bepaald, dat, wanneer de vader twee vrouwen heeft, waarvan hij de ene meer liefde toedraagt dan de andere, hij niet de jongere zoon van de geliefde vrouw boven de oudere zoon van de minder geliefde mag voortrekken; hij moet volstrekt het eerstgeboorterecht met de twee delen van zijn gehele nalatenschap, ongeschonden laten aan de eersteling van zijn kracht.
Stierf de eerstgeborene vóór de vader en had hij kinderen, dan ging op deze het erfdeel over en niet op de volgende broer.
▲
Figuurlijk heet '''Israël''' de eerstgeboren zoon van God onder de volkeren, als het uit alle volkeren der oudheid door God verkoren openbaringsvolk (Exod. 4: 22, vgl. Rom. 3: 1 vv., Ef. 2: 12).
|