Erfenis: verschil tussen versies

1.251 bytes toegevoegd ,  4 jaar geleden
k
Regel 6:
De ''erfgenaam'' is de persoon die in het bezit van de erfenis treedt. In het begrip van ''erfgenaam'' kan zowel het element „van rechtswege" als „zonder verdiensten" liggen.
 
''Erfakker'' is het aan ieder huisgezin in Israël vandoor de HeerGod, als de erf- en leenheer, die voor het volk het land veroverd heeft, aangewezen aandeel, dat men niet verkopen, maar slechts tot vruchtgebruik tot aan het jubeljaar aan een ander verpachten mocht, en dat de vaste grond en kern van al het familie-eigendom vormde (Lev. 27: 28. 1 Kon. 21: 3).
 
'Erfgoed', 'erfenis' of 'erfdeel' wordt dikwijls in een oneigenlijke zinnebeeldige zin gebruikt.
 
'Erfenis' en 'erfgenaam' zijn in het Nieuwe Testament benamingen ontleend aan erflating door mensen, maar ook aan het bezit van stukken land in Israël, dat het erfdeel van de Israëlieten was. Van hier zijn deze benamingen, bij wijze van zinspeling, toegepast op de voortreffelijker bezittingen, die een gelovige, volgens de belofte van God, in de hemel te verwachten heeft. De hemelse erfenis is verbonden met een hogere gelukzaligheid dan een erfenis bestaande uit aardse goederen.
 
== Erfrecht in het oude Israël ==
Het erfrecht van de Israëlieten was wat zijn wezen betreft het volgende: volgens een oud gebruik (Gen. 21: 10 vgl. 24: 36; 25 : 5; 31: 14), dat men ook bij andere volken, bijvoorbeeld de Atheners vindt, verviel de nalatenschap van de vader slechts aan de zonen van de rechtmatige vrouwen. De weduwen en ongehuwde zusters bleven in het huis van de eerstgeborene, die reeds in vroegere tijd een voortreffelijker (Gen.  25: 31; 49: 3 vgl. Ps. 105: 36; volgens Deut. 21: 15), een dubbel erfdeel kreeg en als familiehoofd werd beschouwd. Uitzonderingen, dikwijls in vroegere tijd, voornamelijk bij zonen van meer geliefde vrouwen, of wegens overtreding van de eerstgeborenen bijv. bij de zonen van Jakob (Gen. 48 : 5; hoofdst. 49. 1 Kron. 6: 1) waren volgens de wet van Mozes niet geoorloofd<ref>De veronderstelling dat de wet van Mozes in dezen een berisping tegen Jakob bevat, dat hij aan Jozef als zoon van zijn lievelingsvrouw Rachel een dubbele erfenis gegeven heeft, is ongegrond, daar Ruben wegens zijn overtreding niet slechts onterving, maar (Lev. 20: 10) de dood, ook de volgende, Simeon en Levi, straffen verdiend hadden, en ten gevolge hiervan de verdeling van het eerstgeboorterecht tussen Juda en Jozef de rechtvaardigste en het minst aan de afgunst van de andere broeders blootgesteld was.</ref>.
 
'''Zonen van bijvrouwen.''' De zonen van de bijvrouwen kregen geschenken volgens Gen. 25: 6. Evenwel is daarover in de wet niets bepaald, en volgens Gen. 30:3, vgl. 49: 1, behandelt Jakob de zonen van zijn bijvrouwen, als die van zijn eigenlijke vrouwen, daar zij deze in de schoot baarden. [[Jefta]] (Richt. 11:1) werd niet als zoon van een bijwijf, maar van een hoer, uit het erfdeel gestoten.
Regel 19:
'''Dochters''' verkregen gewoonlijk slechts een uitzet (Gen.  31: 14) en erfden met de zonen slechts door een bijzondere begunstiging van de vader (Job  42: 15. Joz. 15 : 16. Richt. 1: 12). [[Kaleb]] had als beloning een tweede erfdeel buiten het lot, dat hij aan zijn dochter kon geven. Waren er echter geen zonen voorhanden dan erfden de dochters (Num. 27 : 1) , maar zij moesten mannen uit de stam huwen, opdat de stammen bij elkaar bleven (vgl. Num. 36 voornamelijk vs. 11, en 1 Kron. 24: 21; 25: 28. Neh. 7: 63. Zie ook het apocriefe Tobias 6: 12 ; 7: 14). Deze voerden dan de naam van de schoonvader, werden als zijn zonen aangezien en plantten zo het geslacht zonder gaping voort. Huwde een erfdochter in een anderen stam, dan verloor zij het erfdeel. In latere tijd werd overigens deze beperking van de vrouwelijke erfgenamen opgeheven.
 
'''Kinderloos.''' Liet iemand in het geheel geen kinderen na, dan erfden zijn broeders, na dezedezen zijn neven, maar altijd slechts verwanten van vaders zijde (Num.  27 : 9). Was er iemand van de verwantschap van vaders zijde die met de weduwe het plichthuwelijk aanging en zodoende het vruchtgebruik en de besturing van de erfenis aanvaardde, dan bleef volgens rabbijnse wetsuitlegging aan de weduwe het vruchtgebruik tot aan haat dood of tot zij met een ander huwde, waarop de erfenis aan de betreffende aanverwant van de gestorven man verviel.
 
'''Knechten.''' Ook trouwe knechten konden door een laatste wil of met legaten bedacht of in vele gevallen met de kinderen gelijk gesteld worden (Spr. 17: 2 , vgl. 30: 23) of wanneer er geen wettige erfgenamen waren, in plaats van kinderen aangenomen en tot erfgenamen benoemd worden (Gen. 15: 3), of aan de erfdochter uitgehuwelijkt worden (1 Kron. 2: 34).
Regel 45:
== Levieten ==
Aan de Levieten werd geen erfdeel gegeven in hetmidden van hun broeders, want de Heer sprak tot Aäron: Ik ben uw deel en uw erfgoed onder de kinderen Israëls (Num. 18 : 20. Deut. 10 : 9. Ezech. 44: 28 enz.), waarmee aan de priesters tegelijk door God geschonken wordt, wat Hem behoorde, de offergaven en de tienden, en waarmee in hogere zin voor de geestelijke priesters van het Nieuwe Testament afgebeeld wordt, dat God in Christus hun hoogste goed, hun schat en hun erfdeel zijn zal.
 
== Erfdeel van David ==
Opmerkelijk is dat David zijn God als erfdeel beschouwt: <blockquote>''Ps 16:5  De HEERE is het deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. Ps 16:6  De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden. (SV)''</blockquote>In de NBG51-vertaling: <blockquote>''Ps 16:5  O HERE, mijn erfdeel en mijn beker, Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees. Ps 16:6  De meetsnoeren vielen mij in liefelijke dreven, ja, mijn erfdeel bekoort mij.'' (NBG51)</blockquote>Johannes Calvijn schreef als commentaar: "Met een rustig en stil gemoed rust hij in de eeuwige God, ja, zo hoog is zijn roem, dat hij ten zeerste veracht, wat de wereld buiten Hem aan hem als werkelijk aanbiedt. Want in een heerlijke lofzang zijn God verheffend, zegt hij, dat hij niets meer verlangt."<ref>Aangehaald in Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901), commentaar op Ps. 16:6. </ref>
 
== Erfgenaamschap en erfenis van de Heer Jezus ==