Evangelie naar Lukas/Hoofdstuk 9: verschil tussen versies

k
Regel 148:
 
''Mr 9:9  En terwijl zij van de berg afdaalden, gebood Hij hun dat zij niemand zouden vertellen wat zij hadden gezien, voordat de Zoon des mensen uit de doden was opgestaan.'' (Telos)
 
== Luk. 9:39 ==
Lu 9:39  En zie, een geest grijpt hem en plotseling schreeuwt hij en laat hem stuiptrekken en schuimen, en hij gaat ternauwernood bij hem vandaan als hij hem mishandelt. (Telos)
'''Een geest.''' Een demon: een boze, onreine geest, zie vers 42, waar hij aangeduid wordt met 'demon' en 'onreine geest'.
 
'''Mishandelt.''' Dat zal een ogenblik later gebeuren,zie vers 42.
 
'''Stuiptrekken.''' Dat gaat een ogenblik later gebeuren, zie vers 42.
 
== Luk.9:41 ==
Lu 9:41  Jezus nu antwoordde en zei: O ongelovig en verdraaid geslacht, hoe lang zal Ik nog bij u zijn en u verdragen? Breng uw zoon hier. (Telos)
'''O ongelovig en verdraaid geslacht.''' Dit zegt de Heer ten aanhoren van de menigte, waaruit een man zijn smeekbede heeft gesproken (vers 38). Hetzelfde ongeloof, dezelfde ontrouw wordt het volk Israël verweten in het lied van Mozes, die de leider van het volk sprak aan het eind van zijn leven.
 
''De 32:15 Maar toen Jesjurun vet werd, trapte hij achteruit - u bent vet, u bent dik, u bent vetgemest - toen verliet hij God, Die hem gemaakt heeft, hij versmaadde de Rots van zijn heil. De 32:16  Zij hebben Hem tot na-ijver gebracht met vreemde goden, met gruwelijke daden hebben zij Hem tot toorn verwekt. De 32:17  Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God; aan goden die zij niet kenden, aan nieuwe goden, die kortgeleden gekomen zijn, voor wie uw vaderen niet gehuiverd hebben. De 32:18  De Rots Die u verwekt heeft, hebt u veronachtzaamd, en u hebt de God Die u gebaard heeft, vergeten.'' (HSV)
 
In dat lied wordt Israël, des HEEREN deel (Deut. 32:9), ook een "verkeerd en verdraaid" (32: 5) geslacht, een "dwaas en onwijs volk" (32:6), een "geheel verkeerd geslacht" (32:20) genoemd, zonder verstand (32:28). Het schetst Israëls verwording en afval.
 
''De 32:5  Hij heeft het tegen Hem verdorven; het zijn Zijn kinderen niet; de schandvlek is hun; het is een verkeerd en verdraaid geslacht. De 32:6  Zult gij dit den HEERE vergelden, gij, dwaas en onwijs volk! Is Hij niet uw Vader, Die u verkregen, Die u gemaakt en u bevestigd heeft? De 32:7  Gedenk aan de dagen van ouds; merk op de jaren van elk geslacht; vraag uw vader, die zal het u bekend maken, uw ouden, en zij zullen het u zeggen. (...) De 32:20  En Hij zeide: Ik zal Mijn aangezicht van hen verbergen; Ik zal zien, welk hunlieder einde zal wezen; want zij zijn een gans verkeerd geslacht, kinderen, in welke geen trouw is. (SV)''
 
Het Griekse werkwoord achter 'verdraaid' is διαστρεφω, dia<u>stre</u>pho, dat betekent: verdraaien, een draai geven, verkeren, verwringen. Het heeft ook figuurlijke betekenissen: iets verkeerd voorstellen (Hand. 13:10), iemand van de rechte weg afbrengen, van het rechte pad afwenden, verleiden (Luk. 23:2). In Luc. 9:41 betekent het: zedelijk verkeerd, zedelijk slecht<ref>D. Harting, ''Grieks Woordenboek op het Nieuwe Testament'' (1861-1863). Opgenomen als ''Grieks-Nederlands handwoordenboek op het Nieuwe Testament'' in Online Bible (uitgeverij Importantia).    </ref>, zoals in Flp 2:15.
 
''Flp 2:15  opdat u onberispelijk en rein bent, onbesproken kinderen van God temidden van een krom en verdraaid geslacht, waaronder u schijnt als lichten in de wereld,''
 
De NBG51-vertaling heeft 'verkeerd'. De Canisius-vertaling heeft 'boos'. De Leidse vertaling en de Herziene Statenvertaling hebben 'ontaard'. De Naardense vertaling heeft 'verworden' en in de parallelplaats Matth. 17:17 'ontaard'.
 
Sommigen lezen de gedachte van afwending, tegenstaan, dwarsheid. De Willibrord-vertaling heeft 'tegendraads'; de NBV2004-vertaling heeft 'dwars'.
 
'''Hoe lang zal Ik nog bij u zijn en u verdragen?''' Mozes sprak het lied (Deut. 32, zie boven) aan het eind van zijn leven. Deze man Gods zou het volk niet in het beloofde land brengen. Dit was voor Jozua weggelegd. Jezus kon, tijdens zijn omwandeling op aarde, zijn ongelovig volk niet in het beloofde land, niet in het vrederijk brengen. Dat zal Hij echter doen bij zijn wederkomst, als een Jozua.
 
== Luk. 9:42 ==
Lu 9:42  En nog terwijl hij naderbij kwam, rukte de demon aan hem en liet hem stuiptrekken. Jezus echter bestrafte de onreine geest, maakte het kind gezond en gaf het aan zijn vader terug. (Telos)
'''Rukte de demon aan hem.''' Zie 'grijpt hem' in vers 39. De geest (vers 30) is een [[demon]]: een boze, onreine geest, een gevallen engel.
 
'''Stuiptrekken.''' Dat verschijnsel had de vader genoemd, zie vers 39.
 
'''Gaf het aan zijn vader terug.''' Aan hem die natuurlijk gehecht was aan zijn eniggeboren zoon. Iets van dat 'teruggeven' gebeurt bij de wederkomst van de Heer Jezus. Wat gebeurt er met onze ontslapen gelovige dierbaren. God zal ze met Jezus bij ons brengen.
 
''1Th 4:14  Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en opgestaan, evenzeer zal God ook de door Jezus ontslapenen met Hem <u>brengen</u>. (Telos)''
 
== Luk. 9:43 ==
Lu 9:43  En allen stonden versteld over de majesteit van God. Toen nu allen zich verwonderden over alles wat Hij deed, zei Hij tot zijn discipelen: (Telos)
'''Over de majesteit van God.''' Door zijn optreden werd iets van Gods majesteit openbaar. Jezus koninklijke heerlijkheid en majesteit was op de berg getoond aan drie discipelen. Petrus was één van hen. Over zijn belevenis schrijft hij later:
 
''2Pe 1:16  Want niet als navolgers van vernuftig verzonnen fabels hebben wij u de kracht en komst van onze Heer Jezus Christus bekend gemaakt, maar als ooggetuigen van zijn <u>majesteit</u>. 2Pe 1:17  Want Hij ontving van God de Vader eer en heerlijkheid, toen van de luisterrijke heerlijkheid zo’n stem tot Hem kwam: ‘Deze is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden’.  2Pe 1:18  En wij hoorden deze stem uit de hemel komen, toen wij met Hem op de heilige berg waren.(Telos)''
 
Nu had de menigte door en in Jezus iets gezien van Gods majesteit. Jezus' koninklijke macht en gezag was een afstraling van Gods majesteit. Hij is het beeld van God, de Majesteit in de hoge.
 
''Heb 1:3  Deze, die de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen en die alle dingen draagt door het woord van zijn kracht, is, nadat Hij door Zichzelf de reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht, gaan zitten aan de rechterhand van de <u>Majesteit</u> in de hoge, (Telos)''
 
''Heb 8:1  De hoofdzaak nu van wat wij zeggen is, dat wij zo’n hogepriester hebben, die is gaan zitten aan de rechterzijde van de troon van de <u>Majesteit</u> in de hemelen, (Telos)''
 
== Voetnoot ==