Ezechiël 21: verschil tussen versies

3.860 bytes toegevoegd ,  5 maanden geleden
k
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(2 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
{{Bijbelhoofdstukcommentaar|Bijbelboektitel=Ezechiël|Bijbelboekpagina=Ezechiël (boek)|Bijbelboek=Ezechiël|Aantalhoofdstukken=48|Aantalverzen=32}}
==Samenvatting==
''1-7'' Onheilsprofetie tegen het land Israël: het zwaard van God zal uitroeien de rechtvaardige en de goddeloze. Ezechiël moet het onheil uitbeelden door te zuchten en de kreunen. ''8-17'' Gods zwaard is ter slachting gescherpt en gewet, tegen Zijn volk en tegen al de vorsten van Israël. Daarom dient de profeet de schreeuwen en te huilen en op zijn heup te slaan. God zal Zijn grimmigheid door de slachting stillen. ''18-3227'' Ezechiël moet twee wegen tekenen, waarlangs het zwaard van de koning van Babel zal komen: een weg naar Rabba, de hoofdstad der Ammonieten, en een naar Jeruzalem. ''28-32'' Profetie tegen Ammon.
 
== Inleiding ==
Regel 31:
 
== 21 ==
<onlyinclude><sup>21</sup> Want de koning van [[Babel]] zal aan de wegscheiding staan, aan de kop van de twee wegen, om waarzegging te gebruiken; hij zal pijlen schudden, hij zal de [[terafim]] vragen, hij zal de lever bezien. </onlyinclude>(CP<ref name=":1" />)
'''De wegscheiding.''' Het punt waar de twee wegen niet langer naast elkaar lopen, maar scheiden.
 
'''Aan het begin van de twee wegen.''' Aan het begin ter plaatse waar zij scheiden.
 
'''Om waarzegging te gebruiken.''' Zodoende achter de wil of raad van de goden of van een god te komen, ten einde een goede beslissing te nemen, welke stadhoofdstad (zie vs. 22), Jeruzalem (van Juda) of Rabba (van Ammon), als eerste in te nemen. Heidense waarzeggerij vindt hier plaats.
 
'''Hij zal pijlen schudden.''' DeWaarschijnlijk twee pijlen<ref>''Leidsche Vertaling (1914)'', aantekening.</ref>, elk voorzien van een naam, worden geschud in een koker. Op een van de pijlen staat de naam van Juda of Jeruzalem, op de andere de naam van Ammon of Rabba. De pijl die er uit komt heeft de goede naam: de zaak waarvoor men heeft te gaan.<ref>Dr. ir. J. de Graaf e.a. (red.), ''Tekst voor Tekst; de Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht'' (Boekencentrum, 1987). </ref> Op een of meer pijlen de naam van Jeruzalem, op een of meer andere de naam van Rabba.
 
'''De lever bezien.''' De lever van geslachte offerdieren<ref name=":0" />; → [[Leverschouw]].
 
== 22 ==
<onlyinclude><sup>22</sup>  De waarzegging zal aan zijn rechterhand zijn op Jeruzalem, om hoofdmannen te stellen, om den mond te openen in het doodslaan, om de stem op te heffen met gejuich, om stormrammen te stellen tegen de poorten, om sterkten op te werpen, om bolwerken te bouwen. </onlyinclude>(SV)
'''De waarzegging zal aan zijn rechterhand zijn op Jeruzalem.''' De uitkomst van het schudden van de pijlen wordt hier vermeld: de pijl met de naam Jeruzalem is, als een lot dat getrokken is, in zijn rechterhand.
 
== 23 ==
<onlyinclude><sup>23</sup>  Dit zal hun in hun ogen als een ijdel waarzeggen zijn, [omdat] [zij] met eden beëdigd zijn onder hen; maar hij zal der ongerechtigheid gedenken, opdat zij gegrepen worden. </onlyinclude>(SV)
'''Dat zal hun.''' De vorsten van Juda en Jeruzalem<ref name=":0" />.
 
'''Eden.''' Eden waarmee de Egyptenaren en andere omliggende volken zich tot hulp aan Juda hebben verbonden<ref name=":0" />.
24  Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Omdat gijlieden uwer ongerechtigheid doet gedenken, doordien uw overtredingen ontdekt worden, zodat uw zonden gezien worden in al uw handelingen; omdat uwer gedacht wordt, zult gij met de hand gegrepen worden.
 
'''Maar hij.''' De koning van Babel, [[Nebukadnezar]].
25  En gij, o onheilig, goddeloos vorst van Israël, wiens dag komen zal, ten tijde der uiterste ongerechtigheid;
 
'''Ongerechtigheid.''' Van de vorsten van Juda (vs. 24), die de eed van trouw aan Babels koning hebben verbroken en van hem afgevallen zijn.
26  Alzo zegt de Heere HEERE: Doe dien hoed weg, en hef dien kroon af, deze zal dezelfde niet wezen; Ik zal verhogen dien, die nederig is, en vernederen dien, die hoog is.
 
== 25 ==
27  Ik zal die [kroon] omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; ja, zij zal niet zijn, totdat hij kome, die [daartoe] recht heeft, en [dien] Ik geven zal.
<onlyinclude><sup>25</sup>  En giju, o onheilig, goddeloos vorst van Israël, wiens dag komen zal, ten tijde der uiterste ongerechtigheid van het einde; </onlyinclude>(CP<ref name=":1" />)
'''Goddeloos vorst van Israël.''' Koning [[Zedekia]].
 
'''Wiens dag.''' De dag der vergelding.
28 ¶  En gij, mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de Heere HEERE, van de kinderen Ammons, en van hun smading; zo zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken, het is ter slachting geveegd om te verdoen, om te glinsteren;
 
'''Ongerechtigheid van het einde.''' Zie vs. 29 en 35:5. <blockquote>''Eze 35:5  Omdat gij een eeuwige vijandschap hebt, en hebt de kinderen Israëls doen wegvloeien door het geweld des zwaards, ten tijde huns verderfs, ten tijde der uiterste ongerechtigheid;'' (SV)</blockquote>De uiterste of eindelijke of hoogste ongerechtigheid, wanneer de ongerechtigheid vol zal zijn<ref>Kanttekening bij de Statenvertaling. </ref>.
29  Terwijl zij u ijdelheid zien, terwijl zij u leugen voorzeggen, om u op de halzen te stellen dergenen, die van de goddelozen verslagen zijn, welker dag gekomen was ten tijde der uiterste ongerechtigheid.
 
== 26 ==
30  Keer [uw] [zwaard] weder in zijn schede! In de plaats, waar gij geschapen zijt, in het land uwer woningen zal Ik u richten.
<onlyinclude><sup>26</sup>  Alzo zegt de Heere HEERE: Doe diendie hoed wegwe<ref name=":1" />g, en hef diendie kroon af, deze zal dezelfde niet wezen; Ik zal verhogen dien, die nederig is, en vernederen dien, die hoog is. </onlyinclude>(CP)
'''Hoed.''' Tulband. Hier de tulband van de hogepriester, het symbool van de godsdienst. Het priesterschap was een grondzuil van de theocratie Juda.
 
'''Kroon.''' Van de koning. Symbool van het koningschap.
31  En Ik zal over u Mijn gramschap uitgieten, Ik zal tegen u door het vuur Mijner verbolgenheid blazen; en Ik zal u overgeven in de hand van brandende mensen, smeders des verderfs.
 
De priesterlijke hoed en de koninklijke kroon zijn de tekenen van de hogepriesterlijke en koninklijke waardigheid. Wanneer derhalve de God van Israël hier zegt, dat de hoed en de kroon zullen weggenomen worden, dan spreekt Hij daarmee het oordeel uit over de theocratie Juda. Het einde van de offerdienst en het koningschap wordt aangezegd.
32  Het vuur zult gij tot spijze zijn, uw bloed zal zijn in het midden des lands; uwer zal niet gedacht worden; want Ik, de HEERE, heb het gesproken.
 
== Voetnoot27 ==
<onlyinclude><sup>27</sup>  Ik zal die [kroon] omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; ja, zij zal niet zijn, totdat hijHij komekomt, die [daartoe] recht heeft, en [dienDien] Ik geven zal. </onlyinclude>(CP<ref name=":1" />)
'''Die [kroon] omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen.''' Aan drie koningen na elkaar, namelijk [[Jojakim]], [[Jojachin]] en [[Zedekia]] (de laatste drie koningen van Juda) zal die worden ontnomen en voor alle volgende verloren zijn<ref name=":0" />.
 
'''Tot Hij komt enz.''' Dat is de ware Zoon van David, onze Heer Jezus Christus.
 
== 28 ==
<onlyinclude><sup>28 ¶ </sup> En gij, mensenkind, profeteer en zeg: Alzo zegt de Heere HEERE, van de kinderen Ammons, en van hun smading; zo zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken, het is ter slachting geveegd om te verdoen, om te glinsteren; </onlyinclude>(SV)
'''Het zwaard.''' Van de koning van Babel (19).
 
== 29 ==
<onlyinclude><sup>29</sup>  Terwijl zij u ijdelheid zien, terwijl zij u leugen voorzeggen, om u op de halzen te stellen dergenen, die van de goddelozen verslagen zijn, welker dag gekomen was ten tijde dervan uiterstede ongerechtigheid van het einde. </onlyinclude>(CP<ref name=":1" />)
'''Terwijl zij u.''' Namelijk Ammon.
 
'''Ten tijde van de ongerechtigheid van het einde.''' Zie vs. 25. Wanneer de ongerechtigheid haar toppunt bereikt, wanneer de maat der zonde vol is.
 
== 30 ==
<onlyinclude><sup>30</sup> Steek Keer [uw] [zwaard]het wederweer in zijn schede! In de plaats, waar giju geschapen zijtbent, in het land uwervan uw woningen zal Ik u richten. </onlyinclude>(CP<ref name=":1" />)
'''Steek het weer zijn schede!''' Breng uw zwaard terug in de schede, trek niet uit ten strijde tegen het leger van Babel. Zo voorkomt Ammon dat Nebukadnezar, na Jeruzalem te hebben verwoest, zich onmiddellijk tot Ammon zal wenden<ref name=":0" />.
 
'''In de plaats waar u geschapen bent.''' Waar uw oorsprong is.
 
'''In het land enz.''' Wanneer de tijd van Ammons bezoeking gekomen is, zal God Ammon richten in zijn thuisland.
 
'''Zal Ik u richten.''' Zie volgende verzen.
 
== 31 ==
<onlyinclude><sup>31</sup>  En Ik zal over u Mijn gramschap uitgieten, Ik zal tegen u door het vuur Mijnervan Mijn verbolgenheid blazen; en Ik zal u overgeven in de hand van brandendeverbrandende mensen, smeders desvan verderfshet verderf. </onlyinclude>(CP<ref name=":1" />)
'''Verbrandende.''' Twee betekenissen van het Hebreeuwse woord ''ba'ar'' zijn hier mogelijk: 1. brandend (Statenvertaling), verterend; 2. dom, stompzinnig, ontoegankelijk. NBG51-vertaling: 'redeloze mensen'; Herziene Statenvertaling: 'brute mannen'; Naardense vertaling: 'barbaarse mannen'.
 
'Verbrandende mensen' past bij het vuur van Gods verbolgenheid en het verterende vuur genoemd in het volgende vers.
 
== 32 ==
<onlyinclude><sup>32</sup>  Het vuur zult gij tot spijze zijn, uw bloed zal zijn in het midden des lands; uwer zal niet gedacht worden; want Ik, de HEERE, heb het gesproken. </onlyinclude>(SV)
'''Uwer zal niet gedacht worden.''' Er is geen uitkomst, geen hoop voor de Ammonieten.
 
== Voetnoten ==