Genesis/Hoofdstuk 28: verschil tussen versies

1.837 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
k (Kees Langeveld heeft de pagina Genesis/Commentaar/Hoofdstuk 28 hernoemd naar Genesis/Hoofdstuk 28 zonder een doorverwijzing achter te laten)
kGeen bewerkingssamenvatting
 
Regel 1:
{{Commentaar hoofdstuk}}
 
== Samenvatting ==
Izak zendt Jakob met een zegen weg naar Paddan-Aram, om daar een vrouw uit de dochters van Laban te nemen (1-5). Daarop neemt Ezau ook uit een vrouw uit de familie: Mahalath, een dochter van Ismaël (6-9). God verschijnt aan Jakob in een droom en belooft hem vijf zaken (10-15). Daarop stelt de steen waarop hij met zijn hoofd gelegen heeft tot een opgericht teken, giet er olie bovenop, noemt de plaats 'Huis Gods' (Beth-El) en belooft God een gelofte (16-22).
 
== Gen. 28:9 ==
Ge 28:9 Zo ging Ezau tot Ismael, en nam zich tot een vrouw boven zijn vrouwen, Mahalath, de dochter van Ismael, den zoon van Abraham, de zuster van Nebajoth. (SV)
'''Tot Ismaël.''' Tot diens huis, want Ismaël zelf was al 14 jaar dood.
 
''Ge 25:17 En dit zijn de jaren des levens van Ismael, honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest, en stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken. (SV)''
 
Dus het gaan om de nakomelingschap van Ismaël.
 
'''Mahalath.''' ''Mahalath'' = Zij heeft gezongen. Ezau nam een vrouw uit de familie van zijn vader, Jacob uit de familie van zijn moeder.
 
'''Nebajoth.''' De oudste zoon van Ismaël.
 
== Gen. 28:12 ==
Regel 8 ⟶ 23:
 
Het is alsof de Heer zegt: ik ben de ladder, de verbinding tussen aarde en hemel. Elders heeft Hij gezegd: "Ik ben de Weg".
[[Bestand:Reizen van Jacob (Access Foundation).jpg|geen|miniatuur|1024x1024px]]
 
== Gen. 28:13-15 Gods belofte ==
God belooft Jacob een vijftal zaken:
 
# land (13)
# een rijk nageslacht (14)
# zegen voor de wereld (14)
# bijstand en bescherming van Godswege (15)
# terugkomst in het beloofde land (15)
 
== Gen. 28:22 ==
Ge 28:22 En deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van alles, wat Gij mij geven zult, zal ik U voorzeker de tienden geven! (SV)
'''Steen.''' De steen is vermoedelijk een zinnebeeld van Christus, de rots, het fundament van het Godsgebouw, de gemeente. Er was olie op gegoten (vs. 18). Jacob rustte op de steen en zag de hemel geopend.