Genesis/Hoofdstuk 2: verschil tussen versies

4.478 bytes toegevoegd ,  4 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 110:
 
== Gen. 2:14 ==
[[Bestand:Tigr-euph.png|miniatuur|Loop van Eufraat en van Tigris]]
Ge 2:14 En de naam der derde rivier [is] Hiddékel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier [is] Frath. ''(SV)''
'''Hiddékel.''' Een overschrijving in de vertaling door Luther en in de Statenvertaling van het Hebr. ''Chidekel'' = vlug. De [[LXX]] heeft 'Tigris'. Het gaat om de rivier [[Tigris]]. Daniël schreef:
Regel 117:
 
'''Frath.''' Dit is de rivier [[Eufraat]].
 
== Gen. 2:15 ==
Ge 2:15  Zo nam de HEERE God de mens, en zette hem in de hof van Eden, om die te bouwen, en die te bewaren. (CP<ref name=":0" />)
'''Zette hem.''' Vers 8: 'stelde hem'.
 
'''Om die te bouwen, en die te bewaren.''' Herziene Statenvertaling: 'om die te bewerken en te onderhouden'. Het gebruikte Hebreeuwse werkwoord ''abad'', vertaald door 'bouwen', wordt 290x in de Bijbel gebruikt. De Statenvertaling vertaalt 235x en de NBG51 184x door 'dienen'. 'Bewaren' sluit mede in: bewaken.
 
Deze opdracht sluit aan bij die van vers 1:28:
 
''Ge 1:28  En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt! (SV)''
 
De opdracht van 1:28 betreft de hele aarde, die van 2:15 alleen de hof van Eden.
 
== Gen. 2:16 ==
Ge 2:16  En de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten; (SV)
Voorop staat de vrijheid, niet de begrenzing. De slang (= de duivel) zal later deze woorden verdraaien:
 
''Ge 3:1  ... Is het ook, dat God gezegd heeft: <u>Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs</u>?'' (SV)
 
''Ge 3:1 ... echt waar dat God heeft gezegd ‘gij zult niet eten van al dat geboomte in de hof!’? (NaB)''
 
Mannin geeft in haar antwoord de woorden van God meer juist weer:
 
''Ge 3:2  En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten;'' (SV)
 
Adam mocht dus ook eten van de boom des levens in het midden van de hof.
 
== Gen. 2:17 ==
Ge 2:17  Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. (SV)
De enige beperking van het eten van alle vruchtbomen. Door te eten van deze boom, door aldus te zondigen, zou Adam kennis opdoen van goed en kwaad.
 
'''De dood sterven.''' De eerste maal dat de dood wordt genoemd. Het leven is al eerder genoemd, vers 9. De boom der kennis van goed en kwaad is een boom des doods. Deze boom stond met de boom des levens in de hof van Eden.
 
== Gen. 2:18 ==
Ge 2:18  Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij. (SV)
'''Hulpe.''' Helpster, iemand die bijstand verleent. Hebreeuws: ''ezer,'' van het werkwoord ''azar ='' helpen. De gedachte die zich opdringt is niet dat de vrouw in de eerste plaats een gezellin is, een 'gezelschapsdame', maar dat zij hem in de eerste plaats tot hulp gegeven is voor zijn levenstaak.
 
'''Die als tegen hem over zij.''' Herziene Statenvertaling: 'als tegenover hem'. Zoals in een paar armen, handen, benen, ogen, oren, voeten de ene tegenover de andere is.
 
== Gen. 2:19 ==
Ge 2:19  Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zo als Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn. (SV)
'''Uit de aarde ... gemaakt.''' De grondstof van het lichaam van dieren en mensen is aards. Vergelijk:
 
''Ge 1:24 En God zeide: <u>De aarde brenge</u> levende zielen <u>voort</u>, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo.  Ge 1:25  En <u>God maakte</u> het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. (SV)''
 
'''Zo bracht Hij die tot Adam.''' God kan de gang van de velddieren en de vlucht van de vogels besturen, hen leiden. Kort hierna zou God de geformeerde vrouw tot Adam brengen. God zou eeuwen later de dieren brengen naar de ark van Noach.
 
'''Hoe zij ze noemen zou.''' Adam kon dus namen bedenken en spreken. De laatste Adam, onze Heiland, zal ook (nieuwe) namen geven. De overwinnaars in de gemeente te [[Pergamus]] zullen van hem een nieuwe naam ontvangen.
 
''Opb 2:17  ... Wie overwint, die zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op de steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan hij die hem ontvangt. (Telos)''
 
Vergelijk:
 
''Jes 65:15  En gijlieden zult uw naam Mijn uitverkorenen tot een vervloeking laten; en de Heere HEERE zal ulieden doden, maar <u>Zijn knechten zal Hij met een anderen naam noemen</u>;'' (SV)
 
Zie [[Naam]] voor het hoofdartikel over naam, noemen.
 
== Voetnoot ==