Godsbewijs: verschil tussen versies

4.910 bytes toegevoegd ,  1 jaar geleden
k
Regel 193:
Als voor het ontstaan van een eenvoudig radertje reeds een verstand nodig is, dan natuurlijk voor het ontstaan van een ingewikkeld organisme, als bijv. ons menselijk lichaam, nog veel meer. Dit is een redenering ''a fortiori'': als ..., dan des te meer, met meer reden, des te eerder... Het is niet redelijk om aan te nemen dat ook de fijnst bewerktuigde wezens, de mens incluis, louter het product zijn van verstandeloze, domme factoren'. Het is wel redelijk om aan te nemen dat bewerktuigde wezens een verstandelijke Maker hebben.
 
''Tegenwerping 1.'' Men zou tegen het voorbeeld van het radertje kunnen opmerken<ref>Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 208. </ref>, dat bedoelde reizigers met zekerheid weten, dat het bedoelde radertje moeilijk anders dan door mensenhanden en met menselijk verstand gemaakt kan zijn, terwijl wij van het ontstaan en wezen van het leven in de natuur nagenoeg niets weten en ons moeilijk een vergelijking kunnen maken tussen het werk van menselijke intelligentie en dat der natuur.
 
''Antwoord.'' Man kan de tegenwerping 1 als volgt beantwoorden: op welke grond dan zijn die reizigers zeker? Op grond van de waarneming? Maar zij hebben van de vervaardiging van het radertje niets waargenomen. Het heeft mogelijk al enige tientallen van jaren, mogelijk wel een paar eeuwen op het eilandje gelegen. Wat geeft hun dan zekerheid? Niets anders dan hun gezond mensenverstand, dat, begaafd met abstractievermogen, in de bijzondere dingen door de zinnen waargenomen, algemene verstandelijke waarheden weet te ontdekken, en op grond daarvan zijn denkwetten formuleert. Tot die denkwetten nu behoort ook deze, dat daar, waar ordelijke, doelmatige werking is, noodzakelijk moet besloten worden tot de aanwezigheid van een verstand als laatste werkende oorzaak, en wel van een groter verstand, naarmate de werking méér ordelijk, méér doelmatig is.
 
De reden, waarom wij voor het ontstaan van de fijn bewerktuigde wezens in de natuur een verstandelijke oorzaak aannemen, is dus in de grond precies dezelfde als die, waarom de straks genoemde reizigers zo'n oorzaak aannemen voor het radertje. Wanneer men derhalve daarvoor wel met absolute zekerheid een verstandelijke oorzaak aanneemt en dit voor eindeloos veel fijner en ingewikkelder bewerktuigde wezens in de natuur niet doet, ja beslist het bestaan van zo’n oorzaak voor deze dingen ontkent, en hun wording louter als het resultaat beschouwt van domme, verstandeloze factoren, dan doet men niets anders dan meten met twee maten en laat men blijkbaar zijn rede overheersen door zijn wil. "Ik wil niet geloven dat achter de doelmatigheid in de natuur een verstand zit".
Regel 202:
 
Evenzo besluiten wij bij het aanschouwen van de heerlijk bewerktuigde lichamen in de natuur, hoe weinig wij wellicht van het wezen van die dingen kennen, alleen op grond van hun ordelijke samenstelling, met volle zekerheid, ja met nog veel groter zekerheid dan die reizigers, dat ook bij het ontstaan van die wezens een verstand, en wel een eindeloos groot verstand in het spel moet zijn geweest.
 
''Tegenwerping 2.'' Voor het ontstaan van levenloze structuren is geen verstand nodig.
 
'''Tegenvoorbeeld van kristal.''' Stel, een niet-wetenschappelijk mens vindt op zijn tochten een in de natuur gevormd kristal. Dan zal hem ongetwijfeld de treffend regelmatige bouw daarvan opvallen. Valt het in stukken, dan zal hij de enorme nauwkeurigheid, waarmee de de nieuwgevormde hoeken met die van het oorspronkelijke overeenkomen, kunnen bewonderen. Zelfs bij microscopische beschouwing zal hij nog een juistheid van lijnen zien, die door geen menselijke hand kan worden geëvenaard. De toeschouwer zal hierdoor tot de conclusie komen, dat hij hier het werk in handen heeft van een wijs opperwezen. Zal het geen ontnuchtering voor hem zijn, wanneer hij tot de ontdekking komt, dat het weinig moeite kost om in enkele ogenblikken tal van kristalvormen te voorschijn te roepen ? Zal hij blijven geloven dat daarbij dezelfde Opperheer steeds werkzaam is?
 
''Antwoord.'' Die ontdekking hoeft geen ontnuchtering zal zijn, evenmin als het voor de vinders van het radertje, die voor het tot stand komen van het radertje met absolute zekerheid de tussenkomst van een verstandelijk wezen (een mens) nodig acht, een ontnuchtering zal wezen, als zij in een fabriek door een domme machine in een ogenblik honderden van die radertjes ziet fabriceren. De tal van kristalvormen, die iemand in een ogenblik te voorschijn kunt roepen, zijn niet door hem of haar gefabriceerd. Evenmin zijn de radertjes het werk van de persoon die de machine in gang zet. Wiens werk is het dan? Eenvoudig van die domme machine, die wij natuur noemen. Maar zou voor het ontstaan van die domme natuur, welke zo heerlijk en bewonderenswaardig werk aflevert, niet minstens evenzeer een verstand nodig zijn als voor de domme machine, welke de radertjes fabriceert? De machine, welke wij natuur noemen, zit zó deugdelijk en vernuftig in elkaar, dat zij getrouw haar werk doet, ook zonder dat de hogere oorzaak, die haar tot aanzijn bracht, telkens op haar werking behoeft in te grijpen.
 
Maar juist dit vervult ons met des te groter bewondering voor die hogere oorzaak, voor deze Schepper der natuur. Hoe meer de natuurlijke oorzaken zelf werken, naar dezelfde mate verkondigen zij luider de Wijsheid en Almacht van hun Schepper, die ze hiertoe in staat stelde, evenals wij des te meer het genie bewonderen van de ontwerper van een machine, naarmate ze door haar maker méér in staat is gesteld zelf haar werking te verrichten.
 
De natuur is (a) dom is en (b) de onmiddellijke oorzaak is van de ons omringende dingen. Maar heeft men daarom het recht te beweren, dat die domme natuur de diepste grond, de laatste oorzaak der dingen is? dat de oorzaak, welke die domme natuur in staat stelde zulk heerlijk werk te verrichten, óók dom is? Om zoiets te beweren, moet men dan zelf niet heel dom zijn? Wat zou men zeggen van iemand, die, ziende, hoe een domme machine maar voortdurend ontelbare radertjes produceert, durfde beweren: "om deze radertjes te maken, is geen verstand nodig. Men ziet voor ogen dat een domme machine ze voortbrengt. Dus is die machine de volledige oorzaak van die radertjes."
 
Er zijn heerlijke wetten, aan welke de stof van het kristal, zonder dat de hogere oorzaak behoeft in te grijpen, stipt en trouw gehoorzaamt. De wetten der kristallisatie komen van een Wetgever, ze zijn door Hem geregeld.
 
''Tegenwerping 3''. In de de levende natuur is alles van te voren geregeld en bepaald, dus is er geen verstand voor haar ontstaan nodig geweest. In de kiem en cellen van levende wezens ligt hun levensprogram.
 
''Antwoord:'' Als in in de levende natuur, evenals bij de kristallen, alles van te voren geregeld is, en reeds uit de kiem te bepalen valt, hoedanig een wezen er uit zal voorkomen, dan bewijst dit immers juist, dat de natuur heel planmatig werkt. Maar waar plannen zijn, is natuurlijk ook een Plannenmaker; waar wetten zijn, is een wetgever.
 
=== Het argument van de natuurwetten ===
De kosmosnatuur, die een ordelijke werking aan de dag legt, kan beschreven worden met een zeer klein aantal eenvoudige en elegante natuurwetten. Waar komen deze wetten vandaan? Ze wijzen op een Wetgever, op een Wezen dat de wetten heeft gemaakt.
 
=== Het argument van de DNA-code ===
Elke cel van een plant of dier heeft een code, informatie, die de ontwikkeling, functies en mogelijkheden van het wezen bepaalt. Dergelijke informatie heeft haar oorsprong in verstand, niet in menselijk verstand, dat trouwens ook kan coderen (programmeren), maar in het verstand van een Opperwezen.
 
„Elke plant en elk dier heeft in zich een wetboek, waarin alles voorgeschreven is, wat zij te doen hebben en elke cel van het levende lichaam bezit in haar kern een afschrift van dit wetboek.” — [https://nl.wikipedia.org/wiki/Hugo_de_Vries Hugo de Vries] (1848-1935), Nederlandse bioloog, botanicus en een van de eerste genetici.<ref>Uit: ''Oorsprong en Bevruchting der Bloemen''. Aangehaald in Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 213.</ref>
 
=== Het argument van de fijnafstemming ===
Regel 325 ⟶ 346:
Emanuel Rutten, [http://gjerutten.blogspot.com/2022/06/bestaat-god-opzet-voor-debat-met-stine.html Bestaat God? Opzet voor debat met Stine Jensen voor het NPO Podcastevent in Tivoli Utrecht], op: GJERutten.blogspot.com, 26 juni 2022. Het artikel is de opzet van de schrijver voor het debat met de atheïstische filosofe Stine Jensen voor het NPO Podcastevent in Tivoli Utrecht op 29 juni 2022.
 
Th. F. Bensdorp, ''Apologetica''. Verzameld en ingeleid door M. Stoks. Derde deel. Amsterdam: N.V. de R.K. Boek-Centrale, 1922. Blz. 206-209213. Tekst hiervan, betreffende het doelmatigheidsbewijs, is onder wijziging verwerkt op 19-20 juli 2022.
 
== Meer informatie ==