Haar: verschil tussen versies

978 bytes toegevoegd ,  3 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
Regel 5:
Voor het gewone scheren of knippen van het te lang geworden haar had de Hebreeër een geheel ander woord: vgl. 2 Sam. 14: 26. Absalom liet uit ijdelheid zijn fraai haar, omtrent welks gewicht wij geen betrouwbare opgaaf hebben, slechts eens in het jaar knippen. De Hebreeër liet het in de regel, misschien door de in Ez. 5:1 vermeld wordende kapper, meermalen knippen, ofschoon het dan toch nog tot de schouders afhing en alleen de haarlokken voor op het hoofd korter waren. Niettegenstaande dus de Hebreeër, met uitzondering van de Nazireeër (Num. 6: 5), het haar liet knippen, droeg hij het toch vrij lang.
 
De priesters mochten zich niet kaal scheren of knippen. Kaal scheren was de gewoonte der afgodendienaars (vgl. Jes. 15: 2; Jer. 48: 37). De priesters mochten zich ook niet zo kaal scheren (Lev. 19, 27; 21: 5; Deut. 14:1) dat slechts een kuif of vlok overbleef.<blockquote>''Le 21:5 Zij zullen op hun hoofd geen kaalheid maken, en zullen den hoek van hun baard niet afscheren, en in hun vlees zullen zij geen sneden snijden.'' (SV)</blockquote>De priesters in de tempel van het vrederijk mogen geen lang haar dragen (Ezech. 44: 20; vgl . Lev. 10:6; Num. 6:5), ofschoon het hun verboden is het hoofd kaal te scheren.<blockquote>''Eze 44:20 Ze mogen hun hoofd niet kaalscheren en evenmin hun haar laten groeien: ze moeten het behoorlijk knippen.'' (WV95)</blockquote>De Egyptenaren, wier hoofden kaal waren, lieten het haar groeien in dagen van rouw, terwijl de Griekse vrouwen het haar, dat zij gewoon warm lang te dragen, in dagen van rouw knipten. De Griekse filosoof [[Plutarchus]] bericht<ref>''Moralia, boek IV, Romeinse kwesties.''</ref>, dat bij de Grieken gewoonte was, dat de vrouwen hun haren lieten knippen bij een ongelukkig geval, terwijl de mannen ze lieten groeien. Waarom dat? Omdat de mannen gewoon waren ze te laten knippen en de vrouwen om ze te onderhouden. Uit vele passages bij de klassieken blijkt, dat men, terwijl de lange haardos van de vrouw als haar schoonste sieraad werd geacht, de man die door de zorg, welke hij aan zijn haar besteedde, het verschil der geslachten uitwiste, minachtte als een wellusteling. De Griekse slaaf had ten teken van zijn dienstbaarheid een geschoren hoofd; datzelfde was het geval bij de Hebreeën met de overspelige vrouw. (Num. 5:18; vgl. Jes. 3:17). [[Bestand:Haar Maxima.jpg|miniatuur|302x302px|''De Nederlandse toenmalige prinses Maxima'']]Een meer zeldzaam teken van rouw bij de Hebreërs was het onordelijk laten hangen van de haren (vgl . Lev. 10: 6; 13: 45; 21: 10); over de vrouw die van echtbreuk verdacht word, vergelijke men Num. 5, 18. Wij weten dat deze teksten verschillend verklaard zijn: Luther en een aantal verklaarders menen, dat hier niet sprake is van het losmaken, maar van het ontbloten van het hoofdhaar; de bewering dat het afscheren van het haar zal bedoeld zijn, is, uit een taalkundig oogpunt, nog minder waarschijnlijk; het onordelijk afhangende haar was althans zeker niet ongepast bij de diep ongelukkige - vgl. 2 Sam. 19: 24 en de beschrijving van Nebukadnezar in zijn dierlijke verwildering in Dan . 4: 33 -, die niet kan denken aan de zorg voor het lichaam maar een tijd lang achteloos voortleeft in onreinheid en smart.
Het voorschrift in Deut . 21:12 dat de vrouw, die krijgsgevangen gemaakt was, haar hoofd moest scheren en haar nagels knippen, was geen teken van rouw maar bedoelde haar reiniging (vgl. Lev. 14: 18v; Num. 8: 7), en uit Luc. 7: 38, waar de zondares de voeten van de Heer met haar haren afdroogt (vgl. Joh. 12:3), besluite men niet, dat zij in strijd met de gewoonte het haar los zal hebben gedragen, want de band, waarmee het samengehouden werd, was gemakkelijk los te maken.
 
De Israëlitische vrouw (vgl. Openb . 9:8) droeg bijzondere zorg voor het haar, dat zij gewoon was lang te dragen en haar bekoorlijkheid verhoogde (Ez. 16: 9); in Hoogl. 7:5 wordt het van nature glinsterende haar van de geliefde - aan poederen met goudstof kan niet gedacht worden - vergeleken met het donkerkleurig purper: de grondtekst zegt, dat de afhangende haarlokken de koning boeien met onweerstaanbaar vermogen. Het schijnt zelfs, dat de vrouwen destijds het haar bijna in het geheel niet knipten, daar Jeremia (7:29), als hij Sion tot het scheren van het hoofdhaar oproept, het woord ''nézer'' gebruikt, waarmee ook het haar van de Nazireër aangeduid wordt (vgl . Num. 6: 19). In Hoogl. 4: 1 en 6:4 vergelijkt de dichter het afhangende, golvende zwarte haar van de geliefde bij een kudde geiten, die op de helling van het gebergte Gilead weidt.
[[Bestand:Vrouw lezend op steen - Ben White.jpg|miniatuur|415x415px|"Tot een sluier gegeven" (1 Cor. 11:5). Foto door Ben White op Unsplash.com]]
 
 
Volgens 1 Kor. 11: 15 is het haar aan de vrouw gegeven tot sluier; zij mocht daarom (vgl. 1 Kor. 11:5v.) niet ongesluierd in de vergaderingen van de gemeente verschijnen.<blockquote>''1Co 11:15 Maar als een vrouw lang haar draagt, is het een eer voor haar, omdat haar het lange haar tot een sluier gegeven is.'' (TELOS)</blockquote>In 1 Kor. 11 wijst Paulus het gedekt bidden door mannen en lange haardracht bij mannen af (vgl. vs . 4, 14). Hoofdbedekking en haardracht hebben een symbolische betekenis in verband met de scheppingsorde. De mening van sommige verklaarders, dat Paulus zich aan de gewoonte van zijn Griekse lezers aansluit, die min of meer van de Hebreeuwse gebruiken afweek, is onwaarschijnlijk, gezien Paulus’ verwijzing naar onveranderlijke scheppingsfeiten.
Regel 45 ⟶ 44:
Het pinterestbord [https://nl.pinterest.com/christipedia/haar-haardracht/ Haar, haardracht] bevat tal van foto's van vrouwen met meer of minder lang haar. Zij tonen aan dat lang haar een sieraad van de vrouw is. 
 
== BronBronnen ==
Ed. Rhiem, C.H. van Rhijn (red.), ''Bijbelsch woordenboek voor ontwikkelde lezers der Heilige Schriften'', s.v. Haar. Utrecht: Kemink & Zoon, z.j. Hieruit is op 1 jan. 2013 2013 tekst genomen en verwerkt.
 
F. Godet, ''Kommentaar op Paulus eersten brief aan de Corinthiërs.'' Utrecht: Kemink & Zoon, 1904. Blz. 489-490. Enige tekst betreffende de mededeling door Plutarchus is onder wijziging verwerkt op 7 apr. 2021.
 
== Voetnoten ==