k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 1:
Een '''hoer''' is in de Bijbel een publieke vrouw of een vrouw die hoererij pleegt in verband met de dienst aan een afgod.
[[Bestand:Judah and Tamar by J.Tissot.jpg|miniatuur|498x498px|"De ontmoeting van Juda en Tamar". Schilderij door James Tissot.]]
In vele teksten van de Bijbel komt het woord hoer op zichzelf en in verschillende samenstellingen voor. Dit feit alleen al wijst er op dat de gruwel van de hoererij niet vreemd was aan het volk van God!
'''Egyptenaren, Kanaänieten en Filistijnen.''' Het Israëlitische volksleven werd van de aanvang af sterk bedreigd door de zonde van zedeloosheid. Israël kwam in veelvuldige aanraking met de meest zedeloze volkeren, die van Egyptenaren en Kanaänieten. Uit Gen. 38 blijkt ons dat onder de Kanaänieten een eigen groep van vrouwen was, een soort van hoerenstand, die haar eigen manieren had en haar bijzondere kleding. Juda meende wellicht dat
Bij de Egyptenaren en Kanaänieten kon de zedeloosheid in sommige van haar vormen zelfs een godsdienstig karakter dragen. Dit stond bij de Kanaanietische volkeren weer in verband met hun verering van de vrouwelijke baäl, baälat (= herin), die wij kennen onder de naam Astarte, de godin van de vrouwelijke voortbrengingskracht. Vrouwen die zich overgaven aan zedeloosheid brachten haar loon ten offer aan de heiligdommen van deze godin. Met het oog daarop luidde het verbod: u zult geen hoerenloon noch hondenprijs in het huis van de Heer uw God brengen (Deut. 23 : 18).
|