k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting |
kGeen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 10:
Haar man Sallum had aan het hof<ref>Aldus W. Moll, P.J. Veth, F.J. Domela Nieuwenhuis e.a., ''Bijbelsch woordenboek voor het christelijk gezin''. Eerste deel A – H (Amsterdam: P.N. van Kampen, 1852) s.v. Hulda.</ref> de betrekking van klederenbewaarder. Zij woonde te Jeruzalem in dat gedeelte van de benedenstad, dat het tweede genoem werd, omdat het bij de laatste uitlegging van de muren, waardoor de heuvel Akra werd ingesloten, tot de reeds bestaande benedenstad getrokken werd.
Zij werd door haar tijdgenoten als profetes zeer in waarde gehouden, zo zelfs dat de Koning, getroffen door hetgeen [[Hilkia]] de hogepriester uit het gevonden wetboek van Mozes had voorgelezen, met voorbijgang van de profeten, waaraan Jeruzalem in die dagen geen gebrek had (2 Kon. 23: 2), tot haar zijn gezanten zond, om
Hulda bevestigt de bedreigingen, die de koning hadden verschrikt, en verzekert
▲Hulda bevestigt de bedreigingen, die de koning hadden verschrikt, en verzekert, dat God over de hoofdstad en haar bewoners al de onheilen brengen zou, die in het boek der wet als de straf voor de trouweloze afval van Hem waren aangekondigd, maar ook dat de Koning, omdat hij zich voor God verootmoedigd had, in vrede tot zijn vaderen zou verzameld worden, eer het strafvonnis aan de goddelozen voltrekken werd.
In het antwoord van Hulda wordt eerst gelezen: „zegt tegen de man, die u gezonden heeft," daarna: „zegt tegen de koning van Juda, die u gezonden heeft.” In beide zinsneden wordt intussen geen ander dan Josia bedoeld, en zij heeft wellicht met opzet zo gesproken, om te doen uitkomen, dat zij eerst ''de zaak'' waarnaar gevraagd wordt, en dan meer bijzonder ''de persoon'' van de vrager voor ogen heeft.
|