Israël en het Palestina Mandaat: verschil tussen versies

Kleine aanpassing aan de tekst
(Kleine aanpassing aan de tekst)
(Kleine aanpassing aan de tekst)
 
(5 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 11:
'''''Bronnen'''''
 
Wim Kortenoeven - De kern van de zaak. Feiten en Achtergronden van het Arabisch-Israëlisch Conflict (Soesterberg 2005) // Dr. Matthijs De Blois - ''Israël: een staat ter discussie? Over de internationaalrechtelijke positie van Israël'' (Heerenveen 2010) // RefDagbl 11 sept 2013 artikel Dr. M. de Blois // RD 10 dec 2019 artikel Mr. C.J. Wisse // RD 27 nov 2019 art Matthijs de Blois // ''Zicht no 2018-1'', wetenschappelijk instituut SGP, art M. de Blois e.a. // ''Kroniek van de 20<sup>e</sup> Eeuw'' (Uitg. Agon, Amsterdam 1989) // Wikipedia // RD 9 juli 2022 art. Richard Donk ''Schipperen'' ''tussen recht en realiteit // 'de Banier' , ledenmagazine van de SGP, mei 2023 //'' RD 30 apr 2024 art M. de Blois ''<nowiki/>'Judea en Samaria gelden als grondgebied van staat Israël'''
 
'''''Geschiedenis 1897-1995'''''
 
1880 In 1880 bleken in Palestina ca 34.000 Joden, 55.000 christenen, 65.000 nomaden en 141.000 moslims te wonen in het gebied, westelijk van de Jordaan. Tot 1903 kwamen daar, wat betreft de Joodse bevolking, nog eens ca 25.000 Joodse burgers bij. (Kortenoeven)
 
'''1897 Eerste Zionistische Congres'''
 
Opstelling van het Programma van Bazel door het Eerste Zionistische Congres. Het doel was de oprichting van een Joods nationaal tehuis in Palestina. Belangrijk initiatiefnemer was de joods-Oostenrijkse journalist Theodor Herzl. Hij publiceerde een jaar daarvoor zijn boek 'Der Judenstaat'. Vooral in Oost-Europa waren rond de eeuwwisseling antisemitische uitbarstingen aan de orde van de dag! Vele Joden vertrokken naar Palestina. Hoewel ook Argentinië werd genoemd als land van mogelijke vestiging, gaf men de voorkeur aan Palestina. In 1881 bleken in Palestina reeds ca 23.000 Joden te wonen. Tot 1903 kwamen daar nog eens ca 25.000 Joodse burgers bij.
 
'''1909''' Stichting van de eerste Joodse stad, Tel Aviv
Regel 79 ⟶ 81:
'''1936-1939 Arabische opstanden'''
 
In de periode 1920-1939 kwamen onder bescherming van de Britten en tot ongenoegen van de Arabische bevolking 300.000 Joodse immigranten Palestina binnen. Tussen 1936-1939, wakkerde de haat tegen de Joodse gemeenschap en Groot-Brittannië aan. '''Een haat, die voortdurend naar argumenten zou zoeken om over te gaan tot openlijke agressie''' en uitmondde in een gewapende opstand. De Britse overheid stelde (1936) een commissie (Commissie-Peel) in, die met een voorstel moest komen, hoe tot een oplossing van dit grote probleem te komen. In 1937 kwam deze commissie met een zogenaamde 'tweestatenoplossing'. Voor beide partijen was dit geen haalbare kaart. Vooral de Arabische bevolking keerde zich fel tegen de mogelijkheid van een staatkundig zelfstandig Joods deel van Palestina. (In 1947 probeerde men internationaal opnieuw te vergeefs met een tweestatenoplossing een eind aan het conflict te maken.) De Joodse gemeenschap kende een officieus gekozen schaduwregering met een eigen verdedigingsleger (De Hagana). Die verleende steun aan de Britten. Gevoed door haat zocht de Palestijnse bevolking steun bij het Derde Rijk. Palestijnen lieten zich rekruteren voor de Duitse SS. In deze periode vond in Duitsland opin de nacht van 9/10 nov 1938 de Reichskristallnacht plaats. Dit behoefde toen voor de meesten in Europa geen eyeopener te zijn. Men kon weten dat het van kwaad tot erger zou gaan. Dankzij de steun van nazi-Duitsland hielden de Arabieren het drie jaar vol. Op 2 jan 1939 verklaarde Hitler dat Duitsland vrij moest zijn van Joden. Zij moesten worden verbannen, maar mochten alleen vertrekken nadat zij hun vermogen en middelen aan de staat schonken. Door de toezegging van Engeland om ook rekening te houden met de Arabische wensen om de tot dan toe onbelemmerde immigratie van Joden enigszins te beperken (17 mei 1939, de 'MacDonald White Paper'), keerde de rust weer. Het 'Witboek voor Palestina' was een beleidsnotitie. Ze behelsde de afspraak dat over een periode van 5 jaar slechts 75.000 Joden naar Palestina mochten emigreren. Daarna moest toestemming verkregen worden van Palestijnse Arabieren. In de praktijk betekende dat dus, dat vervolgens geen immigranten meer zouden worden toegelaten. Over 10 jaar zou Palestina dan een gemengde Arabisch-Joodse staat moeten worden. De Engelse overheid voorzag een oorlog met Duitsland en wilde medewerking van de Arabische bevolking. De Arabische bevolking liet echter duidelijk weten dat zij een Arabische staat wilden zonder Joodse mede-zeggenschap. De leider van de Arabische opstand, Amin al-Hoesseini, vluchtte naar nazi-Duitsland. De Joodse gemeenschap had inmiddels geleerd zich goed te organiseren, vooral tegen ernstige vormen van agressie. Toen de oorlog met Nazi-Duitsland uitbrak, werd Palestina geconfronteerd met omvangrijke groepen illegale Joodse immigranten. De Britten stuurden hen terug naar de havens van waar zij gekomen waren, of deporteerden hen naar Centraal-Afrika. Het harde Britse beleid ten aanzien van hen, zette onder de Joodse bevolking veel kwaad bloed.
[[Bestand:Anne Frank.jpg|miniatuur|Anne Frank]]
'''1945 Einde Nazi-bewind/Holocaust/Shoa'''
Regel 97 ⟶ 99:
'''1947 Delingsplan'''
[[Bestand:1946.png|miniatuur|1946, foto van de Ierse journalist, Cornelius Ryan (toelichting, zie tekst)]]
Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een overgangsregeling waarin de Verenigde Naties de onder de Raad van de Volkenbond uitgevoerde trustschapsovereenkomsten binnen de mandaatgebieden zouden respecteren. Voor Palestina bestond echter nog geen trustschapsovereenkomst. '''''Totdat er nieuwe rechtsmatige afspraken gemaakt worden, blijven de rechten van het Joodse volk om zich te mogen vestigen in Palestina tot de Jordaan (inclusief Judea en Samaria, zie bij 1922/1923) gelden en moeten internationaal gerespecteerd worden.''''' Binnen het mandaatgebied lag Jordanië. De Britten droegen het bestuur over dit gebied over aan een Hasjemithische vorst. De rest van het overblijvend gebied werd voor 56,4 % (inclusief de Negev-woestijn) gereserveerd voor een Joodse staat, waarin de bevolking voor 58 % uit Joodse burgers zou bestaan. Voor een Palestijnse staat zou 43 % gereserveerd worden, waarvan de bevolking voor 99 % Arabisch zou zijn (29 nov 1947, niet-bindende resolutie 181 van de AV van de VN). De Joodse bevolking bezat buiten de Negev-woestijn om, slechts 10 % ('smalle strook langs de kust') van de grond en maakte 30 % van de bevolking uit (ca 600.000 Joodse immigranten). De stad Jeruzalem zou onder VN-bestuur gesteld worden. De VN stemde (29 nov) voor de Delingsresolutie (resolutie 181), op voorstel van de UNSCOP, United Nations Special Comité on Palestine van de VN. De Palestijnen gingen hiermee niet akkoord, omdat zij geen Joodse gemeenschap op 'hun' grondgebied duldden. De Joden gingen akkoord, ondanks de grote teleurstelling dat Jeruzalem en Bethlehem onder internationaal toezicht kwamen. Ze gingen akkoord omwille van de broodnodige veiligheid tegen de toenemende Arabische agressie. De resolutie had geen juridische betekenis. Het juridisch recht zich in Palestina, dus inclusief Judea en Samaria met Jeruzalem, te mogen vestigen, bleef daardoor gehandhaafd (ondersteund door Artikel 80 lid 1 van het VN-Handvest). Na 29 nov namen de vijandelijkheden van de Arabische bevolking tegen de Joodse gemeenschap slechts in heftigheid toe. Arabische terreurgroepen (ook afkomstig buiten Palestina) vielen Joodse burgers en nederzettingen aan. Vele Joodse burgers lieten daarbij het leven. Op 10 november stemden Rusland en Amerika in met het beëindigen van het Britse mandaatschap over Palestina met ingang van 31 mei 1948. Het delingsplan zal mede aanleiding zijn tot de Arabisch-Israëlische oorlog.
 
'''1948 Einde Brits mandaat over Palestina/Eerste Arabisch-Israëlische oorlog'''
[[Bestand:David Ben-Goerion.jpg|miniatuur|394x394px|David Ben-Goerion]]
De tijd kwam voor de Britten om te vertrekken. Ze droegen 14 febr het mandaat over aan de Verenigde Naties en weigerden toe te zien op de uitvoering van het delingsplan. Hun vertrek was gepland op 15 mei. Gezegd moet worden dat zij ten aanzien van hun verplichtingen niet tot een volledige afronding zijn gekomen. De Joodse bevolking zag de bui al hangen. Zij hoefde niet op medewerking van de Arabische bevolking te rekenen. Men wist dat bij het naderen van het einde van het Brits mandaatschap een gezagsvacuüm ging ontstaan. Men wist ook dat de 'messen' reeds lang geslepen waren en de veiligheid nadrukkelijk in het geding was. Vijandelijkheden jegens de Joodse gemeenschap waren reeds aan de orde van de dag. Een massale slachting onder de Joodse bevolking bleek een reële optie. Op 10 april vermoordden Irgun- en Stern-groepen 254 Arabische burgers van het dorp Deir Yassim. Dit ook tot grote ontsteltenis van de Joodse gemeenschap zelf. Om in deze omstandigheid ter bescherming van de bevolking sterker te staan en zich te verzekeren van het recht op nakoming van de afspraken voortvloeiend uit het Palestina Mandaat, riep Ben-Goerion, tien uur voor het einde van het mandaatschap (14 mei 1948, volgens Joodse kalender 5 Ljar 5708 Jom Ha'atsmaoet, Onafhankelijkheidsdag, 14/15 mei 1948, de dag daarvoor houdt men dodenherdenking, Dag van de Herinnering 'Jom Hazikaron'), eenzijdig de onafhankelijke staat Israël uit. Direct gevolgd (15 mei) door een aanval van vijf Arabische staten (Egypte, Jordanië, Syrië, Irak en Libanon, plus troepen uit Saoedi-Arabië). Deze oorlog betekende voor de Joodse gemeenschap een 'onafhankelijkheidsoorlog'. De oorlog zette in met een Pan-Arabische invasie, die niet onverwachts kwam. Ze duurde tot eind december 1948. Op 11 juni werd Jeruzalem ingenomen. Het initiatief om de Joodse Staat uit te roepen was volgens Mr. C.J. Wisse niet rechtsmatig (art. RD). Hij stelt dat de grenzen van het Palestina Mandaat niet meer geldig waren, omdat het mandaat slechts het Britse gezag over Palestina regelde. De Britten moesten zorgen voor een Joods tehuis, maar niet voor een Joodse Staat. Echter, in het licht van een dreigende herhaling van een soort Shoa is de vraag omtrent het juridisch gelijk van ondergeschikt belang. De bedoelingen van de Arabische wereld ten aanzien van de Joodse gemeenschap waren duidelijk. De oorlog had duidelijk tot doel om de Joodse burgers te verdrijven of te doden en droeg alle kenmerken van '''een agressie-oorlog'''. Vreedzaam overleg hoe in vrede samen te leven binnen Palestina had een duurzame oplossing moeten bieden, maar bleek duidelijk een niet haalbare optie. De felheid waarmee Israël reageerde is goed te verklaren. Het volledig rechtsmatig verkregen recht om in volledige vrijheid te kunnen leven in het Palestijns gebied moest gehandhaafd blijven. De andere optie was verdwijnen of sterven. Geheel vanzelfsprekend staat het VN-Handvest (art. 51) '''geweldgebruik ter zelfverdediging''' toe. De opmerking dat zij 700.000 van de 1.400.000 Palestijnen van huis en haard verjoegen, is niet terecht. Men ging massaal op de vlucht (Al-Naqba, de catastrofe) voor het oorlogsgeweld. In de vaste overtuiging dat zij zouden winnen, adviseerde de Arabische coalitie de Palestijnen zelfs om te vertrekken en verzekerde hen dat ze later weer huiswaarts konden keren. Waarschijnlijk mede door gebrek aan voldoende vertrouwen in elkaars politieke bedoelingen, ontbrak het in de Arabische coalitie aan een goede coördinatie en werd de oorlog door hen verloren. De Israëli's namen 77 % van het land in beslag. De oorlog eindigde juli 1949 en kostte aan ongeveer 6000 Israëli's het leven.
 
Chaim Weizmann werd president en David Ben-Goerion minister-president.
Regel 113 ⟶ 115:
Jordanië had de Westoever geannexeerd met de oude stad van Jeruzalem. Egypte bezette de Gazastrook. Joden werden verdreven en hun synagogen vernietigd. Sinds de oorlog van 1948 waren deze gebieden door hen bezet.
 
Na de tweede wereldoorlog kwam tegelijk de dekolonisatie op gang. Wat de dekolonisatie betrof, stelde de Geneefse Conventie dat 'de vóór de onafhankelijkheid reeds bestaande bestuurlijke grenzen bepalend zijn voor de grenzen van de nieuwe staat. Het besluit zou in werking treden op 21 okt 1950. Deze conclusie had internationaal juridische waarde en gold als een internationaalrechtelijk beginsel ( 'uti possidetis'). In hoeverre was de staat Israël verplicht zich hieraan te houden? Welke waren de laatste officiële grenzen, die van het Mandaat van 1922 of van het verdelingsplan uit 1947 of de grenzen van na de Arabisch Israëlische oorlog in 1949? Men vond algemeen (volgens ons artikel niet terecht) dat de bestaande bestuurlijke begrenzing van 1949 de meest rechtsmatige begrenzing van na de Arabisch-Israëlische oorlog was. De Joden, evenals de Palestijnen, hadden echter direct na het einde van het Britse Mandaat in 1948 te kennen gegeven het VN-verdelingsplan niet te zullen respecteren. Hiermee verviel het gehele verdelingsplan en werd het mandaatgebied in feite tot een 'terra nullius' (land zonder gezag). Het was land van niemand. Drie partijen wilden een claim op gebied. '''Zij annexeerden of bezetten gebied binnen het mandaatgebied.''' (Tansjordanië annexeerde de Westoever; Egypte bezette de Gazastrook, de Joodse gemeenschap kon zich beroepen op het Palestina Mandaat ). Zij waren de agressors, niet andersom. Het leger van Transjordanië was het enige leger dat redelijk opgewassen was tegen dat van Israël. De Britten hadden eerder met veel materieel nog meegewerkt aan de opbouw van een eigen leger van Jordanië om de autonomie van Jordanië te bevestigen, met de bedoeling de stabiliteit binnen de regio te bevorderen.
 
'''1956 De Suezcrisis; Tweede Arabisch-Israëlische Oorlog'''
Regel 143 ⟶ 145:
'''1993 Oslo-akkoorden'''
 
Op 13 sept vond de ondertekening van de Oslo-akkoorden plaats. Ook ondertekend door de Palestijnen. Doel: uit de impasse te komen. De nederzettingen werden niet illegaal verklaard. Er zou nog wel over onderhandeld worden. Extremisten aan beide kanten keerden zich tegen de afspraken. Palestijnen namen bij voorkeur hun toevlucht tot terreur.
 
'''1994 Vredesverdrag tussen Israël en Jordanië'''