Israël en het Palestina Mandaat: verschil tussen versies

kleine aanvulling op de tekst
(kleine aanvulling op de tekst.)
(kleine aanvulling op de tekst)
Regel 7:
'''''Dit artikel''''' heeft '''''wel tot doel''''' een bijdrage te leveren aan de discussie over de vraag waaraan de staat Israël haar recht ontleent om nederzettingen te stichten op de Westoever (Judea en Samaria). De voortdurende beschuldigingen (veelal ingegeven door politieke motieven binnen diverse internationale organisaties, met hun geledingen, o.a. de VN!) aan het adres van de staat Israël, als zou ze door de stichting van nederzettingen een bezettende macht zijn, doet vragen om een reactie. Aan dat tegengeluid wil dit artikel een eenvoudige bijdrage leveren in de vorm van een korte samenvatting van gebeurtenissen rondom het Palestina Mandaat over de periode 1897-1995.
 
'''''Dit artikel''''' is '''gebaseerd''' op de mening van een deskundig jurist, dr. M. De Blois, verbonden aan 'The Hague Initiative for International Co-operation' (thinc). Thinc is een organisatie die zich inzet voor Israël en het internationaal recht.
 
'''''Bronnen'''''
Regel 55:
'''1922 Het Palestina Mandaat'''
 
Het mandaat regelde het Brits gezag over Palestina en Transjordanië (24 juli werd het Mandaat van Palestina door alle 51 lidstaten van de Volkenbond goedgekeurd). Het Brits mandaat had betrekking op de delen zowel ten oosten als ten westen van de Jordaan. De Britten stonden garant voor een nationaal Joods tehuis in Palestina. Er was geen sprake van de stichting van een aparte Joodse staat. Bovendien behoefde het gehele mandaatgebied niet gereserveerd te zijn voor het bedoelde Joods tehuis. Het was wel zo dat door dit mandaat, door de Raad van de Volkenbond vastgesteld, Joden het recht op immigratie en vestiging werden gegarandeerd (art 6 van het Mandaat). '''''Het Mandaat had een internationaalrechtelijke basis'''.'' Zolang geen trustschapsovereenkomst was gesloten, dienden de rechten van de bevolking binnen het mandaatgebied gerespecteerd te worden en te blijven. Zo'n trustschapsovereenkomst vermeldt welke autoriteit het bestuur binnen het trustgebied zal uitoefenen (later bevestigd door art 80 van het VN-Handvest). Om de belangen van de Joodse bevolking te dienen werd het 'Joods Agentschap' opgericht. Het mandaat werd verworpen door de Arabieren. Onder een groot deel van de Arabische bevolking groeide om allerlei redenen, zo die er waren, de haat tegen de Joodse kolonisten. Die haat en agressie werden onderdeel van hun ideologie. Ze wilden zondermeer geen Joods tehuis op, naar zij meenden, Arabische grond. Hierdoor was iedere poging tot enig zinvol overleg gedoemd te mislukken. De Britse overheid zag het probleem en meende de agressie te kunnen doen afnemen en de rust te herstellen door de instroom van Joodse immigranten in te dammen. Die toegeeflijkheid was politiek ingegeven door de Britse minister van koloniën, Winston Churchill (White Paper 3 juni 1922). Op 11 sept werd het Brits mandaat over Palestina officieel afgekondigd. Voor de Palestijnse Arabieren betekende deze dag een dag van nationale rouw.
 
Vooral na de komst van de eerste Zionistische pioniers, kwam een vestigingsgolf van Arabische groepen op gang. Het thuisland van de Arabische bevolking was echter niet beperkt tot het deel Palestina, maar werd vooral ook gevonden in de omringende Arabische landen. Palestijnse Arabieren hadden geen andere identiteit dan de overige Arabieren in het voormalige Ottomaanse rijk. Joodse burgers in Transjordanië zouden ook daar in vrijheid moeten kunnen blijven wonen.