Jesaja (boek)/Hoofdstuk 15: verschil tussen versies

2.128 bytes toegevoegd ,  4 jaar geleden
k
geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
 
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1:
{{Commentaar hoofdstuk}}
 
== Samenvatting ==
Jesaja 15 (en 16) bevat de last (rechterlijke Godsspraak) aangaande Moab, een voorzegging van zijn ondergang. Bezocht in hun eigen gebied, dolen de Moabieten van stad tot stad, vluchtend voor het zwaard en de verwoesting, met weeklachten en jammergeschrei alles vervullend. In één nacht is Moabs sterkte ingestort, en zijn afgoden, op welker hoogten de Moabieten wenend stijgen, kunnen niet helpen; en over hen, die zich gered wanen, zal God opnieuw een verderver zenden.
 
== Jes. 15:1 ==
Jes 15:1  De last van [[Moab, Moabieten|Moab]]. Zekerlijk, in den nacht is Ar-moabs verwoest, zij is uitgeroeid; zekerlijk, in den nacht is Kir-moabs verwoest, zij is uitgeroeid! (SV)
[[Bestand:Moab Wolters.jpg|miniatuur|775x775px|Ligging van Moab en van enkele steden van Moab.]]
'''De last van Moab'''. Een [[last]] is een dreigende Godsspraak, in dit geval tegen Moab. De last loopt door tot en met hoofdstuk 16. Het een na laatste vers van dat hoofdstuk zegt:
 
''Jes 16:13  Dit is het woord, dat de HEERE tegen Moab gesproken heeft, van toen af. (SV)''
 
'''Ar-moabs ... Kir-moabs.''' Belangrijke steden in [[Moab, Moabieten|Moab]]. Ar-Moab was de hoofdstad.
 
Regel 10 ⟶ 17:
'''Hij.''' Of 'men', de Moabiet.
 
'''Baith.''' Deze naam betekent: 'huis van Baäl'<ref name=":0">Karl August Dächsel; F. P. L. C. van Lingen; H. van Griethuijsen, Antz. et al, ''Bijbel, of De geheele Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament (volgens de Staten-overzetting) : met in den tekst ingelaschte verklaringen en aanmerkingen van de beroemdste godgeleerden uit alle tijden'' (Kampen: Bos, 1893-1901). </ref>. Baäl = heer. De heer die de Moabieten dienden was de afgod [[Kamos]]. ''Baith'' is te verstaan: huis van Kamos. Naar het heilligdom wordt weer aan het eind van de Godsspraak verwezen (16:12).
 
''Jes 16:12  En het zal geschieden, als men zien zal, dat Moab vermoeid is geworden op de hoogten, dan zal hij in zijn heiligdom gaan om te aanbidden, maar hij zal niet vermogen.'' (SV)
 
'''Dibon'''. Stad noordelijk van de rivier Arnon.
Regel 46 ⟶ 55:
== Jes. 15:5 ==
Jes 15:5  Mijn hart schreeuwt over Moab, haar vluchtelingen zijn naar Zoar, Eglath Selisia toe; de opgang van Luhith gaat men op met geween, want op de weg naar Horonaïm verwekken zij een jammergeschrei. (CP<ref name=":1">Hertaling of vertaling door Christipedia, uitgaande van de Statenvertaling.</ref>)
'''Mijn hart schreeuwt over Moab.''' Het hart van de profeet is diep bewogen over het arme volk, hij was er in zijn geest met droefheid over aangedaan. Hij schreit mee met het jammergeschrei van de Moabieten. OfschoonHij deweent Moabieten vijanden van Gods volk zijn, zijn zij nochtans een broedervolk, waarvan menmet de ellendenwenenden. nietVergelijk zonder medelijden zien kan, als men iets menselijks in zich heeft, ze te minder niet zien kan, omdat men niet weet wanneer het ook onze beurt zou kunnen worden, om uit dezelfde beker van smart en vrees te moeten drinken.verderop:
 
''Jes 16:9  Daarom beween ik, in de wening over Jaezer, den wijnstok van Sibma, ik maak u doornat met mijn tranen, o Hesbon en Eleale! want het vreugdegeschrei over uw zomervruchten en over uw oogst is gevallen;'' (SV)
 
Ofschoon de Moabieten vijanden van Gods volk zijn, zijn zij nochtans een door Abrahams neef Lot verwant volk, waarvan men de ellenden niet zonder medelijden zien kan, als men iets menselijks in zich heeft, ze te minder niet zien kan, omdat men niet weet wanneer het ook onze beurt zou kunnen worden, om uit dezelfde beker van smart en vrees te moeten drinken.
 
Onze Heer Jezus weende over het naderend verderf van Jeruzalem.
 
''Lu 13:34  Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot u zijn gezonden, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenverzamelen, zoals een hen haar kuikens onder haar vleugels, en u hebt niet gewild. (...) Lu 19:41  En toen Hij naderde en de stad zag, weende Hij over haar  Lu 19:42  en zei: Och, mocht op deze uw dag ook u erkennen wat tot uw vrede dient. Nu is het echter verborgen voor uw ogen.  Lu 19:43  Want er zullen dagen over u komen dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen   Lu 19:44  en u zullen omsingelen en u van alle zijden benauwen; en zij zullen u met de grond gelijkmaken met uw kinderen in u; en zij zullen in u geen steen op de andere steen laten, aangezien u de tijd waarin naar u werd omgezien, niet hebt erkend.'' (Telos)
 
Onze Heer Jezus weende over het naderend verderf van Jeruzalem. Het betaamt de dienstknechten van de Heer vooral, dat zij van een liefderijke, meedogende en tedere aard zijn, en - aldus Matthew Henry - nooit naar de dag van de ellende van de vijand verlangen.
 
'''[[Zoar]]'''. Stad aan het zuideinde van de Dode zee, waarheen Lot zijn toevlucht nam.